De Vlaamsche Gids. Jaargang 24
(1935-1936)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Enkele Beschouwingen nopens Banken BeursrechtGa naar voetnoot(1)Meer dan elk ander recht is het handelsrecht een weerspiegeling: het verandert al naar gelang van de wijzigingen van het zakenleven, en volgt van dichtbij de evolutie, waaraan de instellingen van handel en nijverheid onderworpen zijn. Het is een recht dat bijzonder aantrekkelijk is, omdat het leeft. Om den invloed van de economie op het scheppen van het handelsrecht te doen uitkomen, is het misschien niet zonder belang aan de voornaamste reacties van den wetgever te herinneren bij de crisis, die zoo zwaar het land heeft geteisterd, en meer bepaald de aandacht te vestigen op de voornaamste bepalingen, uitgevaardigd in zake bank- en beurswezen. Laten wij teruggaan tot 1934. De algemeene inzinking van het zakenleven verergert, en de Kamers nemen op 31 Juli de wet aan, waarbij aan den Koning bepaalde machten worden toegekend, met het oog op het economisch en financieel herstel. Om haar programma te verwezenlijken, zal de Regeering te werk gaan door middel van eenvoudige besluiten, die in den Ministerraad worden aangenomen.
***
De dringende taak, die den wetgever werd opgelegd, was van dubbelen aard: eenerzijds moest hij trachten te vermijden, dat de toenemende crisis den val zou veroorzaken van nog meer handels- en nijverheidsinstellingen, en vooral van zekere banken; dergelijke catastrophe zou de economische structuur van het land | |
[pagina 482]
| |
tot in haar diepste lagen aangetast hebben. Om dit eerste doel te bereiken, werd het gecontroleerd beheer, - een totaal nieuwe instelling bij ons - tot stand gebracht, door een besluitwet van 15 Oktober 1934. Anderzijds was het dringend noodig paal en perk te stellen aan zekere misbruiken van commercieele immoraliteit, waarvan de gevolgen absoluut rampzalig werden voor het Belgisch spaarwezen, en die voor het beroepsgeweten van de eerlijke menschen een blijvende oorzaak van misnoegen uitmaakten. Hier moet de oorsprong gevonden worden van de besluitwet van 22 Augustus 1934, over de herinrichting der banken, en van de besluitwetten van 15 Oktober en volgende data, over de inrichting van de handelsbeurzen en de reglementeering van het beroep van wisselagent.
*** | |
I. Tusschenkomst van de regeering op het gebied van het bankwezen.Ongeveer al onze banken hadden een dubbel karakter. Ze waren depositobanken, in dien zin dat ze gelden aannamen, op zeer korten termijn uitkeerbaar, om krediet te verleenen op korten termijn. Terzelfder tijd waren ze insgelijks bedrijvig als zakenbanken, omdat ze de toevertrouwde gelden ook bezigden voor deelneming in groote handels- of nijverheidsondernemingen, en zulks, zeer dikwijls, met hooge bedragen; veel van deze ondernemingen werden dan ook door de leiders van de bank gecontroleerd, of zelfs rechtstreeks beheerd. Erge onvoorzichtigheden werden door zekere bankinstellingen begaan; sommen, die ten titel van leening waren opgenomen, werden in de nijverheid vastgelegd; belangrijke kredieten werden toegestaan op langen termijn, zoodanig dat het evenwicht verbroken werd, dat noodzakelijk moet behouden blijven tusschen de deposito's en de geldbeleggingen. De noodige beschikbare kapitalen waren dan niet meer voorhanden op het oogenblik dat het gemis aan vertrouwen het publiek deed overgaan tot massale terugvorderingen. | |
[pagina 483]
| |
Verscheiden banken staakten hun betalingen en de Staat moest hulp verleenen en zijn waarborg verpanden aan zeer belangrijke instellingen, om te vermijden dat hun val de meest rampzalige economische gevolgen met zich zou sleepen. Een diepgaande hervorming was noodzakelijk, met als eerste kenmerk het opgeven van het type van de gemengde bank. Nu wordt een zeer streng onderscheid gemaakt tusschen de depositobanken en de industrieele financie-instellingen zooals trusts en holdings. Beide typen van instellingen moeten een absoluut gescheiden bedrijvigheidssfeer hebben. De besluitwet van 9 Juli 1935 heeft aan de bankinstellingen een eigen statuut gegeven. Ze tracht, zegt het Verslag aan den Koning, de evolutie te bespoedigen van onze kredietinstellingen, naar het type van de zuivere depositobank, die intiem meewerkt met handel en nijverheid, maar er volledig onafhankelijk van blijft. Bijgevolg heeft de wetgever het type van de depositobank juister aangeduid, en als bijzonder kenmerk bepaald dat ze krediet verschaft op korten termijn. Hij voorziet de reglementeering van de bedrijvigheid van dergelijke bankinstelling, legt haar een inwendige structuur op, waaruit noodzakelijk voortvloeit dat zekere voorzichtigheidsmaatregelen moeten toegepast worden, in overeenstemming met den aard van haar verbintenissen en onderwerpt ze aan een blijvend toezicht, waartoe een bijzonder organisme, de bank-commissie, wordt ingericht. Alle depositobanken zijn verplicht zich aan de nieuwe wetgeving te onderwerpen, en alleen de vennootschappen en physische personen, die de speciaal bij de wet voorziene bedrijvigheid uitoefenen, kunnen het recht verkrijgen den naam van bank of bankier te dragen. Deze benaming zelf wordt dus beschermd door de wet. De bank-commissie, die optreedt voor rekening van de openbare macht, moet niet alleen de toepassing verzekeren van de nieuwe wetgeving, waaraan de bankiers onderworpen zijn. Ze zal insgelijks optreden wat betreft de politiek nopens het krediet in het algemeen. Ze zal bv. er over waken dat de publieke uitgiften van titels niet overdreven zijn, rekening gehouden met den toestand van de geldmarkt - en door haar raadgevingen en aanbevelingen zal ze de verzoeken om krediet coördineeren. | |
[pagina 484]
| |
Eindelijk, om een gezonden economischen toestand te behouden door een te groote concentratie van banken te vermijden, heeft de bank-commissie het recht alle nieuwe samensmelting van banken te verbieden. Dergelijke samensmelting is, op straf van nietigheid, onderworpen aan de goedkeuring van de bank-commissie. Het is hier niet mogelijk de nieuwe organisatie in alle bijzonderheden te onderzoeken. Laten wij aanstippen dat, om als bank op te treden, de instelling de bedrijvigheid moet uitoefenen, die de wet heeft vastgesteld voor de depositobanken; dat ze zich moet laten inschrijven bij de bank-commissie, die de inschrijving openbaar zal maken; dat ze over een volgestort kapitaal van tien millioen frank beschikken moet, wat de vennootschappen van kapitalen betreft, en over twee milloen frank voor de vennootschappen van personen; dat de vorm van kredietvereeniging of van samenwerkende vennootschap voor bankinstellingen verboden is. Wat nu de bijzondere verbodsbepalingen aangaat die aan de banken worden opgelegd, de voornaamste kunnen als volgt opgesomd worden: 1o) verbod voor een bank, in haar portefeuille, aandeelen in industrieele of handelsondernemingen te bezitten; deze aandeelen zijn inderdaad, door hun aard zelf, onderhevig aan vlugge en groote waardeverminderingen; 2o) verbod voor een bank, onder gelijk welken vorm ook leeningen te doen of voorschotten te geven aan haar beheerders, zaakgelastigden of directeuren, omdat de ondervinding geleerd heeft dat de bestuurders van deze inrichtingen al te gemakkelijk groote sommen ontleenen om te speculeeren ter beurs, en dat ze zich niet in de mogelijkheid bevinden deze fondsen terug te geven, hetgeen het grootste nadeel berokkent aan de massa der schuldeischers; 3o) verbod voor de bank, de fondsen, waarover ze beschikt, te bezigen om, op rechtstreeksche of onrechtstreeksche manier, invloed op de openbare meening uit te oefenen. De wetgever, door de ondervinding geleerd, heeft een onderscheid gemaakt tusschen de eigenlijke handelspubliciteit, eenerzijds, die aan het publiek de diensten doet kennen, die de Bank kan bewijzen binnen de perken van haar wettelijke bedrijvigheid, - publiciteit die dus ten volle toegelaten is - en anderzijds, den wettelijk verboden invloed door zekere instellingen, door middel van omgekochte financieele | |
[pagina 485]
| |
bladen, uitgeoefend, om de gelden van het publiek aan te lokken, met het oogmerk zeer gewaagde, maar daarom niet minder winstgevende speculaties uit te voeren. Een bank, die schuldeischeres is van een nijverheidsinstelling, zal dus voortaan geen perscampagne mogen op touw zetten, om aandeelen te doen stijgen op kunstmatige manier, en aldus door middel van dat kunstmatige ‘rijzen’, waarvan de beurskliënteele de gevolgen dragen zal, een ongerechtvaardigd krediet te doen herleven, (of een met te groote schulden bezwaarde zaak te vereffenen). Een van de meest gegronde ideeën, die tot grondslag liggen van de besluitwet over de wederinrichting der banken, is dat het sociale nut van de instelling in eng verband zal staan met de persoonlijke waarde van hunne beheerders. Om aan deze depositobanken toe te laten hun economische rol op vruchtbare wijze te vervullen, moet er voor gezorgd worden dat haar beheerders technici zijn, - onafhankelijke en absoluut betrouwbare personen. Om onafhankelijk te staan, moet, zoowel in recht als in feite, de depositobank volledig gescheiden blijven van de nijverheidsen handelsinstellingen, waarmee ze handelt. Het is dus noodzakelijk dat haar beheerders absoluut vrij zijn van alle persoonlijke betrekkingen met om 't even welke industrieele of handelsuitbating. De bankier zal uitsluitend bankier, geen zakenman meer zijn. Luidens art. 16 mag de beheerder of bestuurder van een bank niet meer terzelfder tijd bestuurder van een andere handelsvennootschap zijn, tenzij het een andere bank is, of een verzekeringsmaatschappij of een instelling van hypothecaire kredietverleening. Het cumuleeren van bank-bedrijvigheden is vanzelfsprekend toegelaten, want de specialisatie is een kracht. Er kan geen enkel bezwaar geopperd worden tegen het feit dat een bevoegd persoon zitting zou hebben in verscheidene beheerraden van bankvennootschappen, waar zijn adviezen den gunstigsten invloed kunnen uitoefenen. Bij uitzondering op het principe van specialiseering, hooger aangeduid, heeft de wet nochtans aan een beheerder van een bank toegelaten een enkel mandaat van beheerder uit te oefenen in een vennootschap, die geen bank is, en zelfs twee dergelijke mandaten, | |
[pagina 486]
| |
als de beheerder niet in het dagelijksch beheer van de bank tusschenkomt. Deze afwijking van den verbodsregel kan in principe niet gerechtvaardigd worden. Maar ze kan uitgelegd worden door den invloed, dien zekere personaliteiten van de Belgische bankwereld bezitten. Het is een schikking, waarbij rekening gehouden werd met zekere verworven rechten. Met het doel het vertrouwen in de banken te sterken, heeft de wetgever ook als voorwaarde gesteld dat de bankbeheerders eerbare personen zouden zijn, en heeft hij uit het bankiersbedrijf een reeks van personen uitgesloten, die zekere veroordeelingen en zekere vervallenverklaringen hebben ondergaan. Het verlangen de belangen van de gemeenschap te vrijwaren legt verder ook uit waarom het toezicht op de banken werd ingesteld. Vroeger reeds, in de vennootschappen van kapitalen, werd een toezicht uitgeoefend door de commissarissen; maar meer dan eens bleek, in de praktijk, dat dergelijke controle absoluut onvoldoende was. Wanneer, bij voorbeeld, de commissarissen aangeduid worden door een algemeene vergadering, waarin de beheerders de meerderheid der stemmen vertegenwoordigen, dan kunnen ze in hun optreden niet absoluut onafhankelijk zijn; aangeduid door de gecontroleerden, zijn de toezieners zelf van deze laatsten afhankelijk! De zwakheid van zekere commissarissen kan ook nog uitgelegd worden door het gebruik de commissarissen, die voldoening hebben geschonken, later te benoemen tot beheerders. Onnoodig te zeggen dat deze manier om beheerders aan te stellen de gewilligheid aanmoedigt. Om voortaan dergelijke misbruiken te vermijden en een meer stipte naleving van de handelswetten te bekomen, werd besloten van nu af aan, elke depositobank, onder welken juridischen vorm, 'tzij vennootschap, 'tzij privaat persoon, zij ook zou bestaan, te onderwerpen aan het toezicht van aangenomen deskundigen, ‘de gezworen reviseuren’. Alhoewel de banken het recht behouden zelf hun reviseuren te kiezen, moeten ze nochtans die keus treffen onder de personen, die vooraf door de bank-commissie werden aanvaard. Een ministerieel besluit van 22 November 1935 (Staatsblad 24 November | |
[pagina 487]
| |
1935, blz. 7496) heeft het reglement der erkenning door de bankcommissie goedgekeurd, waarin de ouderdoms-, bekwaamheids- en eerbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld, die de kandidaten zullen te vervullen hebben. De reviseur heeft een dubbele rol; hij heeft een plicht te kwijten ten opzichte van de bank, die hij controleert eenerzijds, en tegenover de bank-commissie anderzijds. Ten opzichte van de bank vervullen de reviseuren de rol, die vroeger opgedragen was aan de commissarissen van de naamlooze vennootschappen. Ten opzichte van de Bank-commissie hebben ze o.m. de verplichting de overtredingen mede te deelen, die ze vaststellen gedurende het volbrengen van hun opdracht. De herinrichting van het bankwezen ging gepaard met het afschaffen van de aandeelen met meervoudig stemrecht, in de vennootschappen die het bedrijf van depositobank uitoefenen. Dit verbod werd in het vervolg veralgemeend door het koninklijk besluit van 31 Oktober 1934 en is thans toepasselijk op elke naamlooze vennootschap, zonder onderscheid van doel of bedrijvigheid.
***
| |
II. Tusschenkomst van de Regeering op het gebied van het beurswezen.De bankhervorming moest op natuurlijke wijze vervolledigd worden, namelijk door de herinrichting van de beurzen van publieke fondsen. Zooals bekend, bevonden de fondsenbeurzen zich onder toepassing van het Wetboek van Koophandel van 1808 tot in het jaar 1867. Onder het regime van de Fransche wet, en van de besluiten van 22 April 1836, 30 September 1839, 5 Juni 1841 en 14 Oktober 1858, waren de beurzen vergaderingen, die plaats grepen onder toezicht van de regeering (art. 71). Ze mochten slechts door haar ingericht worden; de wisselagenten, gekozen en benoemd door de regeering, waren ministerieele ambtenaren, die alleen de toelating hadden de verhandelingen van waardepapieren te verrichten, zoover de waarden ter noteering toegelaten waren. Ze mochten | |
[pagina 488]
| |
geen verhandelingen doen voor eigen rekening, en het tarief van hun tusschenkomst was wettelijk vastgesteld. Dit systeem werd afgeschaft door de wet van 30 December 1867. Onder den invloed van de gedachten der liberale staatshuishoudkunde en op voorstel van Minister Frère-Orban, werd door den wetgever de onafhankelijkheid bekrachtigd der beurzen, die van toen af slechts ‘openbare vergaderingen worden van handelaars, alleen onderworpen aan het gezag van de gemeentelijke politie.’ Beurzen mogen overal vrij ingericht worden, buiten alle inmenging van den Staat. Het beroep van wisselagent staat open voor allen, ingevolge de toepassing van het gehuldigd beginsel van de vrije uitoefening der beroepen. Het regime, dat in 1867 ingevoerd werd, heeft zeker, in groote mate, bijgedragen tot de buitengewone uitbreiding van het roerend bezit, maar na den oorlog, ten gevolge van de wending en de nieuwe organisatie van het economisch leven, heeft dit systeem van absolute vrijheid schreeuwende misbruiken mogelijk gemaakt, waarvan de spaarders de slachtoffers werden; het mag dan ook zonder overdrijving gezegd worden, dat over 't algemeen de beurs in een slecht daglicht kwam te staan. De openbare meening drong aan op een hervorming. Deze werd afgekondigd in het K.B. van 15 Oktober 1934, gewijzigd op 30 December 1934, afgeschaft op 30 Januari 1935, om op dienzelfden datum vervangen te worden door een tekst, die gewijzigd werd door K.B. van 20 Juni 1935! Niet iedereen kan nog het beroep van wisselagent uitoefenen; om het te doen, moet men ingeschreven zijn op de rol. En deze inschrijving kan slechts bekomen worden, wanneer de kandidaat bewijst ernstige beroepseigenschappen te bezitten, en zekere materieele waarborgen aanbiedt. Daarbij wordt het verboden zekere verhandelingen te doen, die gevaarlijk zijn voor het spaarwezen. Wat het statuut der fondsenbeurzen betreft, heeft de wetgever een middelweg gevolgd. Hij heeft bepaald dat ze geen staatsinstellingen zijn, zooals onder de Fransche wetgeving, maar anderzijds zijn het niet meer de absoluut vrije vergaderingen, die voorzien | |
[pagina 489]
| |
waren bij de wet van 1867. Zij zijn gesteld onder toezicht van de openbare besturen. Het gezag van de centrale macht wordt uitgeoefend door een commissaris, die door den Minister van Financiën benoemd wordt. Verdediger van de belangen van het publiek, bij een instelling die beschouwd wordt als zijnde van openbare orde, moet die commissaris er voor waken, dat de wetten en reglementen strikt worden nageleefd. Zijn ambt kan hij uitoefenen ingevolge een buitengewoon uitgebreide macht van tusschenkomst. Hij mag namelijk in hooger beroep gaan tegen alle beslissingen, door de beurscommissie genomen. De ingeschreven wisselagenten vormen een vereeniging, die de rechtspersoonlijkheid geniet, en die ten opzichte van de derde personen vertegenwoordigd wordt door de beurscommissie. Deze vereeniging heeft tot doel de solidariteitsgevoelens te sterken, alsook de beroepstucht, die heerschen moet onder leden van dezelfde corporatie. Ze moet het verdedigen van de rechten dezer corporatie vergemakkelijken. De vereeniging regelt vrij haar bestaan en werking. De leden van de beurscommissie worden uitsluitend door de wisselagenten zelf aangeduid. Nochtans wordt het uitoefenen van al deze vrijheden aan een toezicht onderworpen. Bovendien wordt voor de fondsen- en wisselbeurzen een gezamenlijke beroepscommissie voorzien, die te Brussel zetelt. Het koninklijk besluit, dat de beurzen herinncht, sluit zich nauw aan bij een ander koninklijk besluit van 15 Oktober 1934 betreffende den verkoop op termijn der waarden, die ter beurs genoteerd worden; dit Kon. Besluit heeft de exceptie van spel afgeschaft, wanneer de wettige waarborg gestort werd, en laat toe de verrichtingen van ambtswege uit te voeren, wanneer de ordergever aan zijn verbintenissen tekortkomt. De grondgedachte, die deze nieuwe reglementeering beheerscht, is dat een korrekte en vruchtbare speculatie moet verwezenlijkt worden in de verkoopen op termijn, die ter beurs gedaan worden; en opdat de beurs haar regelende rol zou kunnen vervullen, is het noodig het beursspel te ontmoedigen, tot zelfs de bekentenis van bedrog niet te aanvaarden, en alle verrichtingen als volmaakt in orde aan te nemen, zelfs die welke slechts in schijn die hoedanigheid bezitten.
*** | |
[pagina 490]
| |
Om de beurs gezond te houden, is het noodig dat de verrichtingen, die er geschieden, regelmatig zouden zijn, en dat de wisselagenten met eerlijkheid zouden handelen. Wat de regelmatigheid van de beursverrichtingen betreft, het is bekend dat twee moeilijkheden aanleiding gegeven hebben tot talrijke twistvragen, te weten het vraagstuk van de verrekening, en dat van de tegenpartij. Vroeger gebeurde het dikwijls dat de groote bankiers van het land, die met een aanzienlijk aantal bijhuizen werken, de ontvangen beursorders centraliseerden, vooraleer de markt geopend werd, en er de compensatie op toepasten, zonder dat een wisselagent tusschenkwam. En telkens wanneer de klant geen bepaalden koers had opgegeven, pasten ze den eenigen na sluiting vastgestelden koers toe, op alle vragen en alle aanbiedingen in tegenovergestelden zin. Die massale verrekening bracht een sterk onevenwicht mede op de markt, vermits de wet van vraag en aanbod niet meer in aanmerking kwam. Anderzijds benadeelde zij grootelijks de wisselagenten, die geen commissieloon meer konden afnemen op de verhandelingen, die hun aldus onttrokken waren. Tegenwoordig regelt een dubbel principe deze moeilijkheid: 1o) de verrekening buiten de beurs is verboden (art. 75bis al. 2). Hieruit spruit voort, dat wanneer een bankier bij voorbeeld twee beursorders ontvangt in tegenovergestelden zin, hij deze orders niet het een op het ander mag toepassen, en ze als dusdanig aan ‘verrekening’ mag onderwerpen. Hij is verplicht beide beursorders van aankoop en verkoop over te geven aan een wisselagent, om ze effectief ter beurs te doen uitvoeren. 2o) De verrekening ter beurs is slechts toegelaten tusschen wisselagenten, onder toezicht van een afgevaardigde van de beurscommissie en binnen de perken, door de reglementen gesteld. Het grondbeginsel, dat aangenomen werd, wat de tegenpartij betreft, is volstrekt drastisch; noch de wisselagent, noch de wisselagent-correspondent, noch de bankier mogen als tegenpartij optreden voor een op de beurs uit te voeren order (75bis al. 4), t.t.z. dat de wisselagent zelf niet meer optreden mag als aankooper of verkooper van zijn klant. | |
[pagina 491]
| |
Wanneer de speculant een wisselagent belast met het uitvoeren van een beursorder, dan geeft hij duidelijk zijn wil te kennen dat de verhandeling op de openbare waardenmarkt, dus ter beurs, geschieden zou, door bemiddeling van een tusschenpersoon, die slechts een commissieloon als betaling voor dit werk ontvangen mag. Het verbod is van absoluut algemeenen aard en van algemeene toepassing; het slaat op alle vormen van de tegenpartij, zelfs op die welke door den klant zelf aangenomen of toegelaten zou zijn. De wisselagent, die een beursorder aanvaardt, is gehouden zijn betaald mandaat te vervullen, en hij begaat een beroepsfout, indien hij het vervult in strijd met den wil van zijn lastgever. Deze rechtsregel stemt overeen met de algemeene grondbeginselen, die het mandaat beheeren. Het vraagstuk van de eerlijkheid van de wisselagenten werd ook langdurig overwogen. Inderdaad, de nieuwe wet somt de dikwijls zeer strikte voorwaarden op, waaraan de kandidaat moet voldoen om tot wisselagent benoemd te worden. Die wettelijke waarborgen, die zoowel de beroepshoedanigheden, de solvabiliteit als de corporatieve tucht van de wisselagenten beoogen, zijn ten volle gerechtvaardigd, wanneer men nagaat welke belangrijke monopolies door de wet aan de wisselagenten werden toegestaan: 1o) Het monopolie van het aannemen der beursorders. De wisselagenten en de bankiers zijn de eenigen om alle inkoop- of verkooporders van publieke fondsen en van deviezen te mogen aanvaarden (art. 75 par. 1). Aangezien de uitdrukking ‘inkoop- of verkooporders’ meebrengt dat de verrichting door middel van een tusschenpersoon gebeuren moet, en die tusschenpersoon slechts een wisselagent kan zijn, schijnt het verwonderlijk dat de wetgever ook aan de bankiers dit recht van aanvaarding heeft toegekend. Waarschijnlijk heeft een feitelijke oorzaak van de regels der logica doen afwijken; het is inderdaad bekend, dat het grootste gedeelte der beurskliënteele haar orders opgeeft in de groote banken, waarvan de bijhuizen in gansch het land verspreid zijn, veeleer dan dit te doen aan de winketten van een wisselagent. | |
[pagina 492]
| |
2o) Het monopolie van de uitvoering der beursorders, voor al wat de ter beurs genoteerde waarden betreft. Die uitvoering bestaat hierin, dat men tracht in de beurs een tegenpartij te vinden aan wie de toevertrouwde titels kunnen verkocht worden, of die aan te koopen welke men verlangt. Het nieuw principe, door het koninklijk besluit vastgesteld, is dat de inkoop- of verkooporders van waarden, aan de beursnoteering onderworpen, slechts ter beurs uitgevoerd mogen worden. De uitvoering moet gebeuren volgens het beursreglement en vastgesteld worden bij de noteering. Deze regel werd door den wetgever gesteld, om zooveel mogelijk ter beurs de vrije werking van de economische wet van vraag en aanbod te waarborgen. Hij heeft het verbod te handelen met rechtstreeksche of niet-bekende tegenpartijen willen sterken. Na aldus de centralisatie van alle orders te hebben bevolen, bij die personen alleen die als waardig en bedreven genoeg geacht worden door den wetgever, heeft het koninklijk besluit nog vastgesteld dat enkel de wisselagenten belast zijn met de uitvoering. Zij alleen mogen de inkoop- of verkooporders uitvoeren, voor de waarden en publieke fondsen, die ter beursnoteering toegelaten zijn; zij alleen mogen titels aanbieden of aankoopen in de openbare verkoopingen, die door de beurscommissie ingericht worden. 3o) Het monopolie van borderel. Aangezien elk mandataris aan zijn opdrachtgever rekening geven moet van de uitvoering van zijn mandaat, heeft de wet uitdrukkelijk voorzien, dat de uitvoering van elk beursorder, ook al had de verrekening plaats gehad, ter kennis van den klant gebracht moet worden, door middel van een wisselagentborderel. Het monopolie van borderel ten voordeele van de wisselagenten is het noodzakelijk gevolg van het monopolie van uitvoering dat hun werd toegekend. Om onregelmatigheden te vermijden in de uitvoering zelf der beursorders, is het dus aan den bankier, of aan den wisselagent-correspondent, die zelf de beursorders mogen ontvangen verboden, nog de afrekening der verhandeling op te stellen door middel van een borderel. 4o) Het monopolie van het makelaarsloon (art. 74, par. 3). Om aan de wisselagenten en correspondenten toe te laten op | |
[pagina 493]
| |
deftige wijze te leven, geeft de wetgever hun den waarborg van een officieele vergoeding. Het is natuurlijk noodig dat de tusschenkomers op normale wijze de voordeden van een tamelijk winstgevend ambt zouden kunnen genieten, om te vermijden dat ze hun toevlucht zouden nemen tot allerlei hulpmiddeltjes. Het is hun dan ook niet alleenlijk toegelaten, maar wettelijk opgelegd, het tarief der commissieloonen toe te passen, zooals het vastgesteld is door het reglement van inwendige orde van de beurs. De verplichting dit tarief toe te passen wordt insgelijks uitgelegd door het inzicht de wisselagenten absoluut te bevrijden van allen dwang, dien bankiers en correspondenten zouden kunnen uitoefenen om, mits het aanbrengen van beursorders, een overdreven aandeel te bekomen, op het commissieloon zelf, 'tzij op rechtstreeksche of onrechtstreeksche wijze. 5o) Het monopolie van den deviezenhandel. Dit monopolie deelen de wisselagenten met de andere aangenomen handelaars.
*** | |
III. Algemeen overzicht.Wanneer men objectief den toestand nagaat, toont de studie van de speciale besluitwetten aan, dat, op gebied van handelsrecht, een werk van uitzonderlijk belang verwezenlijkt werd. Een opbouwende en vlugge krachtsinspanning werd gedaan om de gevolgen van de materieele en moreele crisis te verzachten, namelijk door het inrichten van het gecontroleerd beheer, het bepalen van een bijzonder statuut voor de banken, door het herinrichten van de beurzen van publieke fondsen en de handelsbeurzen. Nog andere maatregelen, benevens het afschaffen van het meervoudig stemrecht, werden genomen, waarvan niet gewaagd werd, namelijk het reglementeeren van verkoopen op termijn, het inrichten van den verkoop met premiën en het vaststellen der regels om de oneerlijke mededinging te bestrijden. Waarlijk een niet te misprijzen realisatie! Stellig was de gebruikte methode niet altijd zonder nadeelen, en het is onbetwistbaar dat verscheiden van de getroffen maatregelen tot gegronde kritieken aanleiding geven. Nochtans zijn wij niet op die onvolmaaktheden ingegaan, omdat het misschien | |
[pagina 494]
| |
niet heel rechtvaardig zou zijn, gemakkelijk te formuleeren verwijten toe te sturen aan een wetgever, die, door den drang der omstandigheden, eigenlijk vrij krachtig heeft gehandeld. De meest opvallende gebreken van de nieuwe instellingen zullen duidelijk blijken, naarmate de nieuwe wetgeving toegepast zal worden. En hier zien wij de buitengewone belangrijke rol, die de consulaire rechters te vervullen krijgen in het vaststellen van het positief recht. Eigenlijk komt het nu aan de Handelsrechtbanken en de Beroepshoven toe, door hun uitleggende rechtspraak aan de teksten de levendige maatschappelijke beteekenis er van te geven, namelijk wat het bank- en het beursrecht betreft. Eerst nadat het werk van den wetgever de vuurproef van de praktische toepassing zal hebben doorstaan, zal de wettelijke aanpassing er van op duurzame en nuttige wijze mogelijk zijn. Zooals reeds gezegd, is het recht van de handelslieden niet van theoretischen aard, want het moet eerst en vooral zich aanpassen aan de noodwendigheden van het zakenleven. Het is dus in de eerste plaats de juridische weerspiegeling van de evolutie, die de maatschappelijke instelling op economisch gebied ondergaat. En in dit opzicht kan de volgende opmerking gemaakt worden: uit verscheiden verplichtingen, uit verscheiden bindende regels, die in de nieuwe wetgeving zijn neergeschreven, blijkt het dat het economisch leven zich richt, zonder dat men het altijd merkt, volgens corporatieve strekking. De studie van de besluitwetten bevestigt onloochenbaar deze waarheid. Wat leeren ons de teksten? Dat zekere beroepen op dusdanige wijze ingericht zijn geworden dat zij, van nu af aan, gesloten beroepen uitmaken, waarin het onmogelijk is binnen te treden zonder vooraf aangenomen te worden. En die toelating wordt gegeven door de beroepsmenschen zelf! Daarenboven zijn met de aanneming bijzonder strikte wettelijke voorwaarden verbonden. Van nu af aan is het niet meer mogelijk aan gelijk wien, bankier of wisselagent te worden. Het aantal zelf van die handelaars kan beperkt worden. Verder worden de meeste van de voorschriften en verbodsbepalingen door bijzonder strenge strafbepalingen bekrachtigd. De burgerlijke sancties, die vroeger gewoonlijk toegepast werden, zijn opgeheven, en vervangen door maatregelen, die op een zeker- | |
[pagina 495]
| |
der wijze het eerbiedigen van de gebiedende wetsbepalingen kunnen waarborgen. Eindelijk heeft de wet aan de beroepsvereeniging de rechtspersoonlijkheid toegekend, en hare leden genieten werkelijk voorrechten, aangezien ze het monopolie bezitten van zekere handelsverrichtingen. Bij voorbeeld, als men de wettelijk vastgestelde bedrijvigheid van de banken en van de wisselagenten vergelijkt, zal het opvallen hoezeer de bedrijvigheidssferen van elk beroep gescheiden worden. Verrichtingen aan de eenen toegelaten, zijn verboden aan de anderen. De voorwaarden van hun bedrijvigheid zijn geregeld, en zelfs het beloop van het loon, dat aan de wisselagenten toekomt, vast bepaald. Om te besluiten: het nagaan van de nieuwe wetsteksten, die uit de crisis zijn ontstaan, brengt voor de juristen nog een andere conclusie dan die, welke voortspruit uit het nuchter technisch onderzoek: het laat toe de grondige werking, die in gansch de structuur van het zakenleven geschiedt, ten volle te volgen.
Prof. LOUIS FREDERICQ. |
|