| |
| |
| |
Boekbeschouwing
J.M. Selleger-Elout. - Menschen in den storm. N.V. Servire, Den Haag.
Na den strijd, dien het vrouw wordende meisje Ruth in het boek ‘Ruth Teiling’ onder vreeselijk geschommel met zich zelf had door te maken, verschijnt thans, met ‘Menschen in den storm’, het vervolg van dien strijd: o, haar strijd nóg met haar eigen gedachten en gevoelens, zoo ge wilt, maar haar strijd vooral met de sterk gewijzigde omstandigheden, vermits Ruth thans verpleegster is, nauw kennis gemaakt heeft met den koelen Karel en met hem de leiding voert van een ‘gemeenschapshuis’, dat werkelijk een huis vol menschen van dezen tijd blijkt.
Of we er de vroegere Ruth in herkennen... Jawel, naar hart en geest is ze dezelfde gebleven: de jonge vrouw, die zich doodgraag geeft aan een levenstaak en een jongen wil hebben, in wien ze gelooven kan, maar telkens aanbotst tegen de werkelijkheid, die dikwijls niet minder dan een storm is. Die werkelijkheid krijgt hier trouwens een veelzijdige belichting. Het is: de werkelijkheid in het hospitaal, waar Ruth eigenaardig verliefde kollega's-verpleegsters heeft, maar vooral twee onvergetelijke menschen leert kennen, nl. Snoetje, een ziekelijk, wat pervers, maar erg scherpziend klein meisje, en Jelle, den eenvoudig goedhartigen weduwnaar, die er zijn kleine Mieke weet sterven. Het is: de werkelijkheid in het ‘gemeenschapshuis’, een tehuis, door Karel en Ruth ingericht voor menschen, die alle persoonlijk bezit aan het gemeenschapsbegrip willen offeren; maar een tehuis ook, dat ten slotte slechts een samenraapsel is van luidjes met allerlei opvattinkjes inzake mentaliteit, werk, eerlijkheid en zedelijkheid; en een tehuis, eindelijk, dat ten gronde moet, indien het niet tijdig gezuiverd en vernieuwd wordt. Het is, door heel het boek heen: de werkelijkheid van Ruth en Karels verhouding, die liefde, innige liefde zou kunnen zijn, zoo Karel niet zijn gevoel opofferde voor zijn gemeenschapsideaal en Ruth niet in hem telkens den held zag, in plaats van den jongen. Op het einde van het boek hebben Ruth en Karel genoeg uit de ervaring geleerd om elkaar langs andere wegen te zoeken; maar die ervaring is dan ook een lang en bitter ‘niet-begrijpen’ geweest, waar in hoofdzaak Karels koel, egoïstisch temperament, ondanks al zijn toewijding, schuld aan heeft.
Dit boek, ‘Menschen in den storm’, is niet min dan een meesterstuk, zéker de gelukkige schrijfster van ‘Lijsje Lorresnor’ waardig, - een meesterstuk, dat bij een ieder het verlangen zal wekken, nóg meer uit het leven van Ruth... en van onzen tijd te vernemen.
Zoo men ons vraagt, wat en wie we in dit boek bewonderen, dan zeggen we:
Wat?... Den schijnbaar luchtigen, maar in werkelijkheid stevigen samenhang van den inhoud en de zeer persoonlijke, psychologisch diep peilende taal van de schrijfster, én in haar scherp belichtende redeneerinkjes én in haar verrassende dialogen.
Wie?... Och, Ruth vooral, vermits haar verschijning alle gebeurtenissen bindend samenhoudt en we steeds om hààr levensgang bekommerd blijven. Maar dan is er ook Karel, de durvende man, aan wien ze zich van harte hechten wil,
| |
| |
hoe onbegrijpelijk stug en harteloos raisonneur hij blijkt te zijn. En dan loopen daar omheen, als psychologische meestertypen: Snoetje, die Ruth naar het gemeenschapshuis volgt en bij al haar perverse taal en gedachtjes toch zoo menschelijk en boeiend is; Jaap, in zijn eenvoud soms de dichterlijkheid zelf en de groote, alles helende vriend van Snoetje; Jelle, de weduwnaar, vader van zwakke kinderen, die Ruth dankbaar is, maar ook doorvoelt, genoeg om op 't randje af haar liefde te winnen; Wenda, de schilderes en de ietwat perverse vrouw, die het leven doorziet en begrijpt. Er zijn er nog anderen, die we bewonderen, niet om hun persoonlijkheid, maar om de plastische wijze, waarop de schrijfster ze tusschenbei naar voren haalt.
We dringen echter niet aan op bizonderheden. ‘Menschen in den storm’ moet gelézen worden, - en wordt dat ook al, vermits de eerste druk na veertien dagen van de markt was. En laten dan zekere lezers een paar détails, zooals Ruth's Godzoekerij, Karels verslaafdheid aan principes en zelfs de uiteindelijke oplossing van hun beider verhouding minder ‘aansprekend’ vinden,... het boek als geheel zal een ieder geboeid houden, als iets dat den lezer werkelijk rijker en rijper maakt.
Mevrouw Selleger-Elout ontvange hier, om haar prachtwerk, ons hartelijk kompliment!
De firma Servire weze geprezen om de bizonder mooie inkleeding, waarin het boek wordt aangeboden.
| |
Fre Dommisse. - Krankzinnigen. - W.L. & J. Brusse, Rotterdam.
Fré Dommisse, de schrijfster van dit zeer belangrijke boek, was ons geheel onbekend gebleven tot op het oogenblik, dat een nieuw werk van haar werd aangekondigd. Nu we ‘Krankzinnigen’ hebben doorgemaakt, - en ook dat andere boek, ‘Waren wij kinderen’ - herkennen we in Fré Dommisse een auteur, die bizonder kicsche problemen aandurft en ze op zulke wijze behandelt, dat ze u stevig geboeid en soms diep in u zelf geroerd weten te houden.
Dr. H. Van der Hoeven, een geneesheer-specialist, die ‘Krankzinnigen’ bondig inleidt, ziet in het boek het ‘onopgesmukte, pretentielooze verhaal van een gefolterde menschenziel’ en heet het verder een ‘van de zuiverste “Bekentenissen”, die de literatuur heeft voortgebracht.’ Die getuigenis lijkt ons niets te gunstig,... want dat in den ik-persoon geschreven boek hangt ons, in al zijn bizonderheden, zulk een schrijnend beeld op van het vier jaren lange krankzinnigenleven eener door geestelijke overspanning ondermijnde jonge vrouw en gunt ons tevens zulk een pijnlijken, maar trouwen kijk op het verwarde leven van haar lotgenooten en op de verduldige, veelzijdige behandeling dier vreeselijke verstoringsgevallen, dat men er onafwendbaar den indruk van ondergaat en er telkens weer bij te peinzen zit. We konden zeggen: dat werk is het streng bijgehouden dagboek van een krankzinnige. Maar het geeft ons veel meer, vermits het ons vooral ook tastbaar peilen laat naar de diepte en soms naar den oorsprong zelf der geestesverwarring en ons voldoende objektief de aangewende reageermiddelen uitbeeldt, om ons kritisch oordeel onaangetast te laten. En een kritisch oordeel zijn we dan wel geneigd naar voren te brengen: een oordeel over den geest der godsdienstige bespiegelingen, die we telkens te verteren krijgen en die ons eerder nederdrukkend lijken; een oordeel over experimenten, die achterwege blijven, en andere, die te vroeg gewaagd worden; een oordeel over het gebrek aan grondig onderzoek of althans grondige kennis der individueele verstoringsgevallen. Dat boek, juist doordàt het zoo onopgesmukt, - en toch zoo literair plastisch, - de werkelijkheden blootlegt, móet prikkelen tot belangstelling en tot kritiek,... en dat is er zeker niet het minst interessante kenmerk van.
| |
| |
Eén bedenking, die echter de waarde van het boek geen afbreuk doet, moge hier een plaatsje vinden: het boek is géén lektuur voor vermoeide of te zeer prikkelbare hersenen. 't Is een werk, dat men, intellektueel zijnde, alleen lezen moet op dagen van volkomen geestesrust; maar dan zal het ook den lezer, voor eenmaal, veel meer dan alledaags bevrediging geven.
| |
Fre Dommisse. - Waren wij kinderen - W.L. & J. Brusse, Rotterdam.
Een heel oogenblik dachten we, toen dit verhaal uitgelezen was, dat Agnes, de hoofdpersoon, wel eens de ‘heldin’ uit het vorige boek kon zijn, in een vroegere levensperiode. Want inderdaad, de overstelpende leerderij op school, de debatten over godsdienst en politiek, over Gandhi en nationaal-socialisme en Krishnamurti en huwelijksvragen, en dan weer de obsessie der allerhande taaie en saaie leervakken, om niet van kampeerstonden en vriendenfuifjes tusschenbei te gewagen, ze zijn wel van aard om jonge geesten in de war te brengen of minstens zeer gevaarlijk de zenuwen te overprikkelen, zulks op een leeftijd (tusschen 16 en 20 jaar), dat geest en zenuwen vooral behoefte aan kalmte hebben. En we zouden dan geneigd zijn, aan ouders en pedagogen te zeggen: spààrt toch de hersenen van de jongelui en, zoo ze van zelf in allerlei vraagpunten belang stellen, werpt er niet telkens nieuwe en veelzijdige en diepzinnige op, die ze ten slotte niet meer verwerken kunnen!
Maar de schrijfster raakt hier, in Agnes zelf, in haar jongen vriend Hans en in bijkomstige personages, het sexueele vraagpunt aan, met de uitspattingen, die er aan verbonden loopen. En hier rijst dan wel beangstigend de vraag: zijn, in dezen tijd, de gevallen als dat van Agnes en Hans een uitzondering of dreigen ze tot sloopende gewoonten uit te groeien? We durven het niet beantwoorden. Maar wel wagen we het, ten zeerste te betreuren hoe in dit boek, - als in het tegenwoordige leven, - de ouders en opvoeders zich haast werkloos op den achtergrond houden, alsof ze niet, nu vooral, een leidende taak vol verantwoordelijkheid te vervullen hadden. ‘Waren wij kinderen?’ vraagt de ietwat gezochte titel van het boek. ‘Ja, in den grond zijn Agnes en de anderen het gebleven tot het einde toe,’ kunnen we antwoorden, ‘maar de ouderen hebben niet gemerkt of begrepen, dat die kinderen hun kleederen aan 't ontwassen waren en daarom nagelaten hun, taktisch leidend, te geven wat hun paste.’
Het vorige boek mocht werkelijk onopgesmukt heeten en steunde dààrop reeds het begin van zijn attraktie. Van ‘Waren wij kinderen?’ durven we dat niet getuigen; het doet als inhoud wel eens hortend aan, is op een aantal bladzijden van een storende gekunsteldheid en laat dikwijls na, naar diepte en oorzaak der gevallen te peilen, al had juist dat ‘peilen’ Agnes en een paar anderen tot typische verschijnselen van onzen tijd kunnen stempelen.
‘Waren wij kinderen?’ blijft vast het lezen waard, maar de schrijfster kan er, in verband met het behandeld onderwerp, wel belang bij hebben, eens aandachtig mevr. Selleger-Elout's ‘Menschen in den storm’ door te maken.
| |
A. Den Doolaard. - Van vrijheid en dood. - N.V. Em. Querido, Amsterdam.
Na den aan inhoud zwaren roman ‘Orient Express’, die ons het zoo tragisch avontuurlijk leven der Macedonische comitadji's uitbeeldt, is ‘Van vrijheid en dood’, ondanks zijn dramatischen titel, een boek van verpoozing. We beweren hiermee niet, dat de losse schetsen uit dit boek in hun geheel na Den Doolaard's grooten roman ontstaan zijn; we hebben veeleer den indruk, vooral wat de eerste der drie groote rubrieken, - ‘Glorie en val der comitadji's’, - betreft, dat ze een greep uit het vele materiaal zijn, waaruit de schrijver bedoelden roman heeft opgebouwd. Hoe het ook zij, wat Den Doolaard heeft samengebracht onder ieder der rubrieken, waarvan de tweede ‘Den Balkan rond’ en de derde ‘Het onbe- | |
| |
kende Polen’ heet, is telkens boeiende lektuur, én om de bizonder plastische, dikwerf ondeugende journalistiek van den schrijver, én om de zeer persoonlijke wijze, waarop hij telkens doordringt tot de kern van het maatschappelijke en het politieke leven, dat hij ons te aanschouwen geeft. Te aanschouwen, of juister: aan te voelen. Want hoe belangwekkend we b.v. de folklore-in-aktie in den Balkan en den ondergrond van de verhouding Litauen-Polen-Duitschland vinden, we worden toch maar geschokt en doorgruweld, wanneer de schrijver ons tastbaar, als alleen een mééster het kan, den Macedonischen strijd om ‘vrijheid of dood’ voor den geest brengt, den strijd met al zijn oorspronkelijken adel, - zelfs waar er gemoord werd, - maar later met zijn griezelig verval tot moordzùcht, geldhonger en despotisme.
Kortom, we willen dit nieuwe boek, - verlucht met een dertigtal zeer suggestieve foto's, door den schrijver zelf, - al zoomin missen als den roman ‘Orient Express’, waarbij het grootendeels blijkt aan te sluiten. En we kunnen 't niet anders dan best vinden, dat de firma Querido er nog eens haar extra zorg aan besteed heeft.
H. VAN TICHELEN.
|
|