De Vlaamsche Gids. Jaargang 24
(1935-1936)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 529]
| |
Giovanni Papini‘Ik ben een dichter en een vernieler, een fantast en een scepticus, een lyrieker en een cynieker. Dit is de werkelijke ondergrond van m'n ziel.’ Giovanni Papini is de schrijver van ‘Un Uomo finito’ en ‘Storia di Cristo’, twee werken, die de wereld door bekend zijn. Papini is Toscaan, en autodidakt, vroeger arme doolaard à la bohème, thans schrijver van algemeene vermaardheid. Het is eerst na het verschijnen van ‘Storia di Cristo’ dat hij zijn wereldfaam verkreeg; eerst daarna werd zijn vroeger werk ‘Un Uomo finito’ (1912) vertaald. In de Nederlandsche vertaling luidde de titel: ‘Jeugdstorm’. Dit boek is de zuivere ontwikkelingsgeschiedenis van Papini's geestelijk denken en voelen; het is het geestelijk leven van den schrijver tot z'n dertigste jaar; het is het groeien en sterven van z'n idealen en illusies; het is de sleutel van z'n heele werk, het vorige en het volgende. ‘Ge zult hier niet m'n biographie vinden, maar den juisten loop mijner innerlijke gebeurtenissen. Al het overige van m'n werk vindt hier haar uitlegging en sleutel. Dit is geen kunstwerk, het is een bekentenis aan mij zelf en anderenGa naar voetnoot(1).’ Een bekentenis; laten we het zeggen, een biecht! De biecht van een strevend en strijdend mensch, van een ziel die het heelal omvatten wil en er niet toe komt haar eigen plaats in het universum te bepalen. ‘Jeugdstorm’ is de wordingsgeschiedenis van een geest met al de heftigheden, hartstochten, triomphen en ontgoochelingen die een ‘Sturm- und Drangperiode’ kenmerken. Het is de symphonie van een geestelijk leven. Wellicht daarom de | |
[pagina 530]
| |
benamingen: Andante - Appassionato - Solenne - Lentissimo - Allegretto, die aan de verschillende indeelingen gegeven werden. We zien Papini, als kind, eenzaam dolen in de omgeving van Florence, 's avonds lezend bij een kaarsvlammetje, in een of ander gevonden boek. Later zien we hem lezend bij de hooge lichte vensters van de Nationale Bibliotheek, en droomend van 'n groote universeele encyclopaedic Steeds is hij eenzaam en stug, met diep in z'n hart de zucht naar den roem. Hier is het Andante afgesloten. Nu klinkt het Appassionato, met de ontdekking van het kwaad en de daarop volgende verbittering. Doch de jonge mensch zoekt niet de eenzaamheid en de rust, maar wel den strijd, de beweging, de daad en de actie. ‘Om dragelijk te zijn moet het leven intens geleefd worden, de gevoeligheid vult het minuut per minuut en zelfs wanneer zij verandert gelijk het voorbijvlietend water, voert ze ons ten minste mee als de stroom die eeuwig dezelfde lijkt. Maar als men het leven uiteenrafelt, uit elkaar haalt en schikt met behulp van de gedachte, van de rede, van de logica, van de philosophie, dan toont zich de bodemlooze leegte, het niets bekent eerlijk niets te zijn en dan nestelt de wanhoop zich in de ziel zooals de engel zich plaatste op het verlaten graf van den Zoon GodsGa naar voetnoot(2).’ Er moet niet gedacht, maar wel gestreden worden, een blad gesticht, de wereld veroverd, het idealisme zal drager worden van 'n nieuwe boodschap! Onvermijdelijk volgt de ontgoocheling, het staken van alle poging, de vlucht uit de werkelijkheid. Het Solenne slaat z'n eerste akkoorden. In eenzaamheid is het ideaal gegroeid. De menschheid moet verbeterd, de wereld veranderd, het leven edeler en schooner worden. Een profeet moet komen, een genie om de menschen de nieuwe wereldorde te verkondigen. Daarom is het noodig dat men het eigen wezen loutere, zich zelf boven de menschen verheffe om daarna hun leider te kunnen zijn. De profeet moet zich ont-menschelijken, moet zelf God worden of verzaken. Nu treedt het Lentissimo in. De poging faalt. Dit is tevens het einde van alles, ieder geloof is beleden, ieder ideaal is gestor- | |
[pagina 531]
| |
ven, er blijft nog enkel het passieve leven zonder hoop op geluk, of wel de dood. Ook de zekerheid van het eigen ik ging teloor, alle gedane werk? Z'n waarde is twijfelachtig! ‘Heel m'n leven is gegrondvest op dit geloof dat ik een genie ben,... wellicht ben ik een idioot,... een onwetendeGa naar voetnoot(3).’ Het is de volledige ineenstorting. Toch komt de berusting en klinkt het Allegretto op. ‘Ik stem er in toe te leven, juist omdat het leven geen loon biedt en ik ga voort te denken, juist omdat de gedachte nooit haar salaris kan krijgenGa naar voetnoot(4).’ Laten we verder leven en nog enkel werken. Dit is de evolutie van G. Papini's gedachtenleven, de tragedie van z'n ziel die alles gewild heeft, het hoogste, en die niet ontvangen heeft omdat het ideaal te ver lag. Het is het groeiende verlangen, de ineenstorting, de berusting. De berusting onder het motto van Goethe: ‘Zoolang het dag is zullen we het hoofd omhoog houden en alles wat wij kunnen doen, zullen we niet na ons laten doen.’ In dit werk heeft G. Papini op de meest aangrijpende wijze de complexiteit en de nooden van z'n ziel uitgezongen en uitgekreten. In wild lyrisme, in serene droefheid, in de assonanties van z'n paradoxen, het schrijnende van z'n schelden is dit werk gegroeid tot een beeld dat door het veelvuldige contrast van het menschelijke denken en voelen tot een verbluffende eenheid en oprechtheid is uitgegroeid. Voor Papini is het meer dan de tragedie van zijn ziel, als katholiek verklaarde hij, in een interview met Frederic Lefèvre: ‘C'est la tragédie d'une génération sans Dieu, qui aurait voulu atteindre à la divinité pour son propre compte.’ Het is het vleesch geworden conflict van de ziel die hooger wil, vrij van alle banden, en de onontwijkbare botsing met de traditie en de massa. Conflict dat kan groeien tot een beklemmende razernij en dat enkel in hijgende afgebroken zinnen kan uitgekreten worden, conflict dat zich móet uiten in 'n heerlijke opvlucht van passie en hartstocht, in het sarcastische grijnzen, in het nihilistische spotten. | |
[pagina 532]
| |
‘Was die geest van verwarde anarchie en tartende oneerbiedigheid ten aanzien der menschen en der dogma's feitelijk iets anders dan een reactie op het verleden, op het eenmaal vastgestelde. op het roemrijke, op het gedisciplineerde en geregelde? Was mijn hartstocht voor het gekke en dwaze iets anders dan walging voor het banale, het gewone, voor den “common sense”? En m'n minachting voor de etische wetten en de goede opvoeding en volksfetiches, wijze methoden en burgerlijke deugden soms iets anders dan de moeheid van het onveranderlijke, vermaledijde feit, van elken eerbied, alle banden, alle gelooven?... Uit haat tegen het heden verschool ik mij achter enkele geniale dooden, uit haat tegen het bestaande gaf ik mij over aan den droom, uit haat tegen de menschen zocht ik de eenzaamheid der velden en de zwijgende vriendschap der planten. Mijn geliefkoosd woord in die dagen was bevrijding. Bevrijding van dit en van dat, van het nu en van het straks, van het hiervan en het daarvan - bevrijding van allesGa naar voetnoot(5).’ Het is de wil om zich zelf te zijn, zuiver zich zelf boven de menschen te stellen. Het is de haat tot de menschen die liefde is, het is de enkeling en de massa, de enkeling die de massa veracht en toch met haar wil leven. ‘Het is de smartelijke kringloop waarin velen gewurgd en verpletterd worden. Ingesloten in de eenzaamheid van z'n woning, heeft elkeen de menschheid lief met een zeer groote liefde, nauwelijks treedt hij naar buiten en krijgt hij te doen met Petrus en Judas, sprekende, wandelende menschen, of de liefde verandert in minachting en in haat. Opnieuw verwijdert hij zich en in de woestijn welt wederom de liefde op voor alle menschen, ook voor Petrus en JudasGa naar voetnoot(6).’ Toen waren we 1912. Daarna is het geweld over de wereld gevaren en het heeft de volkeren tegen elkaar opgejaagd. In dezen draaikolk gingen alle geestelijke waarden ten onder, alles verzonk, alleen het stukgereten lichaam en de gedoode ziel bleven. Daarna kwam de ontreddering. In 1922 schrijft Papini ‘Storia di Cristo’, een werk dat hem | |
[pagina 533]
| |
een wereldfaam bezorgde, en den vroegeren atheist als katholiek schrijver onthulde. ‘De Christus’ heeft men steeds versleten voor een oorlogsboek. Joris Eeckhout noemt het zelfs het schoonste boek uit de oorlogs-wereldletterkundeGa naar voetnoot(7), doch die bewering, die opgebouwd is op Papini's eigen woorden, is slechts gedeeltelijk waar. Het antwoord van den schrijver op de vraag omtrent zijn bekeering luidde steeds onveranderd: De lectuur van Tolstoi en Dostojefski gedurende den oorlog bracht mij op weg naar het evangelie; veel hebben aan dien overgang bijgedragen Joseph de Maistre, Paul Claudel en Léon Bloy. Mijn eenig doel was een boek te schrijven dat vrede zou brengen aan de menschen... Maar iets is zeker, ook zonder oorlog zou Papini zijn toevlucht tot het katholicisme hebben genomen. Na de ineenstorting, na ‘Jeugdstorm’ móest er in de ziel van den schrijver een nieuwe levensvisie groeien, of wel de logische ontwikkeling van de voorgaande tragedie, die naar een stoïcisme zou hebben gevoerd, of wel de vlucht in een sekte, in het formalisme. Papini koos, en schaarde zich in het enge kader ‘katholiek schrijver’. Hij die de gespletenheid van het àlles-willen had gekend, werd de propagandist van één leer, van een sekte. Doch ook in z'n nieuwe functie droomde Papini nog steeds van z'n goddelijke zending, en in de na-oorlogsche verwarring vormde hij zich om tot een toonbeeld van heiligheid, en zond de menschen zijn boodschap, ‘De Christus’. Met ‘Storia di Cristo’ zou hij de menschen terug tot het evangelie en de liefde voeren, de na-oorlogsche uitspattingsroes moest gedempt worden, alle pogingen hadden gefaald, alleen de liefde was in staat die taak te volbrengen. ‘Wij hebben het beproefd met de wreedheid, en het bloed heeft om bloed geroepen. Wij hebben het beproefd met de wulpschheid en de wulpschheid heeft in onzen mond den stank van verrotting en een brandenden dorst achtergelaten. Wij hebben onze lichamen gedwongen tot de meest verfijnde en meest goddelooze | |
[pagina 534]
| |
vermaken, totdat wij uitgeput en droevig op den mesthoop zijn neergezonken. Wij hebben de Wet gewijzigd en zijn haar nogmaals ongehoorzaam geworden en het recht heeft ons niet bevredigd. Wij hebben het met het verstand beproefd, hebben al het geschapene te boek gesteld, de sterren geteld, de planten beschreven, de doode en levende dingen, dit alles te saam gebonden met de fijne draden onzer opvatting omgevormd in de magische nevelen der metaphysica en aan het einde bleven alle dingen dezelfde, eeuwig dezelfde die zij waren. Nog was het ons niet genoeg, maar wij konden niets veranderen en de benamingen en de getallen stilden onzen honger niet en de verstandigsten onder ons eindigden met de belijdenis van hun onwetendheid. Wij hebben het beproefd met de kunst en onze onmacht heeft de sterksten doen wanhopen, het Absolute is niet in de vormen, de veelheid verdwijnt in de eenheid, de bewerkte materie houdt het vluchtig voorbijgaande niet tegen. Wij hebben het beproefd met de rijkdommen en zijn nog armer geworden, met de kracht en zijn nog zwakker ontwaakt. In geen enkele kracht heeft onze ziel bevrediging gevonden, in geen enkele schaduw heeft ons nedergevlijd lichaam rust genoten, het hart blijft altijd zoekend, altijd teleurgesteld omdat het in geen enkel goed vrede, in geen enkel genot bevrediging, in geen enkele verovering geluk heeft kunnen vindenGa naar voetnoot(8).’ ‘Storia di Cristo’ is een bewerking van den bijbel, moderne voorstelling der evangeliën. Het is Papini's geloofsbelijdenis aan de katholieke kerk. De aanvang van het werk is eerder aarzelend zoekend en onbestemd. Voortdurend wordt gevoeld de achterdocht om mooi te schrijven, om artist te zijn, alhoewel G. Papini nimmer als artist wil doorgaan, maar toch ten allen koste als zoodanig aangezien worden. Doch naarmate het boek groeit komt er meer eenheid, groeit de stijl tot een geheel, groeit de liefde van den schrijver tot zijn onderwerp, groeit de liefde tot de Christusfiguur. Het is niet zoozeer de Christus als God die is uitgebeeld, maar veeleer als mensch, als vernieuwer, als afbreker van het oude en opbouwer van het nieuwe, als profeet, als brenger van 'n betere wereldorde, van 'n nieuw ideaal tot verbetering der menschen. Hier moet G. | |
[pagina 535]
| |
Papini zich zelf terug gevonden hebben in de figuur van den Godmensch, hier moeten z'n droomen uit ‘Jeugdstorm’ een werkelijke gestalte hebben aangenomen. Hier heeft de zegging ook een grootere vlucht en een meer hartstochtelijken gang. De Christus is de mensch die onbegrepen is gebleven, en die nochtans enkel goed wilde, de zuivere idealist midden de blind handelende massa. Weer is de zoon Gods de incarnatie van de Papini-figuren uit ‘Jeugdstorm.’ Ook is het dan heel natuurlijk dat alle bitterheden, al z'n haat en al z'n verkropte woede hun geschikte uiting vinden langs de Godsfiguur om. Het is een heropleven van den Papini, die in ‘Un Uomo finito’ gebroken was neergezonken. Prachtige deelen in het werk zijn de parabels, brokken van diep poëtisch gevoel en van sublieme liefde tot de behandelde stof, waar nog enkel de dichter spreekt en de polemieker is doodgegaan. In feite is G. Papini de bewonderaar van Christus als ‘Mensch’ en als dichter eenerzijds en de artistieke genieter van evangelische teksten anderzijds, hij is de geloovige en de artist. Dit verklaart twee aspecten in z'n werk. In z'n boek is Papini ten prooi aan z'n zuiver godsdienstige liefde voor den zoon Gods - en aan z'n haat tegen de massa, die de tragedie van alle waarlijk groote zielen op haar actief heeft. Die minachting voor het ‘plebs’ is bij Papini nooit doodgegaan en wordt voortdurend in z'n werk als 'n woelig grommende onderstroom gevoeld, die soms met wilde kracht en onstuimigheid opschiet. Dit verklaart het groote contrast in de deelen van z'n werk. Afstootend drastische beelden, te midden brokken van zuivere poëzie. Doch hier toont zich een groot-menschelijke kant van het werk! Geleidelijk weet Papini zich van dit dualisme los te maken, kan hij zich vrij maken van z'n op schelden gerichten geest, en zich laten opnemen door z'n liefde tot de Christusfiguur. Dan groeit ‘Storia di Cristo’ in de laatste paar honderd bladzijden tot een heerlijk brok werk, dan is er nog enkel het heerlijke kalme zeggen, het trachten te zeggen van z'n liefde tot den ‘Mensch’ die alles heeft geleden en alles heeft vergeven. Dan groeit het proza tot die schijnbare kalmte waaronder het gejaagde kloppen van een door de edelste tochten bewogen hart wordt gevoeld. Dit voortdurend conflict geeft de verklaring van de geweldig | |
[pagina 536]
| |
contrasteerende verscheidenheid in Papini z'n proza. Verscheidenheid die kan gaan van het vinnige drastische schelden tot het zuiver poëtisch gepeins, van de meest snerpende vertwijfeling tot de meest serene berusting. Dit conflict brengt ons heerlijke hoofd-stukken: ‘Het Vaderschap’, ‘De Natuur’, ‘De Woestijn’, e.a., het heerlijke visioen van het beloofde land. ‘Zoodat de slaven meesters en de overheerschers dienaren zullen zijn, en alle rijken der wereld Jeruzalem tot hoofdstad zullen hebben en de gekroonde koningen voor den nieuwen koning van Israël zullen nederknielen, en dat de velden van Israël vruchtbaarder zullen zijn dan alle andere velden en de weiden vetter en dat de kudden eindeloos zullen vermeerderen en dat er tweemaal 's jaars een oogst van graan en koren zijn zal en de aren zwaarder zullen zijn dan ooit te voren, en dat twee mannen zullen buigen onder het gewicht van een enkelen druiventros, en dat er geen wijnzakken genoeg zullen zijn om den nieuwen wijn te bergen, noch kruiken om alle olie te bevatten en dat de honig zal overvloeien in de holte der boomen en in de heggen langs de wegen en dat de takken der boomen zullen breken onder het gewicht der vruchten, en de vruchten vleeziger en zoetsmakender zullen zijn dan nimmer is geweestGa naar voetnoot(9).’ Het brengt ons de vinnige aanklachten tegen den rijke en den rijkdom. ‘Aan het geld kleeft tegelijkertijd met de vettigheid der handen die het hebben gegrepen en gebruikt, de onuitwischbare smet van de misdaad, onder al de onreine zaken die de mensch vervaardigd heeft om de aarde en zich zelf te bezoedelen is het geld misschien wel de meest onzuivere, die ronde en kleverige fluimen van de munt, de drek van den duivelGa naar voetnoot(10).’ Toch is ‘Storia di Cristo’ niet tot een meesterwerk van zuivere liefde uitgegroeid. Daarvoor was Papini's ziel niet groot genoeg, z'n geest te eng, z'n karakter te strijdend om uiterlijkheden, en te paradoxaal. Op te stijgen in het Nirwana van z'n liefde, het streven van den mysticus is Papini vreemd gebleven. Z'n werk, ‘Storia di Cristo’, is gegroeid tot een brok strijdend geloof, | |
[pagina 537]
| |
met sociale doeleinden. Schrijver verklaarde zelf dat de eerste bekeering, door de lectuur van het boek teweeggebracht, de zijne was. Ook in het laatste hoofdstuk, ‘Gebed tot Christus’, dat het hoogtepunt van heel het boek is, het hoofdstuk waar alle voorgaanden zich in oplossen, is de polemieker niet doodgegaan, hij is gebleven de mensch van de tijdsomstandigheden. Zijn gebed is geen belijdenis van liefde, het is een aanklacht aan den Schepper en het betrouwen in beter. ‘Er heerscht maar één godsdienst in de wereld, die als hoogste drie-eenheid Wodan, Mammon en Priapus erkent, de macht die tot symbool het zwaard en tot tempel de kazerne heeft, de rijkdom die tot symbool het goud heeft en de beurs tot tempel, het vlecsch dat Phallus als symbool heeft gekozen en waarvan het bordeel de tempel is. Deze is de godsdienst die over de geheele aarde heerscht, die ijverig met daden, zoo niet steeds in woorden door alle levenden in praktijk wordt gebracht. Het oude familieleven brokkelt af, het huwelijk wordt verwoest door overspel en bigamie, de kinderzegen schijnt velen een vloek en zij ontgaan dien door allerlei geheimmiddelen en vrijwillige afdrijvingen, de ongeoorloofde verbintenissen overheerschen de wettige, de sodomie heeft haar verdedigers en haar bordeelen, de openbare en geheime prostituees heerschen over geheel een volk van verzwakten en syphilitici. Er zijn geen monarchieën meer en ook geen republieken, elke regel is nog slechts franje en schijnvertoon, de heerschappij van het geld en de volksheerschappij, zusters naar den geest en door het einddoel, betwisten elkander de macht over de oproerige benden, die slecht behandeld worden door een betaalde middelmatigheid. En inmiddels heeft de heerschappij van den handel als wezenlijke en onbetwiste werkelijkheid en staande boven de elkaar bestrijdende standen het hooge aan het lage, de hoedanigheid aan de hoeveelheid en den geest aan het slijk ondergeschikt gemaaktGa naar voetnoot(11).’ Na ‘Storia di Cristo’ was Papini katholiek, zijn volgende werken zijn geworden pamfletten, aanklachten. Na ‘Jeugdstorm’ en ‘De Christus’ heeft Papini geen enkel werk meer geleverd van uitzonderlijke beteekenis, integendeel, zij zijn vervallen tot holle | |
[pagina 538]
| |
woordenkramerij, 'n misselijk pedantisme en 'n misplaatsten hoogmoed. Na ‘Storia di Cristo’ verscheen het alomgekende boek ‘Gog’, een tot het uiterste gedreven karikatuur van het moderne leven. Gog is de verbeeste mensch, de incarnatie van het satanische in de wereld. Hier heeft Papini zijn schelden en z'n sarcasme, z'n nihilistischen spot vrijen teugel gelaten. Het geheel is geworden een arabesk, een hiëroglief waar teeken noch kleur aan te bekennen valt, alleen een bizarre aardigheid, die alleen maar opgelucht wordt door een doodsgedachte en eenmaal poëtische gevoeligheid vertoont. Al z'n haat heeft hier vorm gekregen in de satyre. Opvallend is dat ‘Gog’ de volledige tegenhanger is van ‘Jeugdstorm’. In feite zouden we den op sensatie belusten en titanisch denkenden Gog kunnen vervangen door de Papinifiguur uit ‘Jeugdstorm’. Alles komt enkel neer op de negatie van z'n vroegere ‘Sturm- und Drangperiode.’ Ook het laatste hoofdstuk in ‘De Christus’ liet ons een boek als Gog verwachten. Hiermede is de trilogie afgesloten. Geen enkel werk werd nog uit innerlijke noodzakelijkheid geboren, Papini had z'n hoogste punt bereikt. Wat we aan hem hebben? Papini heeft geen intrigeromans geschreven, geen drama's. Groot is hij niet door het uitschilderen van 'n tragische menschelijkheid. Wat we aan z'n werk hebben is de volledige eerlijkheid van z'n steeds bewegenden geest, de heftigheid van z'n karakter, de paradoxale complexiteit van z'n wezen, wiens scala zich uitstrekt over het gansche menschelijke denken en voelen. Juist die verscheidenheid grijpt ons aan. G. Papini heeft zich in bovengenoemde werken gegeven, heel en gansch met z'n hartstochten, deugden en gebreken, met heel z'n strijdige natuur, die wild roept in 'n zuiver lyrisme. ‘Misschien is m'n ziel te afschuwelijk en ontbreekt het U aan adem om luidkeels haar leelijkheid te verkondigen. Schept moed en spreekt. Ik zal U zoo goed ik kan beloonen. Ik zal alles geven wat ik bezit. Ik zal gaan stelen om U geschenken te geven. Ik zal mij over den grond sleepen in uw huis om U te dienen en te vereerenGa naar voetnoot(12).’ | |
[pagina 539]
| |
Zijn natuur, die schrijnend haar droefheid uitspreken kan. ‘Had ik maar nooit zelfs niet van uit de verste verte voor één oogenblik de hevige vreugde van het scheppen ondervonden. Of was ik maar geboren als een zachtaardige domoor zonder geweten en was ik dit hardnekkig en definitief gebleven, een eenvoudige dwaas zonder wroeging, een goedaardig idioot zonder pretentiesGa naar voetnoot(13).’ Zijn natuur, met haar sarcasme in ‘Gog’, haar liefde in de parabels, haar poëtische oogenblikken in al z'n werken. Geen hartstocht, geen beweging van het gemoed of die heeft in Papini's werk weerklank gevonden, uit het diepste van z'n innerlijke, of wel uit het meest paradeerende pedantisme, maar steeds eerlijk en oprecht, steeds in 'n stijl gedragen door de dynamiek van het gevoelen, breed stappend, mannelijk en gezond. Giovanni Papini's werk grijpt aan door het beeld van z'n schepper, dat er zich in spiegelt in de meest omvattende beteekenis van het woord ‘mensch’, door de oprechtheid waarmede werd gezocht en de vermoeide ontgoocheling om 't eeuwig gebrek aan zekerheid, het resultaat van alle pogen.
Juni '35. JAAK GOMMERS. |
|