| |
| |
| |
Boekbeschouwing
W. Kellinghusen. - England, das unbekannte Land. N.B.D. Berlijn W 50; 135 blz.; gek. RM. 2.
Deze historische en psychologische studie deelt de Britsche geschiedenis in 4 perioden in: 1) De Anglo-Normandische Staat (1066-1603); 2) De Stuarts-De Great Rebellion - De Glorious Revolution (1603-1689); 3) De aristocratischoligarchische periode tot aan het democratische Parlementstijdvak (1689-1918); 4) De tijd van de structuurveranderingen in de politieke leiding, waarin langzamerhand de politieke wil en het politiek initiatief van het Parlement overgaat naar het Kabinet (1918-1937). - De auteur toont de essentieele verschillen aan tusschen den Engelschen ‘Staat’ (het Empire, de Commonwealth) en de continentale staten. Hij tracht het Engelsche wezen te vatten en waarschuwt zijn landgenooten voor telkens opduikende teleurstellingen met betrekking tot het land en het volk van George VI.
| |
Else Lasker-Schueler. - Das Hebräerland. Verlag Oprecht, Zürich; 170 blz., 8 teekeningen v.d. schrijfster; gen. Zw. Fr. 5; geb. Zw. Fr. 7; luxe-uitgave: Zw. Fr. 60.
Met de oogen dezer ware dichteres aanschouwen wij het Heilige Palestina en ook ons hart is diep ontroerd. Met haar trekken wij als vrome pelgrims door de straten van Jeruzalem, betreden schoorvoetend den Tuin van Gethsemane, hooren te Tel-Aviv de zee ruischen, verwijlen te Haïfa en te Bethlehem, keeren weer naar Rehavia, zetel der kleine Joodsche kolonie, beleven onderwijl 's lands geweldige geschiedenis van in den vroegen aanvang tot het beangstigende heden en vermoeden de toekomst. Dit schoone boek is éen openbaring, een ‘genezend zielebad’, een pleidooi voor oprechte eendracht onder alle menschen, voor meer naastenliefde. - Wie het doorleest, ondergaat een idealiseerenden, verheffenden indruk.
| |
S. Kracauer. - Jacgues Offenbach. Allert de Lange, Amsterdam; 500 blz.; gen. fl. 3,50; geb. fl. 4,50; 30 afbeeldingen.
S. Kracauer, in zijn schat van een boek, ontwikkelt op uiterst belangwekkende wijze de gansche maatschappelijke geschiedenis van de Fransche samenleving in de periode 1835-1880, en doet dit volledig en nauwkeurig. In het middelpunt plaatst hij den ‘Mozart der Elyzeesche Velden’, den schepper van ‘Orphée aux Enfers’, ‘La belle Hélène’, ‘Les Brigands’, ‘La Grande-Duchesse de Gérolstein’, ‘Barbe-Bleue’, ‘La Périchole’, ‘La Jolie Parfumeuse’, ‘La Fille du Tambour-Major’, ‘La Vie Parisienne’, ‘Le Mariage aux Lanternes’, ‘Madame l'Archiduc’, ‘Madame Favart’, ‘Les Contes d'Hoffmann’, den geestigen bestuurder der ‘Bouffes parisiennes’. Zeer juist is de bewering van den schrijver, dat als schouwplaats van een reeks sociale, politieke en artistieke gebeurtenissen van den eersten rang, het Parijs van de XIXe eeuw feitelijk de eenige stad is, wier
| |
| |
geschiedenis Europeesche geschiedenis is. Zijn werk vormt dan ook een biografie van Parijs, beginnend onder Louis-Philippe, en eindigend onder de Derde Republiek, terwijl natuurlijk de nadruk op de regeering van Napoleon III valt. De operetten (musiquetten), die Offenbach (Jacob Eberst, geboren te Keulen, 20 Juni 1819, later genaamd naar de woonplaats van zijn grootvader, het stadje Offenbach aan den Main) tijdens het tweede keizerrijk componeerde, weerspiegelen volkomen den geest van dien decadenten tijd en hielpen mede om de toenmalige dictatuur te vernietigen (Alfred Neumann: Kaiserreich), zoodat ze niet denkbaar zijn zonder haar, zonder de heerschappij van het groot-kapitaal, de opkomende internationale economie, het Parijsisch boulevardsleven met zijn mondaine Bohémiens. Na de ramp van 1870 is dan ook Offenbach's apogeum voorbij; toen hij in 1880 stierf, had hij nauwelijks ‘Hoffmann's Vertellingen’ voltooid, dat tot het opera-domein behoort en eerst in 1904 aan de vergetelheid ontrukt werd.
In deze dagen van geestelijke onvrijheid voelen wij ons gelukkig dezen Duitsch-Franschen Uilenspiegel, bekamper (want bespotter) van alle politieke Baas Ganzendonks, te kunnen huldigen, én om de hoop, die hij zijn tijdgenooten inboezemde én om zijn onvergankelijk optimisme.
| |
Willi Schlamm. - Diktatur der Lüge. - Der Aufbruch, Zürich; 160 blz.; gen. Zw. Fr. 3,80; geb. Zw. Fr. 5,50.
In dit dappere boek wordt op zeer zakelijke wijze, die geen hartstochtelijkheid uitsluit, afgerekend met de phenomenen van cultuurverval en menschenvernietiging in het Rusland van Stalin. Aanleiding hiertoe zijn de spokerige processen tegen de oorspronkelijke voorvechters van de communistische staatsidee, wier phantastische ‘bekentenissen’ onderzocht worden; de motieven van deze macabere zelfmoorden komen hier overtuigend aan het licht. Dank zij een massa verwerkt feitenmateriaal schetst een geestelijk zelfstandig criticus het werkelijke economische, politieke en cultureele leven in de Sowjet-linie. Alle ware vrijheid, alle diepe zedelijkheid wordt ginder gedood. De dictatuur van het proletariaat negeert alle geestelijke waarden. Stalin heeft het Socialisme verraden.
| |
Floris Prims. - Antwerpiensia. 1936. - De Vlijt, Nationalestraat 46, Antwerpen; 450 blz.; 30 fr. Met platen en plans.
Dr. Floris Prims, de archivaris van Antwerpen, de geleerde kanunnik, is een der grootste werkers in Vlaanderen. Hij publiceert zoo druk en zoo goed (dit is de tiende reeks losse bijdragen tot de Antwerpsche geschiedenis; wij gewagen hier niet van zijn reusachtige Geschiedenis van Antwerpen, noch van zijn ‘Kronieken’ of Monografieën), dat geen Vlaamsch historicus eigenlijk naast hem kan staan. De zwaarste studie weet hij op ongeëvenaarde manier levendig en boeiend te maken, zonder dat er spraak kan zijn van oppervlakkige vulgarisatie. En dat hij door het volk wil gelezen en begrepen worden is in onze oogen een verdienste te meer. Men neemt zijn boeken gaarne ter hand om hun familiairen toon, waaronder een weergalooze geschiedkundige kennis schuilt. In deze 50 hoofdstukken leert hij ons, hoe het met Antwerpen's cultuurgroei gesteld was in de Middeleeuwen; hoe het corporatisme der XVe eeuw er uitzag; schetst het volksleven in den Bourgondischen tijd, steunend op de schoutetschriften; staat voor het Blauwe Schuit-raadsel; maakt ons bekend met het vraagstuk van de Ketting te Heffen; handelt over het Groot Stedenproces (1432-38) tusschen Mechelen, Brussel en Antwerpen; verduidelijkt hoe de Engelschen ons verlieten in 1457; bestudeert het Genaderecht van den Schout; het Recht van Poorterij; de Weeskamer; het Binnen- en Buitenpoorterschap; zoekt het Land van Rijen
| |
| |
op; teekent enkele schouten uit ten tijde van Karel den Stoute; belicht den Antwerpschen stadssecretaris Aegidius (Peeter Gillis), vriend van Erasmus, nader; jubelt om de ontdekking van het oudste stadsplan van Antwerpen; weidt uit over Jan de Nevele, den ongewenschten drossaard; over de verbanning der dorpsneringen (1685); over Corneel van Rijswijck (grootvader van onzen Jan); over Nelis, den laatsten Bisschop van Antwerpen; wijst dan weer op het bizonder belang van de eerste vijf Stadsregisters, van het eerste Magistraatsboek, van het Gebodboek der Keurmeesters, het Clementijnboek, de Kroniek van Valckenisse. Dr. Prims ontleedt vervolgens de bronnen van Papebrochius; pluist de kroniek van van Caukercken uit en deze van de Halmale's en scheidt het legendarische van het werkelijk historische; geeft zeer interessante mededeelingen in verband met de prijsuitdeelingen bij de Augustijnen; doet uitschijnen, dat de Kempische Heide een geschiedenis heeft vol merkwaardige gebeurtenissen; ontwerpt een historische schets van het Kleermakersambacht; vestigt de aandacht op de vroegere Oostmallen; op de St. Jobsgilde der Speellieden; op de waarde van den middeleeuwschen stuiver; op Valkenbroek en de Windesheimers...
Dr. JOZ. PEETERS.
|
|