De Vlaamsche Gids. Jaargang 26(1937-1938)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 319] [p. 319] [Gedichten] De Vreemdeling Hij kwam van ver: een jongen met een fluit, die oude liederen en wijzen speelde en onder hen zijn liefst bezit verdeelde; - zij dreven hem luidruchtig tierend uit. Hij speelde, vol van de herinnering aan alles wat hij achter had gelaten, maar niemand hoorde naar zijn spel; zij braken het spottend af, nog voor het hen beving. Nu zijn de lasteringen die zij spraken over den ongewensten vreemdeling, met al de oren die zijn lied vergaten vertroebeld tot een grauwe schemering. Want wat zij zeiden is reeds lang verstorven, vergaan in den genadelozen dood; maar hij, die smadelijk werd uitgeworpen stond in het klare morgenlicht en floot. [pagina 320] [p. 320] Kleine Kwatrijnen voor een meisje. Sommigen minnen de zon, anderen de schaduw, zo bleef ik, als ik kon, in zon en schaduw naast u! Het zonlicht sprong door de ruiten en viel verliefd op je haar, - niet bestand tegen dit gevaar vluchtte ik naar buiten. Wees niet bang, ik raak je niet aan, maar ik ben verblind door dit licht, deze ogen, in dit gezicht, zijn te lang door het donker gegaan. Je wilt niet dat ik zal branden in alle eeuwigheid? - houd dan je koele handen over mijn ogen gespreid. Als jij mij ‘lieveling’ noemt, en zegt dat je van mij houdt, dan laat het mij verder koud of God mij behoudt of verdoemt. Als ik doodga wil ik niet horen dat jij daaronder lijdt, voordat ik werd geboren heeft mijn moeder genoeg geschreid. [pagina 321] [p. 321] Alle andere vrouwen hebben mij - en ik hen - vergeten, maar jij hebt je handen gevouwen en bij mijn lijk gebeden. Het laatste wat ik zag, dat was jij, en je schreide bitter, en toen werd alles veel witter dan de sneeuw die buiten lag. Zo zal het einde zijn: ik ga voorgoed op reis, en jij zult een engel zijn in het eeuwige paradijs. Twee Kwatrijnen Die altijd met zichzelf was ingenomen, voortdurend hiervan in zijn verzen sprak, zal sterven in een woud van forse bomen, ellendig hangend aan de dunste tak. Vrienden van mij, spreek over mij geen vloek, vergeef mij dit: dat ik weerspannig ben, vergeef mij dat ik niet in u erken wat ik koortsachtig in mijzelven zoek. A. MARJA. Vorige Volgende