| |
| |
| |
‘Deutschreligion’
De persberichten vermelden dagelijks een of ander incident uit den strijd die sedert jaren ontbrand is tusschen het nationaalsocialistisch bewind in Duitschland en de protestantsche zoowel als de katholieke geestelijkheid. De aandacht van het publiek blijft meestal bij de vervolgingen tegen katholieke geestelijken ingesteld wegens geldsmokkel of wegens zedenmisdrijven. Ook de schoolstrijd wekt de aandacht.
De strijd tusschen de gevestigde christene godsdiensten en het nieuw bewind heeft echter nog heel andere dan deze zuiver negatieve uitzichten.
Inderdaad: de strijd is niet zonder meer een herhaling van de eeuwenoude veete tusschen den Staat en de Kerk;
hij is niet zonder meer een strijd tusschen het atheïsme en de gevestigde godsdiensten;
hij is, in zijn diepste beteekenis, een poging tot verdringing van de christelijke religie door een andere, een nieuwe religie;
hij is de strijd van een nieuwe religie tegen de bestaande christelijke religies.
De nieuwe religie heeft een beweging uitgelokt, welke eerst onder de leiding van Prof. Hauer, thans onder die van Ludendorff is geplaatst. Zij werd ‘Deutschreligion’ gedoopt, t.t.z. Duitsche religie, Duitsch geloof. Wij hebben onlangs vernomen dat de Deutschreligion voortaan over dezelfde rechten zal beschikken als de overige godsdiensten.
Dezelfde rechten? In feite beschikt de Deutschreligion over een bevoorrechte positie, want zij is de vertolking, op religieus gebied, van de ‘Weltanschauung’ van het nationaal-socialisme, dwz. van de beweging die den Staat, den hedendaagschen autoritairen en totalitairen Staat, in handen heeft.
Wat is de ‘Deutschreligion’?
| |
| |
Om deze goed te situeeren moet men uitgaan van de thans heerschende opvattingen in de Duitsche intellectueele middens over het verband tusschen de cultuur van een volk en de biologische en geographische werkelijkheid, waarin die cultuur zich ontwikkelt. Het is, bij de Duitsche intellectueelen, die hier zichtbaar den invloed van Spengler hebben ondergaan, een vast principe dat alle uitingen van de cultuur, godsdienst, zedenleer, kunst, wetenschap, in rechtstreeksch verband staan met het ras, het bloed, den bodem. Uit naam van dat principe beweren de theoretici van het nationaal-socialisme dat de negers geen anderen godsdienst zouden kunnen hebben dan den neger-godsdienst, geen andere zedenleer dan de negersche, geen andere kunst dan de negerkunst. Er bestaat volgens hen een onverbreekbare band tusschen het bloed van een volk, het ras van een volk, den bodem waarop dat volk leeft, en de uitingen van den geest van dat volk.
Wij hoeven hier niet te onderzoeken of die theorie van ras en bodem juist is. Van het oogenblik af echter dat de Duitsche nationaal-socialisten ze hadden aanvaard, moesten ze met argwaan gaan rondkijken of er in de uitingen van het Duitsche geestesleven geen elementen waren die dat verband met het Duitsche bloed en den Duitschen bodem misten. Ze vonden er overal. Zoo weet iedereen dat de jazz-muziek bijvoorbeeld onmiddellijk uit den booze werd verklaard. Jazz-muziek, immers, is geen Duitsche muziek. Het is negerkunst die in de tropen blijven moet en die alle bekoring en alle waarde mist in een kader waaruit ze niet natuurlijk is gesproten. Iedereen weet ook dat stapels boeken op openbare plaatsen werden verbrand. Het was een zinnebeeldig gebaar. Uit de Duitsche letterkunde en de Duitsche wetenschap moest geweerd worden al wat niet het product was van een zuiver Duitschen geest.
Hoe was het echter met den godsdienst gesteld, dit zeer gewichtig deel van de Duitsche cultuur? De heerschende godsdiensten waren christelijk: het protestantisme en het catholicisme. Eeuwenlang hadden de Duitsche menschen er vrede mee genomen, maar dat was toen ze nog zoo nauw niet letten op de zuiverheid van hun ras. Bovendien had Luther, volgens Rosenberg de grootste redder van de Westersche beschaving, het christendom al eenigszins verteerbaar gemaakt voor de Duitsche magen. Was de christelijke godsdienst een kind van den Duitschen geest? Was
| |
| |
hij gegroeid uit het Duitsche bloed en wortelde hij in het Duitsche ras? Zeker niet, leert Rosenberg. Christus, de stichter van dien godsdienst, was een Jood, geboren in het verafgelegen Palestina, een man die semietisch bloed in de aderen had, die bijgevolg semietisch dacht en wiens godsdienst slechts passen kon voor semietische geesten. Wel hadden de denkers van het Westen, leert Rosenberg nog, door toevoegingen en interpretaties van teksten, door de eeuwen heen gepoogd den stempel van hun eigen geest op den christelijken godsdienst te drukken, hem als het ware eenigszins westersch te maken en te kneden naar de behoeften van het westersch gemoed. Geen enkele westersche kunstenaar b.v. heeft ooit Jezus Christus onder een Joodsche gedaante willen vereelden. Maar de essentie was gebleven.
Welke houding moest nu een rasbewust Duitscher aannemen tegenover het christendom zooals het thans in Duitschland bestaat? De meeningen waren in den beginne zeer verdeeld. In het officieel programma van de nationaal-socialistische partij was geen inspiratie te vinden, want het wilde neutraal blijven tegenover alle bestaande godsdiensten en men vermoedde dat, zoo het al sprak van een niet nader omschreven ‘positief christendom’, dit enkel beteekende de eenmaking van alle christelijke kerken, met het eenig doel het politiek regime te verstevigen.
Sommige intellectueelen wilden met krachtige hand het hervormingswerk van Luther voortzetten. Luther, zegden zij, heeft gedaan wat moest gedaan worden in den tijd waarin hij leefde. Wat hij van den christelijken godsdienst heeft gemaakt komt echter niet meer overeen met den modernen Duitschen geest. Laten wij thans doen wat Luther zelf zou doen indien hij in ons midden leefde. De Duitsche christelijke kerk moet dus in de plaats worden gesteld van alle bestaande godsdiensten; haar leerstellingen moeten gereinigd worden van al wat niet aannemelijk is voor een modernen Duitscher en zij moet vooral een nationale kerk zijn.
Anderen wezen alle christelijke godsdiensten af en wilden terugkeeren tot de vereering van de zuiver Duitsche godheden, waarachtige scheppingen van den noordschen geest, heldenfiguren die door het Nibelungenlied worden bezongen en die ieder rechtgeaard Duitscher tot zedelijk voorbeeld nemen kan. Deze beweging heeft wat bijval gevonden bij de oudere generatie.
| |
| |
De jongere Duitsche intellectueelen meenden echter dat er geen sprake kan van zijn den speerzwaaienden en door de wouden dolenden Wotan op het voorplan te brengen. Wij moeten de herinnering aan die oude Germaansche goden met liefde en eerbied omringen, omdat ze geleefd hebben in de geesten van onze Duitsche voorvaderen, zeggen ze, maar dat is al.
Te midden van al dat tasten en zoeken, te midden van al die tegenstrijdige en elkaar bekampende stroomingen, is dan de beweging ontstaan waarover wij breedvoeriger zullen handelen, de Deutschreligion, en die in haar schoot vele der meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het jonge intellectueele Duitschland vereenigt.
Ook de Deutschreligion ging uit van de vraag: Hoe moet een rasbewust Duitscher staan tegenover de heerschende christelijke godsdiensten? De aanhangers er van hebben gezegd: wij hoeven niet alleen te steunen op ons denken van nu. Duitschland heeft door de eeuwen heen groote figuren voortgebracht, wier denken de zuiver noordsche karaktertrekken vertoont, wier namen onze lippen met bewondering en eerbied uitspreken en wier gedachten in de universiteiten van de gansche wereld nog steeds worden bestudeerd. Welke was hun houding tegenover de christelijke godsdiensten?
Het onderzoek wees alras uit dat de jonge intellectueelen moesten kiezen tusschen hetgeen hunne groote volksgenooten hadden geloofd en hetgeen de christelijke godsdienst leerde. Het sprak vanzelf dat zij zich schaarden aan de zijde van de eerste, aan de zijde van den mystieker Eckehart, van de wijsgeeren Kant, Nietzsche, Haeckel; en met hetgeen zij konden putten uit de bekende geschriften van deze laatste vormden zij een nieuw philosophisch systeem, dat spoedig voor duizenden een sterke aantrekkingskracht verwierf.
In ‘Meister Eckehart’, een tijdgenoot van Ruusbroec, zien de aanhangers van het Duitsch geloof gaarne hun profeet. Deze was prior in een dominikanenklooster. Hij interpreteerde op zeer vrije wijze de dogma's van de katholieke kerk, zoo vrij dat hij met hetgeen thans door de katholieken wordt geloofd, volkomen in strijd is. Nietzsche was steeds een hartstochtelijk bekamper van den christelijken godsdienst en van haar moraal, die hij een
| |
| |
‘slavenmoraal’ noemde. Wat hij schreef over den Uebermensch kwam overeen met de thans verheerlijkte figuren van den noordschen Viking, den Germaanschen ridder, den Duitschen soldaat, den Duitschen mystieker. Kant was de grondlegger van een zedenleer, die haar wetten vindt in het menschelijk geweten en dus alle bovennatuurlijk ingrijpen afwijst. Haeckel, ten slotte, was een Darwinistisch geleerde, die het bovennatuurlijke op grond van de wetenschap verwierp en den Duitschen Monistenbond oprichtte. Zijn monisme was een soort van materialistisch pantheïsme. Dat zijn opvattingen bijval genoten, destijds, wordt aangetoond door. het feit dat zijn werk De Wereldraadsels op vierhonderd duizend exemplaren werd verspreid. Het is vooral zijn philosophie die in Duitschland den gunstigen bodem vormde voor de Deutschreligion.
De Deutschreligion’ wil dus ‘artgleich’ zijn, t.t.z. één met den eigen aard van het Duitsche ras; daarom zoekt zij haar inspiratie bij de Duitsche mystiekers, de Duitsche wijsgeeren, ook de Duitsche dichters - gaat immers Goethe bij de christenen ook niet door voor een heiden en een pantheïst? -; zij wil ook ‘zeitgemäss’ zijn, t.t.z. in overeenkomst met den geest van onzen tijd, en ze steunt daarom op de uitspraken van de moderne wetenschap.
* * *
Laten wij thans onderzoeken wat de Deutschreligion leert. Telkens zullen wij, voor ieder punt, eerst vermelden wat de christelijke godsdienst daarover verkondigt.
De christelijke godsdienst leert dat God een wezen is, volmaakt in alle opzichten, die op zeker oogenblik een onvolmaakte wereld buiten zich in het leven heeft geroepen. In datgene wat is moet men dus onderscheiden: den volmaakten God aan den eenen kant, de onvolmaakte schepping aan den anderen kant. De Deutschreligion maakt geen onderscheid tusschen God en de schepping. Zij is monistisch. Er kan niets bestaan buiten God. En God is àl het bestaande. De aarde is een deel van God. De mensch die op de aarde rondwandelt, is een deel van God. En een belangrijk deel ook, want God bestaat wel in de millioenen zonnen van den sterrenhemel, in de steenen waarop wij staan, in de boomen
| |
| |
van het woud en in de dieren die leven naast ons op deze aarde, maar hij is er niet bewust. Pas in den mensch wordt God bewust. God heeft den mensch noodig om zichzelf in de hoogste mate te kennen en om aldus in de hoogste mate God te zijn. Ik ben mijn eigen oorzaak, predikte Eckehart. Bestond ik niet, zoo zou ook God niet bestaan.
De christelijke godsdienst leert dat God de wereld schiep uit niets. De Deutschreligion neemt dat niet aan. Dat men iets zou maken uit niets, vindt zij een broeisel van de oostersche fantasie. Een uiting ook van grof materialisme. Zelfs de gedachte van het Niet is niet-arisch, beweert ze. In een gezond noordsch brein kan de gedachte van het Niet bezwaarlijk zijn ontstaan. Dat begrip is semietisch. Bovendien, als men het scheppingsverhaal aanneemt, dan moet men gelooven dat God ook nu nog willekeurig ingrijpen kan. Dat is echter volkomen in strijd met den arischen geest, die steeds de wetmatigheid zoekt in al wat bestaat. Dat willekeur den Noorderling vreemd is, wordt nog bewezen door de Odinfiguur. Odin beschermde het recht en de verdragen. Toen hij zelf, door den bastaard Loki bedrogen, een heilig verdrag geschonden had, moest zijn gansch geslacht ten onder gaan.
De christelijke godsdienst trekt een scherpe scheidingslijn tusschen het zuiver geestelijke aan den eenen kant en het stoffelijke aan den anderen kant. God geeft ieder menschenkind een eigen ziel bij de geboorte, en neemt ze weer terug bij den dood. De geest kan leven in een stoffelijk en sterfelijk omhulsel, maar hij blijft er voor eeuwig van gescheiden, althans in zijn essentie. De Deutschreligion staat op het standpunt van de eenheid van geest en materie. De materie, leert ze, is de bakermat van den zich allengs bewust wordenden geest. De materie heeft geest noodig en de geest heeft materie noodig. Geest is er in den razenden kringloop der electronen rond hun atoomkern. Geest is er in de duizelingwekkende vaart der stralen van de zon. De geest zonder substraat van materie is niet denkbaar.
De christelijke godsdienst leert dat de ziel van den mensch onsterfelijk is. De Deutschreligion moest ook dat dogma verwerpen. De dood is geen sterven, leert ze. Het lichaam van den mensch keert tot den schoot van moeder aarde terug. Het ontbindt er zich en de stof er van, wier leven eeuwig is, zal zich vormen
| |
| |
rond een nieuwe kern. Onder een nieuwe gedaante zal ze terugkeeren naar het zonnelicht. De dood is geen werkelijk vergaan. Het is een overgang van hetgeen tijdelijk bewust was naar hetgeen tijdelijk onbewust is.
De christelijke godsdienst leert dat de mensch onvolmaakt en zwak is en bovendien belast met een zware schuld, de erfzonde. Om het lot van het menschdom te verlichten, is Christus, Gods Zoon, op de aarde gekomen. Hij heeft er onder de menschen geleefd en is er den marteldood gestorven. Door die tusschenkomst van Christus kan de mensch weer deelachtig worden in Gods genade. Christus heeft voor den mensch de poorten van den hemel geopend. De Deutschreligion echter gaat uit van het principe dat de mensch de hoogste uiting van het bestaande is. Hoe kan de mensch dan slecht zijn of zwak? God is en de mensch is en God openbaart zich op de meest volmaakte wijze in den mensch. Wat kan de maatstaf van het slechte en zwakke zijn? Men zou al even goed kunnen zeggen dat de zon of de maan slecht zijn, of de wind en de regen. En waarvan moet de mensch verlost worden? Wat Adam kan gedaan hebben, bindt hèm alleen. Wat Christus kan gedaan hebben, verlost hèm alleen. Die gedachten van erfzonde, belast-zijn, verlost-moeten-worden kunnen niet ontstaan zijn uit een noordschen geest, die in de hoogste mate het besef heeft van zijn vrijheid, zijn waarde en zijn eer. Het begrip van de genade, die op willekeurige wijze door een onzichtbaren God wordt verleend of geweigerd, acht de Deutschreligion van semietischen aard. De edele menschelijke ziel heeft de genade niet noodig, predikte Meister Eckehart, de Duitsche mystieker, die door Rosenberg als de waarachtige stichter van de Deutschreligion wordt beschouwd. En de zonde zelf kan nuttig zijn, zoo zij bijdraagt tot de veredeling van de ziel. Kan, bovendien, een echte Noorderling duldzaam wachten op Gods genade? De noordsche mensch vraagt geen geschenken, en neemt er geen aan. Dat krenkt zijn eer. Wil hij iets bekomen, dan werkt hij er voor of vecht hij er voor. Wat hij bezit wil hij enkel aan zichzelf te danken hebben. Zijn eigen heil maakt hij met eigen handen.
De christelijke godsdienst leert dat God aan enkele uitverkorenen zijn geboden heeft meegedeeld. De mensch heeft aldus rechtstreeks uit bovennatuurlijke bron vernomen wat hij doen of
| |
| |
laten moet. Gehoorzaamheid aan die geboden wordt beloond met eeuwige zaligheid. Ongehoorzaamheid wordt bestraft met eeuwige verdoemenis. De Deutschreligion verwerpt natuurlijk ook die opvatting. Om een dubbele reden: Ten eerste verwerpt zij het bovennatuurlijke. Ten tweede vindt zij die zedenleer, waar ieder mensch slechts om het heil van zijn eigen ziel bekommerd is, te egoïstisch. De Deutschreligion, die naturalistisch georiënteerd is, verwijst den mensch, die een levensregel zoekt, naar zijn zuiver menschelijk verstand, zijn menschelijk geweten. Vermits ze steunt op de gedachte dat het noordsche ras de hoogste, meest volmaakte uiting is van God, noemt ze goed al wat bijdraagt tot de zuiverheid en de grootheid van dat ras. Al wat de macht, de eer, de vrijheid van het Duitsche volk verhoogt, is goed. Al wat het behoud van den Germaanschen bodem verzekert, is goed.
* * *
Ziedaar enkele hoofdpunten van de Deutschreligion. Het is volkomen klaar dat er tusschen deze theorie, die een nieuwe godsdienst wil zijn, en het Christendom, een afgrond ligt. De twee levensbeschouwingen zijn niet te verzoenen.
Welk besluit hebben de Duitsche theoretici van het nationaal-socialisme, o.a. Rosenberg, uit die onverzoenlijke tegenstelling getrokken? Dat alle katholieke en protestantsche kerken moesten afgebroken worden, alle geloofsgemeenschappen ontbonden, alle christelijk godsdienstonderwijs verboden? Geenszins. Zij weten dat de brutale manier niet de meest doeltreffende is op het gebied van het geloof. Ze houden rekening met de feiten. Rosenberg schrijft zelfs dat geen enkel staatsman zich met godsdienstzaken moet inlaten. Maar, voegt hij er aan toe, de denkers en schrijvers van het Derde Rijk mogen de geloovigen voorlichten. Ze mogen doen uitschijnen dat een Duitsch christen die naar Rome kijkt, een godsdienst aanhangt welke de eer en de vrijheid van zijn ras bedreigt. Ze mogen trachten de geesten te hervormen, een innerlijken omkeer teweeg te brengen. De Deutschreligion heeft reeds aanhangers over het gansche land. Die moeten de kern worden van kleine genootschappen, die hun opvattingen langzaam en omzichtig doen doordringen in de geesten van katholieken en protestanten. Die genootschappen moeten, zoodra ze sterk genoeg
| |
| |
zijn, kunnen beschikken over een zeker getal der thans bestaande en door de oude godsdiensten gebruikte kerken. Het godsdienstonderwijs moet er gegeven worden volgens de nieuwe principes. Het Oud Testament, waarin de officieele wijsgeer van het Derde Rijk slechts een eentonige geschiedenis van Joodsche veehandelaars ziet, moet vervangen worden door de noordsche sagen en sproken, die vertellen van eer en vrijheid, van broedertrouw en heldendood. Het Nieuw Testament moet gezuiverd worden van alle Joodsche bestanddeelen. Van Christus moet niet gezegd worden hoe hij zich onderwierp, maar hoe hij zich verzette, niet hoe hij stierf, maar hoe hij leefde. Christus moet worden de durvende Hervormer, de toornende prediker, die met heilige verontwaardiging de sjacheraars uit den tempel joeg.
In de nieuwe kerken zal ook uiterlijk veel moeten veranderd worden. Geen kruisbeelden meer. De voorstelling van het geofferd lam verzwakt de geestkracht, maakt deemoedig en gedwee. Geen heivisioenen meer, geen preeken over eeuwige verdoemenis, over aflaten en verdere magische wondermiddelen; geen rozenkrans meer, geen novenen, geen kruisweg. Alle praal, die oostersch is, moet uit de kerken verdwijnen. Geen verguldsel meer, geen flapperende linten, geen medalies, geen stralenkransen, geen wierookwalmen. Noordsche eenvoud, Germaansche innigheid moeten er heerschen. Zoo moet er uitzien hetgeen de aanhangers dezer opvattingen het ‘positief christendom’ noemen.
Sommige plechtigheden, welke diep in de volkszeden zijn doorgedrongen, mogen behouden blijven, maar met den nieuwen geest bezield. Wordt een Duitsch kind geboren, dan zal het in de nieuwe kerk door de ouders opgedragen worden aan de Duitsche Volksgemeenschap. De volwassen Duitscher zal in de nieuwe kerk trouw zweren aan volk, bloed en ras. Bij een huwelijk betuigt het paar zijn voornemen gezonde, raszuivere kinderen voort te brengen, sterk van lichaam en van geest. Uit de begrafenisplechtigheden zal alle somberheid verdwijnen. In de ziel der Duitsche Volksgemeenschap leeft iedere Duitscher immers eeuwig voort...
De voorstanders der Deutschreligion willen dus, niettegenstaande de scherpe tegenstellingen tusschen hun leer en de christelijke godsdiensten, geen godsdienstoorlog uitlokken. Maar de protestantsche en katholieke priesters moeten progressief
| |
| |
gewonnen worden. Komen die priesters naar het nieuw geloof over, dan moeten ze beschermd worden tegen de tuchtmaatregelen van hun kerkelijke oversten.
Aldus, zegt Rosenberg, zal zich een geestelijke omkeer voltrekken, zonder eenig gewelddadig ingrijpen in de protestantsche en in de Roomsche kerk.
Of de geestelijke omkeer zich zal voltrekken zonder eenig gewelddadig ingrijpen valt nog te bezien. Dat zal de toekomst uitwijzen. In de laatste twee maanden is de strijd tusschen het nationaal-socialisme en het christendom veel verscherpt. De toon van de Duitsche pers, althans van de eenige die verschijnen mag, heeft niets meer van een handig en langs omwegen gevoerde bekeeringsactie...
MAX LAMBERTY.
|
|