De Vlaamsche Gids. Jaargang 25
(1936-1937)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Werkloosheid en ArbeidsduurEen der geweldigste problemen die onze eeuw teisteren is dit der werkloosheid. Geweldig, ja ontzettend, zoowel wegens den aard als wegens de uitgebreidheid van het verschijnsel. Inderdaad, nu nog, na zoovele experimenten in zoovele landen, bedraagt het aantal werkloozen over de heele wereld ettelijke millioenen. Vrouwen en kinderen meegerekend, komt men tot een totaal van zoowat 75 millioen menschen die leven van steun! Heel begrijpelijk is het dan ook dat dit probleem in alle landen en door allerlei geleerden onderzocht wordt, dat de verschillende aspecten er van bestudeerd, alle mogelijke soorten van oorzaken voorgestaan en alle mogelijke en onmogelijke oplossingen - zoo van nationale als van internationale draagkracht - voorgesteld en beproefd worden. Om zedelijke en humane redenen zijn we het er allen over eens dat het volstrekt noodzakelijk is aan de werkloozen arbeid te verschaffen.
***
Het probleem der werkloosheid wordt vaak bestudeerd in verband met de ontwikkeling der techniek, met het machinisme. Aan het machinisme wordt wel eens verweten dat het oorzaak is van overproductie en van werkloosheid. Het schijnt ons dat van absolute overproductie vooralsnog geen sprake kan zijn; wel van relatieve, en dan toch nog slechts in enkele gevallen en tijdelijk. Is het machinisme oorzaak van werkloosheid? Wanneer in een bepaalde industrie een nieuwe machine gebruikt wordt, dan zullen arbeiders ontslagen worden; maar daartegenover staat dat, om die machine te kunnen produceeren, meer ruwstoffen zullen moeten gewonnen worden, dat meer halffabricaten zullen noodig zijn, waardoor dus een vergrooten van de vraag naar arbeid. Aldus ingezien, brengt het machinisme slechts een probleem van ver- | |
[pagina 6]
| |
plaatsing van arbeidskracht met zich. De werkman moet dan niet wachten tot de industrie, waarin hij vroeger werkte, hem weer opneemt; hij moet zich een andere bedrijvigheid zoeken in andere, bestaande of op te richten industrieën. De kapitalen zullen hier wel den weg wijzen. Ze richten zich onmiddellijk naar die nieuwe industrieën. Aldus wordt de werkloosheid opgeslorpt - indien om andere redenen geen crisis uitbreekt - door nieuwe industrieën en door uitbreiding van de ruwstoffen-productie. Die verplaatsing der arbeidskracht brengt heel veel moeilijkheden met zich, maar die schijnen toch niet zoo erg als het probleem der volslagen werkloosheid. Alhoewel we ook zoo maar niet moeten denken dat door de rationalisatie, door het ketting-systeem, enz., elke werkman in gelijk welke industrie zou kunnen gebruikt worden. Die periode is reeds weer grootendeels voorbij. Een paar interessante bladzijden wijdt Hendrik De Man aan dit probleem in zijn brochure ‘Corporatisme en Socialisme’. Hij schrijft bv. blz. 23: ‘Met andere woorden, het machinisme heeft er zich om te beginnen bij beperkt de arbeiders te verlagen, maar later heeft zijn invloed drie verschillende en uiteenloopende richtingen aangenomen. De eene bestaat in de “afdanking” van werklieden, de tweede in hun “ontscholing” (dequalificatie) door hen “onder” de machine te plaatsen, ten derde in een “herscholing” (requalificatie) van de werklieden, die “boven” de machine komen te staan.’ - En verder, blz. 24: ‘Voor het oogenblik kan ik volstaan met te besluiten, dat de effening van de arbeidsfuncties door den technischen vooruitgang opgehouden heeft zich te verwezenlijken om plaats te maken voor een tegengestelde tendens.’ Wat er ook van zij, we meenen te mogen aannemen dat het machinisme in zekere industrieën een technologische werkloosheid heeft veroorzaakt, die nog slechts zal kunnen opgelost worden door verplaatsing dier arbeidskracht naar nieuwe industrieën en naar zulke waar nog vraag is naar werkkracht.
***
Werkloosheid is gevaarlijk in politiek opzicht, omdat de werkloozen, ten einde raad, gemakkelijk tot extremistische opvattingen zouden kunnen overslaan, en van daaruit zelfs de minstscrupuleuze demagogen zouden gaan volgen; in dit opzicht bijzon- | |
[pagina 7]
| |
der gevaarlijk is de werkloosheid der jeugd, omdat de jeugd gemakkelijk onder invloed komt van zgn. ‘vernieuwers’, die op een handomdraai de oude wereldorde ‘zullen’ weg-‘vegen’ en een nieuwe in de plaats zetten.
***
Tegenover al die problemen heeft de menschheid haar verantwoordelijkheid zwaar voelen drukken en heeft zich aan het werk gezet om aan die werkloosheid een einde te stellen. Soms wordt beweerd dat de werkloosheid een gevolg is der economische conjunctuur, en derhalve haar opslorping ook daarvan afhangt, dat deze crisis en depressie conjunctureel en niet structureel zijn, en dat de werkloosheid dus slechts zal verdwijnen indien de internationale handel herleeft, indien nieuwe afzetgebieden kunnen gevonden worden en nieuwe, belangrijke industrieën opkomen. Anderen meenen dat de wereld in volle structuurcrisis is, en dat reeds gebouwd wordt aan een nieuwe economische en sociale orde. Buiten die zeer algemeene theorieën, volgens welke de werkloosheid zou opgeslorpt worden, - of wel door een volledige herleving der conjunctuur, of wel door een verdeeling van den arbeid in een economie die de productie zou regelen volgens de consumptie - bestaan ook nog vele andere voorschriften ter leniging der werkloosheid, het eene voorschrift al meer, het andere al minder ingrijpend in de structuur onzer economie. Zoo o.a.: het uitvoeren van openbare werken, het vroeger op pensioen stellen der werklieden, te vervangen door jongere werkkrachten, de verlenging van den schoolplicht, enz. en ook de herverdeeling van de hoeveelheid aangeboden arbeidskracht in verhouding met de bestaande vraag er naar, door vermindering van den individueelen arbeidsduur. Enkel de 40-urige arbeidsweek zal hier besproken worden, omdat de vermindering van den arbeidsduur op die manier juist aan de orde van den dag is, alhoewel sommige economisten zelfs meenen dat de arbeidsduur moet ingekort worden tot 36 uur.
*** | |
[pagina 8]
| |
Wie zich nog de vele moeilijkheden en tegenkantingen herinnert, die oprezen bij de bespreking over het invoeren van den 8 uren-dag, begrijpt ook wel dat hier een zeer belangrijk economisch en sociaal vraagstuk gesteld wordt, dat in zeer sterke mate het uitzicht onzer economische structuur zou kunnen veranderen. Een belangrijk verschil met de vroegere verkorting van den arbeidsduur valt op: namelijk, dat de 8 uren-dag werd ingevoerd omdat men meende dat 12 tot 15 uren per dag werken te veel was, in verhouding met de nooden van het menschelijk lichaam, terwijl nu een verkorting van den arbeidsduur verdedigd wordt om de werkloosheid te kunnen opslorpen.
***
Er wordt wel eens beweerd dat de invoering van den 8 urendag bij 't begin dezer eeuw heeft bijgedragen tot de overdreven outilleering, waarvan we in de naoorlogsche periode getuigen zijn geweest en die grootelijks oorzaak is van de crisis die we nu beleven. Hetzelfde zou zich nu kunnen voordoen, nl. dat het duurder worden der arbeidskracht de industrieelen zou aanzetten nog verdere rationalisatie en mechanisatie in te voeren, dus de productie per arbeider te vergrooten, waardoor het niet meer noodig zou zijn meer werklieden te werk te stellen; zelfs valt het te vreezen dat sommige industrieelen, die totnogtoe om humane redenen hier of daar werklieden zonder stricte noodzaak toch behielden, nu onder drang der nieuwe sociale wetten, zelfs die werklieden gaan ontslaan. Zou de invoering der 40-urige arbeidsweek dan nog wel doeltreffend zijn? Volgens sommigen weinig. Omdat verdere uitbreiding van het machinisme en derhalve van de werkloosheid te vreezen is, en ook omdat het heel goed kan gebeuren dat, indien de individueele werkweek tot 40 uren beperkt wordt, vele industrieelen ook besluiten den openingstijd hunner industrieën tot 40 uren te beperken, om aldus geen nieuwe werklieden te moeten aannemen. We kunnen in ieder geval de stelling van den heer H. Butler, voorzitter van het Internationale Arbeidsbureau, aannemen, die | |
[pagina 9]
| |
schrijftGa naar voetnoot(1) dat: ‘het in ieder geval volkomen valsch (ware) te denken dat met de verkorting van den arbeidstijd van 48 u. op 40 u. per week, noodzakelijk een evenredige toeneming van den omvang der werkgelegenheid zou geschapen worden.’ Echter mogen we ook niet vergeten dat in vele gevallen de verkorting van den arbeidstijd ten minste de afdanking van arbeiders laat vermijden, zonder dien maatregel misschien noodzakelijk geworden ten gevolge van de crisis.
***
De toepassing der 40-urige arbeidsweek kan op twee verschillende wijzen geschieden, in opzicht van loon namelijk: 1o of wel wordt met de vermindering van arbeidsduur ook een vermindering van loon toegepast; 2o of wel wordt het loon behouden en verhoogt dus de prijs van de arbeidskracht. De eerste veronderstelling valt weg. Inderdaad, de hervorming aldus doorvoeren zou voor de nog aan het werk zijnde arbeiders een gevoelige vermindering van den levensstandaard beteekenen; iets wat ze zeker niet zullen dulden. Zoo pas immers vroegen ze nog opslag, betaalde verlofdagen, enz. Blijft dus de vermindering van arbeidsduur met gelijkblijvend loon. Ook deze methode biedt vele moeilijkheden, zoo van financieelen als van economischen en socialen aard.
***
Door deze methode stijgt natuurlijk de prijs van den arbeid in die industrieën, waar die hervorming toegepast wordt. Dit brengt noodzakelijk met zich een aantrekkingskracht van die industrieën op de werklieden uit andere industrieën, waar de 40-uren week nog niet werd ingevoerd; dit geldt dan voornamelijk voor die werklieden wier arbeid niet kan verricht worden door machines met groot rendement (omdat daar zoo'n groote werkloosheid niet zal heerschen), zooals bv. voor ‘de werklieden der kleine industrieën en der huisindustrieën, voor de bedienden van den klein- | |
[pagina 10]
| |
handel en de banken, voor de huisbedienden en eindelijk voor de landbouwarbeiders, ten minste in EuropaGa naar voetnoot(2).’ Gevolg: onevenwicht in het arbeidsaanbod; t.t.z. overtollige arbeidskracht voor de industrie en gebrek in de voornoemde gevallen. Zoo geschiedt dus een draineeren van de arbeidskracht van het land naar de industrie, nog vergemakkelijkt, zooals het reeds vroeger gebeurd is hier in België, door de goedkoopheid der treinabonnementen voor de werklieden. Een even natuurlijk gevolg zou dan zijn het duurder worden der arbeidskracht ook buiten de industrieele agglomeraties; natuurlijk niet in alle hierboven beschouwde gevallen. Daarop gaan we niet in. Waarschijnlijk heeft ook de vermindering van het aantal werkuren per dag een aantrekkingskracht op de vrouwen, in dien zin dat ze zich, samen met hun werk in de industrie, toch nog, en in ± voldoende mate, zouden kunnen bezig houden met hun gezin. Laat ons hieruit onthouden, dat de vermindering van den arbeidsduur met gelijkblijvend loon - en meer algemeen, elke technische vooruitgang - ook weerslagen heeft op die industrieën die van dien technischen vooruitgang niet profiteeren. Het belang van deze opmerking vermindert echter, wanneer we bedenken dat het machinisme zich over steeds meer industrieën uitbreidt.
***
Zeer belangrijk voor het onderzoek naar de mogelijkheden van toepassing der 40-uren week, is de invloed van die hervorming op den kostprijs der producten en de gevolgen daarvan op de nationale economie, voornamelijk in verband met de mogelijkheden van den uitvoer. Veertig uren werken in plaats van 48 uren, en toch hetzelfde loon behouden, is een verhooging bekomen van 20% op het uurloon. Deze verhooging van de globale loonen verhoogt ook noodzakelijk den kostprijs, maar niet noodzakelijk in even sterke mate, vermits immers in den kostprijs nog andere elementen tusschenko- | |
[pagina 11]
| |
men (vaste kosten, wier invloed per product verzwaart naar gelang het een productie van kleiner omvang betreft). Van de andere zijde moet ook opgemerkt dat in den kostprijs ook een grootere hoeveelheid indirecte loonen (door stijgen in prijs der grondstoffen, der diensten, enz.) zal moeten berekend worden. Vergeten we echter niet dat die hervorming zelf compensaties medebrengt voor die verhooging der globale loonen. Inderdaad, we mogen hopen dat de stijging van de koopkracht der arbeidersklasse aan een verhoogde productie de mogelijkheden van afzet zal geven; de verdeeling der vaste kosten over een grooter aantal eenheden vermindert den last er van per eenheid en dus den kostprijs. Vermindering eveneens van den druk der loonen op den kostprijs per eenheid, indien, - zooals trouwens steeds na een vermindering van den arbeidsduur, - het rendement per uur en per arbeider vergroot. Dat de kostprijs verhoogt is zeker; in welke mate, zal afhangen van de productievoorwaarden in elke industrie. Volgens een onderzoek, reeds meer dan een jaar geleden, vormden, in Duitschland voor 35 voorname industrieën, de loonen 24% van den kostprijs; in Frankrijk voor 18 industrieën 28%; in Engeland voor 17 industrieën 26%, in sommige begunstigde industrieën slechts 7%, zoodat in deze gevallen een vermeerdering van de loonen met 10% den kostprijs met minder dan 1% zou verhoogenGa naar voetnoot(3). De heer F. Baudhuin is in dit opzicht veel pessimistischerGa naar voetnoot(4). We mogen ons alleszins niet te optimistisch houden, vooral niet wanneer de industrieelen de verhooging van productiekosten zouden willen terugwinnen op den verkoopprijs; inderdaad, het zal dikwijls onmogelijk zijn den verkoopprijs te verhoogen zonder onmiddellijk de vraag naar die producten te voelen verminderen; en vergeten we ook niet dat, in den huidigen stand der conjunctuur, een lichte verhooging van den kostprijs dezen boven den verkoopprijs kan brengen, wat aldus een verscherping van de crisis zou veroorzaken. | |
[pagina 12]
| |
In de industrieën die voor den uitvoer werken zal de terugwinning van het meer-loon op den verkoopprijs onmogelijk zijn; de internationale concurrentie is immers te scherp. Hier zal het zeker de staat rijn die compensaties moet toestaan, gepaard met gemakkelijkheden voor het bekomen van crediet.
***
Echter zijn er ook andere mogelijkheden van terugwinning van dat meer-loon dan het verhoogen van den verkoopprijs. De staat kan bv. die lasten dragen. Inderdaad, de staat kan beter wachten op het terugwinnen van zijn lasten dan de particulier, die zijn meer-loon zoo spoedig mogelijk terug moet winnen; de staat mag, in principe, een heropleving der economie afwachten (gestimuleerd ook door zijn verhoogde uitgaven) en alsdan een terugwinnen van die lasten. De staat kan aldus massieve compensaties toestaan, onder vorm van sterke vermindering der fiscale lasten, uitvoeren van openbare werken of andere middelen met snelle uitwerking. Theoretisch kunnen we zelfs nog een derde wijze van terugwinning dier verhoogde lasten veronderstellen, namelijk een ‘uitgestelde terugwinning’. In plaats dat de industrieelen hun rekening ‘exploitatie’ met die vermeerdering van loon zouden belasten, zouden ze die vermeerdering kunnen inschrijven op een rekening ‘voorschotten op de economische herleving’ - en afwachten dat een economische herleving hun, door vermindering van den druk der vaste kosten, door een redelijke en geleidelijke rationalisatie en in laatste instantie door een voorzichtige verhooging van den verkoopprijs, meer winst late en hen toelate die voorschotten terug te winnen. Weinig practisch echter schijnt dit ons en niet overeen te brengen met de gewone handelspractijken en met de psychologie van den handelsman.
***
De verhooging van den kostprijs is eveneens van zeer groot belang in opzicht van internationale concurrentie, bezonder omdat deze nieuwe lasten des te meer zouden drukken op de industrieele landen, naarmate de loonen er reeds hooger zouden zijn. | |
[pagina 13]
| |
Veronderstellen we in land A de globale loonen 15, in land B 10. Verschil 5. Bij een verhooging van 20% worden die cijfers respectievelijk 18 en 12, wat het verschil reeds opvoert tot 6. Waaruit we besluiten dat de invoering der 40-uren week een premie zou zijn voor de landen met lage loonen. De landen met hooge loonen zouden hun uitvoer het meest bedreigd zien. Willen die landen, die in sociaal opzicht het meest vooruitgang hebben gemaakt, hun uitvoer behouden, dan zal het de staat zijn die de verhooging van den kostprijs moet dragen, - ten minste toch in die industrieën die voor den uitvoer werken; - anders wordt voor die landen de internationale concurrentie welhaast onmogelijk.
***
Ook sociaal is de vermindering van den arbeidsduur van zeer groot belang, namelijk in opzicht van den vrijen tijd van den arbeider, vooral met betrekking tot de wijze waarop de arbeiders over dien vrijen tijd zullen beschikken. Vooral voor den middenstand is die zijde van het vraagstuk zeer belangrijk. Daarop werd nog onlangs de nadruk gelegd door den heer senator Arthur Vanderpoorten, in een brief aan den heer Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, waarin hij schreef dat de arbeiders hun vrijen tijd gebruiken om voor eigen rekening hun stiel of ambacht voort te zetten, en dat ze aldus een deloyale concurrentie voeren met hun patroons, ambachtslieden en neringdoeners. En hij besluit: ‘Het is hoog tijd dat deze deloyale mededinging zou gefnuikt wordenGa naar voetnoot(5).’ Inderdaad, het is o.i. noodig dat de regeering er voor zorge dat een hervorming, die beoogt den toestand der arbeidersklasse te verbeteren, niet door een verkeerde toepassing een sociaal gevaar worde voor een andere klasse, de middenstandsklasse namelijk. De arbeiders moeten hun vrijen tijd niet in leegheid slijten: maar ook zouden ze moeten begrijpen dat het per slot van rekening niet in hun voordeel kan uitdraaien als ze een oneerlijke concurrentie voeren met den middenstand, als ze den loonstandaard drukken en de opslorping der werkloosheid belemmeren. | |
[pagina 14]
| |
En hier stelt zich dan dit zoo belangwekkend probleem van den ‘vrijen tijd van den arbeider’, inherent aan de vermindering van den arbeidsduur en daarvan een der interessantste facetten. Want hier bestaat de mogelijkheid voor een verheffing der arbeidersklasse en van een groot gedeelte van den middenstand (de bedienden, nl. indien ook voor hen de arbeidsduur verminderd wordt) op een hooger cultureel en beschavingspeil, door allerlei soorten van practische verwezenlijkingen: tuinbouw, lichaamsontwikkeling (wat al heeft men dáardoor niet bereikt in Tsjechoslowakije bv.!), bibliotheken, volksschouwburg, kampen voor jonge werkloozen, volkstoerisme, volkskunst. Naar onze meening is het best hier van den grond af te werken, t.t.z. voort te bouwen op wat in vele steden en gemeenten reeds bestaat als vereenigingsleven; niet van staatswege een of ander organisme stichten dat van den top der piramide af naar onder werkt, maar wél de bestaande vereenigingen voor geestesen lichaamsontwikkeling steunen, sterk steunen.
***
De voorgaande beschouwingen in acht genomen, meenen we te mogen besluiten dat de invoering der 40-uren week economisch mogelijk is, indien zeer voorzichtig te werk gegaan wordt; t.t.z. indien de hervorming zich eerst beperkt tot enkele industrieën (de ongezonde- en mijnbedrijven dringen zich natuurlijk op) en later, na tusschenpoozen, die de economie toelaten zich aan te passen steeds verder en verder doorgevoerd wordt. In dit opzicht stelt de in België voorgeschreven proceduur ons gerust. Tevens zal men zooveel mogelijk moeten trachten, in 't bezonder door bemiddeling van het Internationaal Arbeidsbureau, die hervormingen ook in andere landen te doen invoeren, met het oog op de internationale concurrentie-moeilijkheden en als gevolg daarvan een te vreezen verscherping van het protectionisme. Dit geldt dan bezonder voor België, dat in sterke mate van het buitenland afhangt. Wij meenen dat, indien zoo te werk gegaan wordt, het niet noodig is de toekomst al te zwartgallig in te zien, vooral niet nu immers toch overal teekens van economische herleving (spijtig | |
[pagina 15]
| |
genoeg eenigszins vertraagd door de troebele politieke toestanden) met de hoop op breedere winstmarges te bespeuren vallen. In die voorwaarden schijnt het ons dat het onnoodig is zich te laten verontrusten door het vooruitzicht eener hervorming, die dan toch een verheugende sociale vooruitgang is.
WALTER DIERCKX Licentiaat in Handelswetenschappen.
P.S. Het was niet onze bedoeling een overzicht te geven van alles wat met de 40-uren week verband houdt; we wilden slechts door enkele beschouwingen over een drietal belangrijke facetten van het vraagstuk (duurder worden der arbeidskracht, kostprijs, vrijen tijd van den arbeider) in wijderen kring belangstelling wekken voor een probleem dat zich, sinds het door het I.A.B. gunstig werd onthaald, steeds meer en scherper in alle landen opdringt. Den belangstellenden lezer verwijzen we naar de publicaties van het I.A.B. (bezonder het tijdschrift Revue Internationale du Travail - en ook de Verslagen van de verschillende zittingen van het I.A.B.). Verder, naar het boek van Mr Boudet M.A.: ‘La Semaine de 40 heures’. (Paris - Librairie générale de Jurisprudence - 1935); de brochure van Maurice Pinot: ‘La Semaine de 40 heures, Le Chômage et les Prix.’ (Paris - Soc. d'Et. et d'Inf. Econ. - 1935), naar de jongste jaargangen van het ‘Arbeidsblad’, de ‘Belgische Vakbeweging’ enz... |
|