De Vlaamsche Gids. Jaargang 24
(1935-1936)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Ontwikkeling van de Vlaamsche BewegingIn krisistijdIn het Belgisch Staatsblad van 22 Juni 1935 werd de tekst afgekondigd van de wet tot regeling van het talengebruik in rechtszaken. De opvatting van deze wet gelijkt aan deze van de vorige door het parlement aangenomen wetten. Zij huldigt, als hoofdbeginsel, de eentaligheid van de Vlaamsche landstreek naast de eentaligheid van het Waalsche gebied. Zij werd verdedigd met dezelfde argumenten en zoo de regeling, op sommige punten, wel wat strak is, dan valt zulks te wijten aan dezelfde bezorgdheid aan Waalschen kant om den nadruk te leggen op het hoofdbeginsel van de eentaligheid. Indien de behandeling in Kamer en Senaat niettemin vrij langen tijd in beslag nam en ontelbare amendementen uitlokte, waarvan de meeste vervielen of verworpen werden, dan is het wel omdat instinktief gevoeld werd, hoe met deze wet, nog meer dan met de vorige, een hoeksteen van het heele maatschappelijk gebouw zou vervangen worden. In ieder geval is men thans in België op een rustpunt gekomen, wat de wetgeving op taalgebied betreft. Op onderwijsgebied, in de besturen, in het leger, in het gerecht zijn de richtlijnen aangegeven, niet alleen voor het gebruik der talen, maar tevens voor het werkelijk bestuur van het land. Een van de voornaamste bepalingen in de bestuurlijke taalwet is immers, dat de aangelegenheden, die het Vlaamsche landsgedeelte aanbelangen, in het Nederlandsch, de taal van de Vlamingen, dienen behandeld. Het gaat hem niet meer om vertalingen; de leidende gedachte moet Vlaamsch zijn, ingesteld op de belangen en de behoeften van de Vlaamsche bevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En toch, niettegenstaande deze verwezenlijkingen, die elkaar in eenige jaren tijds hebben opgevolgd, hoort men gewagen van een krisis in de Vlaamsche beweging. Voorzeker is het op taalgebied nog niet alles suiker en zoet en de moeilijkheden, welke men nog te boven moet komen, zijn niet geringer dan deze, welke in het verleden - in zooveel ondankbaarder omstandigheden! - werden overwonnen. Maar wat de Vlaamsche herleving in haar geheel betreft kan men bezwaarlijk van wanhopige krisistoestanden spreken. Een klein onderzoek daartoe volstaat. Het jaarverslag van het Davidsfonds wijst voor 1934 niet minder dan 71.566 eigenlijke leden aan. Het vorige jaar telde men er wel is waar 73.909, maar de ekonomische omstandigheden hebben daar schuld aan en het verschil, op een zoo groot ledental, is gering. Overigens is het aantal afdeelingen toegenomen, zoodat men er thans 458 telt. Men bedenke welke mogelijkheden op kultureel gebied een dergelijk ledenaantal oplevert; waarbij nog komt dat voor een uitgave van keurboeken 10.516 inschrijvers werden gevonden en voor de muziek-uitgaven 1.219. Deze cijfers, in een klein land als het onze, dwingen ook bij de Franschsprekenden eerbied af, te meer daar het hier toch maar een gedeelte van dien onverpoosden drang der Vlamingen naar kultureelen opgang betreft. In het Willemsfonds, waar men steeds met heel wat ander moeilijkheden te worstelen had, valt eveneens van krisis maar weinig te bespeuren: 1283 leden in 1919; 3593 in 1934; 27 afdeelingen in 1919; 53 in 1934. Uitgeleende boeken in de boekerijen: 160.000 in 1919; 250.000 in 1934. Ook in andere groepeeringen, waar zich naast de Fransche afdeeling een Vlaamsche ontwikkelde, is deze laatste niet achteruitgegaan. Men raadplege b.v. de jaarverslagen van de Belgische Vereeniging voor den Volkenbond. Het is ons niet bekend, dat Vlaamsche organismen van opbouwenden kultureelen aard er het bijltje hebben moeten bij neerleggen. Integendeel, de behoefte aan Vlaamsche groepeeringen en afdeelingen in dien aard wordt met den dag duidelijker. Geen enkele nationale instelling of onderneming, welke op dien naam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanspraak wil maken, zou nog de Vlamingen en hun taal kunnen miskennen zonder gevaar te loopen haar werking te schaden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de Vlaamsche nationalistenDe verhoudingen en toestanden bij de Vlaamsche nationalisten vormen ongetwijfeld, vooral voor de buitenstaanders, den aantrekkelijksten, want minst alledaagschen kant van de Vlaamsche beweging. ‘Dagen van krisis, van twijfel en zorg’ was het thema van een overzicht door prof. Geyl in Augustus 1934. Sommige waarnemers, die meenen, dat het volstaat verzoening te bewerken onder de talrijke nationalistische leiders, opdat men zou terugkeeren tot de overmoedige dagen van 1929, verliezen uit het oog, dat de toestanden en tijden inmiddels grondige wijzigingen hebben ondergaan. Bij de wetgevende verkiezingen van 1932 was de ontreddering bij de Vlaamsche nationalisten bijna hopeloos. Reeds bij de voorafgaande gemeenteverkiezingen kwamen zij met zooveel verschillende benamingen en programma's op, dat men, in het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, bij het rangschikken van de uitslagen voor de provincie Limburg, niet goed wist welke lijsten tot de katholieke partij en welke tot de uitgesproken nationalistische richting moesten gerekend worden. Op dit oogenblik werd onvermijdelijk de nieuwe beweging van het Verdinaso (Verbond van Dietsche nationaal-solidaristen) versterkt, welke het beleid van de ‘sloopers, malcontenten en nihilisten’ had aangeklaagd en aldus degenen uit de frontpartij naar zich toe wist te halen, die van een onvruchtbare werking genoeg hadden. Sedertdien zijn er, met behoud van de vroegere karakterverschillen en plaatselijke schakeeringen, drie indeelingen gekomen in de nationalistische richting (Godsvredefederatie, Vlaamsch nationaal Verbond, Verdinaso), naast een paar groepjes, die over geen aanhang beschikken en zich alleen hierdoor onderscheiden, dat ze het feitelijk nooit en met niemand eens zijn. Tot deze laatste behooren de vrijschutters van het weekblad ‘Het Vlaamsche Volk’, Rafaël Verhulst en Ward Hermans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij worden meestal doodgezwegen zoowel door het Verdinaso als door het Vlaamsch nationaal Verbond, de organisatie waarmee oud-volksvertegenwoordiger Staf Declercq gepoogd heeft de vroegere groepen van de frontpartij opnieuw bijeen te brengen. Daarnaast valt het maandblad ‘De Dietsche Voorpost’ (vroeger ‘De nieuwe Voorpost’) te vermelden, ‘orgaan van het integrale Dietsche nationalisme’,' waarin bij beurten nog het standpunt van het verdwenen, in Nederland opgestelde groot-Nederlandsch weekblad ‘Vlaanderen’ ontwikkeld wordt. Ook dit orgaan vindt in Vlaanderen zelf geen weerklank en het wordt hoofdzakelijk door een buitenstaander gebruikt om zich in het buitenland te doen gelden, waardoor het herhaaldelijk in mededinging komt met ‘Het Vlaamsche Volk’. R. Verhulst meent, naar een uitlating van het Antwerpsch orgaan der frontpartij, ‘Ons Vaderland’ (23 Dec. 1933), het Vlaamsche nationalisme ‘in een pro-Duitsche richting te moeten sturen.’ Waarop ‘Het Vlaamsche Volk’ vinnig antwoordt (7 Jan. 1934): ‘Meent ge waarlijk dat de Hollander gloeit van geestdrift om de Vlamingen in de armen te vallen? Of de Hollander nu Mofsch of anti-Mofsch is, zooals hij zich keurig en dan met een dikke tong uitdrukt. hij is, bij uitzondering van enkele kleine groepjes, zeer weinig pro-Vlaamsch. Wij moeten bij hem geen lessen of geen goedkeuring gaan halen.’ De polemiek van ‘Het Vlaamsche Volk’ tegen den ‘insluiper’ van ‘De nieuwe Voorpost’ is niet minder vinnig. Zoo schrijft Verhulst (18 Maart 1934): ‘De logge verwijter van De nieuwe Voorpost zocht in die woorden (een uitlating over Dietschland, zijnde groot-Nederland) een voorwendsel tot koeling van zijn gemelijkheid en wrange spijtigheid, verwekt door 'n mislukking van zijn grootscheepsche plannen in Duitschland.’ Wat deze plannen waren kan men verder in het blad gissen, vermits er sprake is van onderhandelingen te Essen, Duisburg, Keulen, ‘een bezoek bij Rosenberg... in vooruitzicht,’ een verzoek aan den Oberbürgermeister van een groote stad en een stuk van Februari 1934, waarin onder meer voorkomt: ‘an Stelle der einzugehenden Schelde’ (in de plaats van ‘De Schelde’, die verdwijnen gaat). Te gelijker tijd (Maart 1934) heeft ‘De nieuwe Voorpost’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het, met veel vraagteekens, over een Vlaamsche krant, door Krupp opgekocht. Wie deze verwarring nagaat moet zich afvragen, of er hier niet vooral voor het buitenland wordt gewerkt en of de toestanden zich niet herhalen uit den tijd van Frank Heine, die verschillende partijen te gelijk wist beet te nemen. Worden in het buitenland personen gevonden, die zoo iets ernstig opnemen? Mag men ‘Het Vlaamsche Volk’ gelooven (12 Mei '35), dan kwam in Holland ‘een komitee van Dietschers’ tot stand, dat tienduizend exemplaren ter verspreiding bestelde van de brochure ‘Het Boek der stoute Waarheden,’ van Ward Hermans. Welnu, deze brochure werd in de Vlaamsch-nationalistische organen hier te lande niet eens besproken. Het kostte heel wat moeite om in ‘De Schelde’ een advertentie betreffende bedoelde uitgave geplaatst te krijgen. Sedert eenige weken evenwel werkt Ward Hermans opnieuw mee aan ‘De Schelde’, waarin ook ingezonden stukken van R. Verhulst verschijnen. Hoe dan ook, hebben al deze ingewikkelde toestanden tot gevolg, dat vele verantwoordelijke nationalistische leiders zich genoopt achten hun persoonlijke opvattingen te doen kennen. Zoo betuigde advokaat J. Timmermans in ‘Ons Vaderland’ zijn waardeering voor de Duitsche beschaving, doch hij voegde er aan toe: ‘Maar zulks beteekent niet het toespitsen van een politieke Duitsch-gezindheid. Juist omdat ons wezen dichter bij het Duitsche staat, krachtens ons Germaan-zijn, is het gevaar van opslorping grooter. Daartegen moeten wij ons tijdig beveiligen. En buiten het zuiver ontaktische van een politiek Duitschgezinde houding, vragen wij ons af, of onze groot-Nederlandsche kultuur-orientatie er mee gediend zou zijn.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De houding tegenover het buitenlandIn het buitenland wordt ook wel eens de meening verkondigd, dat de Vlaamsche nationalisten gereed staan om een separatistische beweging in Eupen-Malmedy daadwerkelijk te steunen. Welnu, ‘Het Land van Aalst’, een van de weekbladen van het Vlaamsch nationaal Verbond, ontwikkelde het volgende standpunt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Het kanton Eupen heeft gedurende lange eeuwen behoord bij Limburg en Brabant en behoort nu bij het Belgisch staatsverband, waar het Nederlandsen, dat eigenlijk de beschaafde taal van het Eupensche zou moeten zijn, wel als officieele taal is erkend. In het geval Eupen ligt voor den Vlaming eene gelegenheid besloten om langs vreedzamen weg en binnen het kader zijner staatsgrenzen een gebied te heroveren dat, wanneer hij zijne aanspraken niet laat gelden, onder het huidige regime zeker en vast den weg der verfransching opgaat. Vlaanderen, dat reeds al te veel onder de staatkundige politieke verhoudingen geleden heeft, mag uit welbegrepen belang, deze eenige gelegenheid die haar gunstig is, niet onbenuttigd laten voorbijgaan. Men kan de verbrokkeling der Nederlandsche volksgemeenschap betreuren zonder op internationale politieke avonturen uit te gaan waartegen wij niet opgewassen zijn. Er is vooralsnog de toestand in eigen land die ver van rooskleurig is, daar is nog het werk der grootmaking van Vlaanderen zelve dat ver van voltooid is. Waarom zich blind staren op internationaal politieke problemen, op droombeelden, wanneer er in eigen midden nog zoovele schrijnende werkelijkheden zijn? De Nederlandsche volksgemeenschap moet zich vóór alles schrap stellen tegenover elke veroveringspoging zoo van Fransche als van Duitsche zijde.’ Naar aanleiding van ‘Het Boek der stoute Waarheden’ schreef de leider van de perscentrale van het Vlaamsch nationaal Verbond (V.N.V.) aan Ward Hermans: ‘Ik behoor tot dezen die vurig wenschen, dat het geestelijk verkeer tusschen Vlaanderen en Duitschland levendiger wordt, dat een massa vooroordeelen aan deze zijde en de onbegrijpelijke onverschilligheid aan de andere zouden verdwijnen. Nu ben ik overtuigd, na gesproken te hebben met tientallen nationalisten die Duitschland zoo goed gezind zijn als ik zelf, dat uw brochure in dit opzicht eer slecht werk dan goed levert. Wat U schrijft over de Belgische vooroorlogsche neutraliteit, en over het franctireurs-vraagstuk, wordt algemeen in onze kringen zeer streng veroordeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij bedanken er voor om de Duitsche oorlogspropaganda-argumenten voor onze rekening te nemen; wij willen tegenover Duitschland niet in het postuur van dienstbaren staan. Ik beschik niet over den noodigen vrijen tijd om aan de hand van wat U in uw brochure schrijft uit te weiden. Ik verzoek U alleen te gelooven dat ik bij de zeer zachtzinnige kritiek - opzettelijk zachtzinnig gehouden - niet gedreven werd door minder vriendschappelijke gevoelens tegenover U. Mijn gevoelens tegenover U hebben daarbij geen de minste rol gespeeld. Ik heb alleen de overzijde er van willen verwittigen dat het V.N.V. deze litteratuur niet kan billijken, ze niet wenscht op zijn konto te zien geschreven. Als men in Duitschland meent, dat wij voor dit werk ooit zullen te vinden zijn dan vergist men zich. Ik had mijn kritiek sterker willen schrijven - ik heb het niet gedaan omdat ik nog altijd hoop, dat U eenmaal zult inzien dat de bestaande kloof tusschen Duitschland en Vlaanderen niet kan overbrugd worden met onwaarheden: Duitschland beging in 1914 ook tegenover Vlaanderen een vijandige daad - Leuven en Aarschot zijn niet weg te praten met franetireursonnoozelheden.’ Daaruit blijkt, dat wanneer sommigen er al eens in gelukken door nationalistische groepeeringen of vergaderingen moties te doen aannemen, waarvan degenen, die ze goedkeuren, op het oogenblik zelf de ware strekking niet vermoeden, men daarop in het buitenland geen al te groote verwachtingen moet bouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De groot-Nederlandsche gedachteHetzelfde geldt voor de groot-Nederlandsche en Dietsche programma's, waarvan de beteekenis voor de internationale verhoudingen overschat wordt. In vele gevallen, en de hooger aangehaalde uitlating van Mr. J. Timmermans getuigt het, is in den grond slechts sprake van een ‘groot-Nederlandsche kultuur-orientatie.’ De Vlaamsch-nationalistische senator Van Mierlo was ten ander alles behalve een groot-Nederlander toen hij betoogde, dat ‘wij Zuid-Nederlanders, in aanleg, levensopvatting, karakter enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel dichter bij de Walen staan, dan bij hen (de Noord-Nederlanders) van wie wij zoo goed als vervreemd zijn geraakt.’ Het ‘Vlaamsch studiecomité voor politieke, sociale en kultureele aangelegenheden’ liet destijds in ‘Jong Dietschland’, weekblad voor katholiek Vlaamsch-nationaal leven, een verslag verschijnen, waarin gezegd werd: ‘De Nederlandsche eenheid van kultuur bestaat, gedragen hoofdzakelijk door de eenheid van afstamming en van taal. Maar tusschen Noord en Zuid is eerst en vooral de ontwikkelingsgraad, het peil dezer kultuur toch zoo verschillend, dat wij er ons allen van bewust zijn dat Vlaanderen achteruit is op Nederland en dat Vlaanderen in een Groot-Nederlandschen Staat op dit oogenblik niet als gelijke kan optreden. Dit vast te stellen is geen beschaming voor ons: het is het gevolg van eeuwenlange verdrukking. Niet alleen het peil der kultuur echter is verschillend. Al bleef de wezensinhoud in Noord en Zuid dezelfde sedert deze beide deelen van den Nederlandschen stam in de 16de eeuw zijn uiteengegroeid, toch is er een historische ontwikkeling van meer dan drie eeuwen die als gevolg heeft gehad dat zekere karaktertrekken zich scherper in het Noorden, andere meer in het Zuiden hebben ontwikkeld. Wij zijn ten deele andere wegen gegaan: Vlaanderen en Noord-Nederland hebben verschillende kultuurinvloeden onderstaan, die als gevolg hebben gehad een verschillende oriënteering van het geestelijk leven in Noord en Zuid. Zoo is de kultuureenheid van Noord- en Zuid-Nederland thans nog geen voldongen feit, hoe druk de betrekkingen tusschen beide in de laatste jaren mogen geweest zijn. Dit verschil in ontwikkeling zou thans, bij de verwezenlijking van een Groot-Nederlandschen Staat, dezelfde gevolgen kunnen hebben die het gehad heeft in 1815-1830.’ In hetzelfde verslag gaf men zich eveneens rekenschap van de vele moeilijkheden, welke het verwezenlijken van een Groot-Nederlandschen staat zou ontmoeten: ‘Ook de Groot-Nederlandsche natie (het gevoelen der samenhoorigheid) heeft niet bestaan. Dit was in de 16de eeuw in wording en zou zonder twijfel, zonder de scheiding, ook een werkelijkheid geworden zijn. Alleen maar, ook de Waalsche gewesten waren in dit gevoel begrepen. Wel had men oog voor de taalverscheidenheid en heeft de taalgrens wel eens een belangrijker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rol gespeeld dan men meestal aanneemt, maar een verscheidenheid van nationaal gevoel bestond hierbij niet.’ En de internationale bezwaren: ‘Niets is zoo gemakkelijk als van uit zijn studeerkamer, op het dambord der volkeren, de Staten als zoovele willige pionnen vooruit en achteruit te schuiven. Aan wie bezwaren opwerpt kan men steeds antwoorden met te wijzen naar de geschiedenis: wat gisteren onmogelijk bleek wordt morgen, onder den drang der omstandigheden, waarheid en werkelijkheid. Men kan alzoo naar hartelust uitwisselen: Wallonië en Oostenrijk, Tunis en Kongo, om Groot-Nederland internationaal mogelijk te maken. Frankrijk krijgt Wallonië, Duitschland Oostenrijk, Italië Tunis, Frankrijk en Engeland geheel of een deel van Belgisch Kongo, en iedereen schijnt tevreden. Wij willen nu wel niet beweren dat een dergelijke combinatie nooit zal plaats hebben - wat 1914-1919 gebeurde heeft ons in dat opzicht nog heel wat anders te zien gegeven. Maar wij meenen toch dat iedereen het met ons eens zal zijn indien wij beweren dat een verandering in het Europeesch Statensysteem, dat voor de verwezenlijking van Groot-Nederland zulke diepgaande omvorming zou ondergaan, bij den huidigen staat van zaken hoogst onwaarschijnlijk is zonder nieuwe internationale konflikten. Wie er anders over denkt zal moeten bekennen dat hij rekent op een ommekeer in de politieke opvattingen van Europa, die thans menschelijker wijze gesproken niet te voorzien is. De toestand in Europa is tegenwoordig dusdanig dat de volkeren eerst en vooral vrede en rust noodig hebben. Nog op meer dan een generatie zal de financieele druk lasten van den voorgaanden oorlog: het is ondenkbaar dat de mogendheden thans een Groot-Nederlandschen Staat, met de machtsverschuiving in internationaal opzicht die er zou uit volgen doordien Wallonië steeds overblijft, zouden laten tot stand komen. Dit ware alleen mogelijk indien én in Vlaanderen én in Nederland de beweging zoo krachtig was dat zij werkelijk beantwoorden zou aan den algemeenen drang der natie. Wij hebben vastgesteld - en ieder die objectief de toestanden beschouwt stelt vast - dat dit niet het geval is.’ Het ‘studiecomité’ voegde er aan toe: ‘Dit zijn zoovele bezwaren, die wij hebben tegen een aktueele verwezenlijking van den Groot-Nederlandschen Staat; tegen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aktueele mogelijkheid van een dergelijke schepping. Dit beteekent niet een afwijzen der Groot-Nederlandsche gedachte: het is alleen een waarschuwing om de vele vraagstukken die zich stellen niet over het hoofd te zien en een wensch, opdat diegenen die voor dat doel ijveren zouden rekening houden met de vele moeilijkheden die er aan vast zitten en niet zouden in den blinde drijven naar een toekomst, voor dewelke zij niet de noodige grondpijlers tot schragen van het; gebouw hebben geplaatst.’ Het verslag verscheen in ‘Jong Dietschland’. Men kan er overtuigd van zijn, dat bij de ouderen van dagen de hierboven aangehaalde bedenkingen nog zwaarder wegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De godsvredefederatieDe Vlaamsch nationale Godsvredefederatie vereenigt de nationalistische groepen van de vroegere frontpartij, welke het niet eens waren met het nieuwe programma, dat de heer Declercq voor het Vlaamsch Nationaal Verbond ontwierp. De federatie bestaat hoofdzakelijk uit vrijzinnige nationalisten van Antwerpen en groepen van Aalst, Denderleeuw, enz. die vóór den oorlog tot de kristen-demokratische beweging van priester Daens behoorden. Er zijn ook aangesloten vereenigingen te St. Niklaas, Kortrijk, Moeskroen, Gent, Belcele, enz. Zooals blijkt uit haar orgaan ‘De Vlaamsche Volkseeuw’, Vlaamsch nationaal demokratisch weekblad (1 Juli 1935), eischt de federatie zelfstandigheid en zelfbestuur voor Vlaanderen. Zij is tevens een anti-militaristische groepeering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Vlaamsch nationaal verbondHet Vlaamsch Nationaal Verbond heeft tot ‘leider’ den heer G. Declercq uitgeroepen, wiens mandaat als Kamerlid niet vernieuwd geraakte, doordat in 1932 een vergissing werd begaan bij het indienen van de nationalistische kandidatenlijst voor de verkiezingen. In September 1934 werd door den heer Declercq aangekondigd, dat de eendracht bij de Vlaamsche nationalisten hersteld was. Daarmee werd bedoeld de eendracht in het Vlaamsch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nationaal Verbond, vermits zoowel de Godsvredefederatie als het Verdinaso hun eigen wegen bleven gaan. Het programma voor het Vlaamsch Nationaal Verbond luidde toen: ‘1) Staatkundig: de Nederlandsche Volksstaat. 2) Sociaal-ekonomisch: a) De organische inrichting van den Staat op sociaal-ekonomisch gebied, o.a. door oprichting van nationale beroepsverenigingen, Staatsrechtelijk erkend; b) het Vlaamsch Nationaal Verbond is tegenstander van den autoritairen, absolutistischen, diktatorialen, totalitairen Staat, doch integendeel voorstander van een werkelijke volkskontrool. 3) Internationaal: Uitwerking der nationale gedachte in het kader der internationale samenwerking en beslechting der internationale geschillen door internationale rechtbanken met politieke en ekonomische sankties. Hier kan bijgevoegd dat V.N.V. het militarisme bestrijdt om zedelijke en staatkundige redenen en streeft naar het vestigen van den wereldvrede door ontwapening. Afschaffing van den algemeenen dienstplicht door tot stand komen van rijksweer en militariseering der politiemachten.’ Zooals men ziet, is dit programma weinig duidelijk ten aanzien van twee voorname punten. Er is sprake van een Nederlandschen volksstaat zonder eenigen verderen uitleg; er wordt ook verzekerd, dat het verbond tegenstander is van een ‘autoritairen, absolutistischen, diktatorialen, totalitairen’ Staat, alhoewel het ook vaarwel heeft gezegd aan zijn vroegere demokratische opvattingen. Op den landdag te Kester (5 Mei 1935) verklaarde de heer Declercq, dat zijn programma van het vorige jaar onveranderd bleef en voegde er aan toe: ‘Het Vlaamsch Nationaal Verbond laat de volgende stelregels gelden: 1. Frankrijk kan niet anders zijn dan een gevaar voor Dietschland. Gevolg: politiek van scherpe waakzaamheid; 2. Duitschland kan een gevaar worden voor Dietschland. Gevolg: gereserveerde politiek. 3. Engeland zal nooit een gevaar zijn voor de Lage Landen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de Zee. Gevolg: politiek van breede en sympathieke verstandhouding. 4. Alle buitenlandsche gebeurtenissen moeten getoetst worden aan het Dietsche belang en in Vlaanderen en Noord-Nederland belicht in die richting.’ Sedertdien schijnen alweer verschillende opvattingen in den schoot van het Vlaamsch Nationaal Verbond te ontstaan. Sommigen kloegen er over, dat in ‘De Dietsche Volksstaat’, de handleiding voor de partijpropagandisten, uitlatingen voorkomen, die herinneren aan het vroeger programma, waarin een federalistische Staat België werd voorzien. In twee artikels, getiteld ‘Problematiek van den Vlaamschen Strijd’, verschenen in de vrije tribune van het weekblad ‘Nieuw Vlaanderen’, liet volksvertegenwoordiger Borginon allerhande aarzelingen blijken: ‘Over een punt meen ik echter te kunnen zeggen dat vrij algemeen akkoord bestaat: de Dietsche staat is geen objekt voor onmiddellijke verwezenlijking, kan het hoogstens in een tamelijk ver afgelegen toekomst worden. En dan stelt zich de vraag, of deze verre mogelijkheid het loont en rechtvaardigt, dat het Vlaamsche nationalisme zich opstelle als de vijand van de gansche Staatsorde, met het onvermijdelijk gevolg dat de dragers en aanvoerders er van zich zelf doemen tot steriliteit en machteloosheid, voor zoover het op practische verwezenlijking, zelf in zuiver Vlaamsch opzicht, aankomt. En dat zulks het geval is, hoeft toch geen betoog, behoudens natuurlijk de kansen van een succesvol revolutionnair optreden, waaraan haast niet te denken valt, buiten de eventualiteit van een nieuwen wereldoorlog, die dan alweer voor Vlaanderen wellicht het ergste zou medesleepen.’ Verder stelde Mr. Borginon onder meer vast, dat ‘Koning Albert stellig niet kan betiteld worden als een vijand van Vlaanderen’ en betoogde: ‘Uit de, voorwaar weinig bemoedigende, houding van de Belgische machthebbers tegenover Vlaanderen, sedert 1830, wordt nogal begrijpelijk afgeleid dat het nooit anders zou kunnen worden. En toch, is het wel zoo onvermijdelijk dat elke Belgische regeering steeds gekant zal blijven tegen een evenwichtspolitiek, die geen Belgische politieker nog publiek zou durven veroordeelen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al druischt de dagelijksche praktijk er nog zoo grievend tegen in?’ Handelend over het programma van het Verdinaso, dat berust op de opvatting van een Bourgondische staatsgedachte (Wallonië, Vlaanderen, Nederland) schreef de heer Borginon: ‘Als objekt en instrument voor een praktische politiek, vertoont de Bourgondische staatsgedachte op de Dietsche een onmiskenbare superioriteit, en wel bepaald omdat zij het groote voordeel bezit, vatbaar te zijn voor gedeeltelijke, trapsgewijze verwezenlijking, wat met de constructie “Dietschland” juist niet denkbaar is, vermits deze de vernietiging van België voorop stelt.’ Een van zijn besluiten luidde: ‘Een gunstige conjunctuur kan dan wellicht mogelijk maken wat nu utopie mag schijnen. Het lijkt echter bijzonder irreëel alle andere oplossingen en modaliteiten te verwerpen, of het dan federalisme weze, of zelfs, de Bourgondische staat.’ Deze laatste verklaring was voor ‘De Schelde’, het partijorgaan van het Vlaamsch Nationaal Verbond, aanleiding om op te werpen: ‘Meester Borginon heeft gelijk wanneer hij bedoelt dat er 'n oogenblik kan komen dat wij deze oplossing - niet door onze schuld - zullen hebben te ondergaan. Doch ze noodgedwongen te ondergaan is wat anders dan er voor te ijveren.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dinaso-beweging en Bourgondische politiekHet Verdinaso heeft op het Vlaamsch Nationaal Verbond dit voor, dat het met zijn staatkundig en maatschappelijk programma het eerst voor den dag is gekomen. Het partijorgaan ‘Hier Dinaso!’ laat dan ook geen gelegenheid voorbijgaan om er op te drukken, dat het Vlaamsch Nationaal Verbond het Verdinaso achterna komt geloopen. Het Dietsch nationalisme, zooals oud-volksvertegenwoordiger Joris Van Severen het opvat, ‘is het streven der Dietsche volksgemeenschap naar de bevestiging van haar organische gebondenheid in den éénen, daaraan beantwoordenden Dietschen Staat.’ Tot voor een paar jaren bestond het programma van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamsch nationalistische partij, thans Vlaamsen Nationaal Verbond, op maatschappelijk en ekonomisch gebied hoofdzakelijk uit eischen zonder samenhang, waarmee een verkiezingsstrijd kon gediend worden. De heer Van Severen was de eerste aan nationalistischen kant om naast de taalkwestie ook een plan van ekonomisch-maatschappelijke inrichting te ontwerpen. Van de zijde van het Vlaamsch Nationaal Verbond wordt hem verweten onder invloed te staan van Ch. Maurras, en stellig zijn sommige van zijn slagwoorden dezelfde als die van ‘L'Action française’. Daartegenover verwijst de heer Van Severen naar de opstellen, welke hij van 1921 af in zijn tijdschrift ‘Ter Waarheid’ en later in ‘De West-Vlaming’ liet verschijnen en waaruit het streven naar een Grootnederlandschen Staat op nationaal-solidaristischen grondslag geboren werd. De beoogde sociaal-ekonomische orde wordt vastgelegd in het korporatiewezen: korporaties van bedrijven en beroepen, elk met publiekrechtelijke macht bedeeld. Een ander beginsel luidt, dat elke eigendom, grondbezit, stoffelijke, geldelijke, geestelijke eigendom maatschappelijk gebonden is. ‘Elke eigendom moet, naast den bezitter, ook aan de andere volksgenooten ten goede komen.’ ‘Tucht en orde’ zijn twee voorschriften waaraan de leider vooral de hand houdt en die hem ook de meeste zorgen opleveren. Het viel hem voorzeker moeilijk de aanhangers, die uit de rangen van de frontpartij kwamen, aan beide voorschriften te wennen. Van sommige groepen, die zich ten getale van 200 kwamen aanmelden, kon hij er ten slotte soms maar 20 aanvaarden. In tegenstelling met het Vlaamsch Nationaal Verbond laat de leider van het Verdinaso geen betwistingen (‘palabers!’) toe, zoodat de leden, die tegenstribbelen of wier geestdrift luwt, uitgesloten worden. De dinaso-militie, als keurbende bedoeld, oefende een zulkdanige aantrekkingskracht uit, dat ook het Vlaamsch Nationaal Verbond uniformen voor zijn verweerkorpsen bestelde; wat de verbolgenheid van de ook al in uniform uitgedoste marxistische Liga gaande maakte. De heer Van Severen was eveneens de eerste om Nederland niet alleen in zijn programma, maar tevens in zijn werking te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betrekken: het Verdinaso telt verschillende afdeelingen in Nederland, vooral in universiteitssteden. Het wekt echter den indruk, dat zij bestaan uit leden, die het oneens geworden zijn met ingenieur Mussert, den leider van de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland. Dit legt uit waarom het Vlaamsch Nationaal Verbond sympathie betuigt voor de beweging van ingenieur Mussert. Deze behoort van oudsher tot de groot-Nederlandsche kringen, die tegen goede Nederlandsch-Belgische betrekkingen en vooral tegen een bevredigende regeling van de Schelde-Rijnverbinding gekant zijn. Het programma van de Nationaal-Socialistische Beweging van ingenieur Mussert is echter minder beslist groot-Nederlandsch dan de leider zelf. Het wil ‘de verhouding van het Rijk tot de deelen van den Dietschen stam buiten het Rijksverband zooveel mogelijk doen benaderen de verhouding van de deelen van het Rijk onderling.’ Er is trouwens ook al over geklaagd, dat de heer Van Duyl, die naast ingenieur Mussert hoofdleider is, van het Dietsche nationalisme ‘geen flauw benul’ schijnt te hebben, vermits hij verklaarde, dat de Nederlanders even Nederlandsch moeten zijn als de Duitschers Duitsch, de Franschen Fransch en de Belgen Belgisch. Het is waar, dat de staatkundige opvattingen van den heer Van Severen eveneens aanpassingen hebben ondergaan. Dit werd bevestigd bij het uitvaardigen van de ‘nieuwe marschrichting’ voor het Verdinaso. De leider verzekerde evenwel dat deze marschrichting geen frontverandering beteekende, doch alleen een verduidelijking, vereischt door de ‘ontwikkelingsnoodwendigheden der beweging.’ In ieder geval leidde dit tot betwistingen, waarbij Ward Hermans uitgesloten werd, terwijl de dichter Wies Moens en de in Vlaanderen minder bekende Nederlander dr. Bruch ontslag indienden. Door Ward Hermans werd dan een ‘dinaso-oppositieblok’ gevormd, dat aankondigde het Verdinaso ‘stuk voor stuk zegezeker’ te zullen ontbinden. Bij die verklaring is het tot heden gebleven. Een grief van Ward Hermans was een zoogenaamde verklaring van den heer Van Severen, dat in een eerstkomenden oorlog best zou kunnen gebeuren dat de Dietschers aan de zijde van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk zouden staan tegen Duitschland. De hh. Wies Moens en Bruch hadden het vooral tegen de ‘Bourgondische’ opvattingen van den leider van het Verdinaso. Deze zou veeleer een samenwerking tusschen Nederland en België beoogen, van de gebieden dus die in het Bourgondisch tijdvak de Nederlanden uitmaakten. In dit opzicht zou hij eenige verwantschap vertoonen met den heer Nothomb van het Belgisch ‘Comité de politique nationale.’ Naar verluidt zijn er echter ook in Nederland ‘Bourgondiërs’ onder de groot-Nederlanders (prof. Gerretson b.v.). In de gemeenschap Nederland-Vlaanderen-Wallonië willen zij echter de leiding door Nederland gegeven zien, terwijl de heer Van Severen de leiding van Vlaanderen wil doen uitgaan. Deze ‘Bourgondische’ verschijnselen, zoowel bij prof. Gerretson als bij de hh. Van Severen en Nothomb, zijn zeer eigenaardig om na te gaan, omdat ze ten slotte wijzen op de gelijkloopende belangen van de lage landen aan zee. Telkens wanneer de groot-Nederlanders in Nederland of in Vlaanderen zich genoopt achten uiteen te zetten hoe zij zich het samengaan van Noord en Zuid indenken in het raam van de Westeuropeesche verhoudingen, zitten ze verlegen met wat er met Wallonië dient aangevangen, zoodat er dan alleen nog een ‘Bourgondische’ oplossing overblijft, welke de zelfstandigheid tegenover de mogendheden kan verzekeren. Evenzoo was de strekking van het ‘Comité de politique nationale’, zooals dr. Th. van Welderen Rengers, een Nederlander, het zeer gevat heeft laten opmerken, gericht op een versterking van onze gewesten ten opzichte van de omringende mogendheden, waarbij ook aan toevoeging van Nederlandsche gebieden werd gedacht. Natuurlijk dient men voorzichtig te zijn met de bedoelingen welke aan den heer Van Severen toegeschreven worden door degenen, die met hem afgebroken hebben. Wat de buitenlandsche toestanden betreft schreef de heer Van Severen echter, ten tijde van zijn betwistingen met den heer Hermans, in ‘Hier Dinaso!’ van 10 November 1934: ‘De internationale positie van het Dietsche volk, gelegen tusschen Engeland, Duitschland en Frankrijk, is een zeer moeilijke en zeer gevaarlijke positie. Daarom moet het Dietsche volk, méér dan gelijk welk ander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volk, rusteloos àl zijn gaven en al zijn krachten aanwenden, om ten koste van alles, zijne integriteit en de integriteit van het grondgebied waarop het woont, te verdedigen en te vrijwaren tegen gelijk wie. De middelen om die integriteit te vrijwaren moeten, door de Leiders van het Dietsche volk, met scherp verstand en uiterste voorzichtigheid bepaald, en met uiterste krachtdadigheid aangewend worden, volgens de omstandigheden. In dit bepalen en aanwenden der middelen moeten de Leiders vooral handelen volgens de oudgekende formule: onverduitscht, onverfranscht!’ Aan den heer André Scohy, een medewerker van ‘L'Avantgarde’, het blad van de jonge intellektueelen der Leuvensche hoogeschool, verklaarde de heer Van Severen einde 1933: ‘Wij beschouwen de Walen als een natie, die recht heeft op bestaan. Wij laten aan de Walen de keuze om te gaan waarheen zij willen, zelfs om zich aan te sluiten bij Dietschland. - Maar zoudt gij hen in een minderwaardige positie brengen? - In geenen deele. Zij zouden de vrijheid van taal blijven genieten: van ons zouden zij administratief gescheiden worden, doch staatkundig zouden zij met ons verbonden zijn. - En wat doet U met Brussel? - Wij lijven Brussel bij Dietschland in, maar erkennen dat een gedeelte van de Brusselsche bevolking Franschsprekend is. Wij voeren geen brutaliteitspolitiek: wij zullen aan die bevolking haar taalvrijheid laten, maar aangezien wij een Vlaamsche aristokratie willen tot stand brengen, hopen wij, dat, zooals de Vlamingen te Brussel worden opgeslorpt door de Franschsprekende inwoners, de Brusselaars spoedig door de Vlamingen zullen opgeslorpt worden.’ Deze zienswijze legt uit waarom het Verdinaso onder de Franschsprekende studenten van Vlaamschen oorsprong te Brussel propaganda heeft gevoerd, wat bij de groot-Nederlanders op veel misbaar werd onthaald. Op den landdag te St. Kruis-Male, in Augustus 1935, gaf de heer Van Severen, volgens het verslag van ‘De Telegraaf’, den toestand van ‘het Dietsche-volk en van de volken, die met het Dietsche volk verbonden zijn,’ aan als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘In Noord-Nederland leven bij de 8 millioen Dietschers: in Vlaanderen bij de 5 millioen; in Wallonië honderdduizenden. Dat maakt een volk van ten minste 13 millioen; voor dat volk willen wij scheppen den Dietschen volksstaat. Rondom het Dietsche volk leven met dit volk verbonden: 400.000 Friezen, bij de 3 millioen Walen, en 250.000 Luxemburgers. Dit is de politieke situatie. Het leidende volk is gesplitst en verscheurd in drie deelen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weerslag op het openbaar levenZooals men uit het bovenstaande kan opmaken, zijn er bij de onderscheiden nationalistische richtingen diepgaande verschillen en punten van overeenkomst. Scherpe grenslijnen trekken is echter onbegonnen werk. Sommige krachten voelen zich ook beurtelings aangetrokken en afgestooten. De vraag kan gesteld worden, welke getalsterkte de verschillende richtingen vertegenwoordigen, al is die moeilijk uit te maken. Het Verdinaso neemt inderdaad geen deel aan verkiezingen. De Godsvredefederatie en het Vlaamsch Nationaal Verbond kwamen nog gezamenlijk op bij de laatste algemeene wetgevende verkiezingen in 1932. Wel schijnt het gedeelte van de jeugd, dat vroeger ging naar de frontpartij, waaruit het Vlaamsch Nationaal Verbond ontstond, zich nu grootendeels bij het Verdinaso aan te sluiten. Het Vlaamsch Nationaal Verbond is thans vooral bezig zijn oude aanhangers, die zich afgewend hadden of onverschillig werden, weer terug te winnen. Op 14 April 1935 hadden in het arrondissement Brussel tusschentijdsche wetgevende verkiezingen plaats, toen de socialistische volksvertegenwoordiger Spaak ontslag had genomen om zich aan herkiezing te onderwerpen. Deze verkiezingen gebeurden in abnormale voorwaarden, vermits de katholieke en liberale partijen er geen deel aan namen. Vroeger, in gelijkaardige omstandigheden, wisten de Vlaamsche nationalisten in het arrondissement Antwerpen bij verrassing het grootste aantal stemmen te behalen, toen de lijst van den heer A. Borms 83.000 stemmen vereenigde. De heer Declercq beproefde het om in het Brusselsche, volgens dezelfde formule, denzelfden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitslag te bereiken. Hij deed beroep op alle Vlamingen en rekende op de bestaande ontstemming wegens de wantoestanden op taalgebied in groot-Brussel. Deze verwachtingen werden echter maar matig beantwoord. Ontevreden elementen stemden vroeger voor de Vlaamsche nationalisten of de kommunisten; thans gaven ze de voorkeur aan de zoogenaamd ‘realistische’ lijst van een Antwerpenaar, die voor de gelegenheid zijn propaganda was komen voeren te Brussel, waar men hem niet eens kende. De Vlaamsche nationalisten behaalden dan ook slechts 32.550 stemmen, tegen 45.772 voor de ‘realisten’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over programma'sOver de toekomst van het nationalisme verkeert men eveneens in het onzekere. In 1929 was de socialistische leider Em. Vandervelde van oordeel, dat het een vergissing was te denken, dat het frontisme zou verdwijnen met de laatste taalgrieven. De meeste leiders zouden dan wel is waar tot de katholieke partij terugkeeren, doch de aanhangers zouden het voorbeeld volgen van de ‘Daensisten’ uit het Aalstersche, waarvan er vele tot de socialistische partij zijn toegetreden. Aan katholieken en socialistischen kant heeft het trouwens niet aan pogingen ontbroken om op die wijze het Vlaamsche nationalisme op te lossen door een terugkeer naar de traditioneele partijen in België. De Katholieke Unie heeft besprekingen ingericht met katholieke Vlaamsche jongeren, al dan niet tot de partij behoorend. Op de bijeenkomst van 13 Juli 1935 werd de vraag gesteld, of een groep jongeren bij de volgende verkiezingen zouden mogen opkomen met een federaal programma. Het antwoord van Minister Rubbens was aldus: ‘De geschiedenis van de katholieke partij leert ons dat het meer voorgevallen is dat in een bepaald gewest de locale kiesvereeniging opkomt met een speciaal programma dat uitdrukkelijker is en verder gaat dan het algemeen programma van de partij. Het is zeer goed mogelijk dat een bepaalde kiesvereeniging b.v. opkomt met het “korporatisme”. Ook zoo zou denkbaar zijn een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde kiesvereeniging die zou opkomen voor federalisme, op voorwaarde echter, dat het niet wordt een afscheuring van de katholieke partij.’ Ook hier zal men moeten wachten tot de eerstvolgende wetgevende verkiezingen in 1936, om te weten wat deze taktiek kan opleveren en welke groepeeringen zich tot een dergelijke medewerking zullen laten overhalen. Maar er dient op gewezen, dat de katholieke Vlaamsche leiders beslist staan op het behoud van de huidige staatsinrichting, zooals blijkt uit de beginselverklaring der Vlaamsche katholieke parlementsleden (26 September 1935), welke o.m. luidde als volgt: ‘De Katholieke Vlaamsche volksvertegenwoordiging staat op het standpunt van de primauteit van het levensrecht van het Vlaamsche volk tegenover het politiek bestel van den Belgischen Staat. Zij zal alle hervormingen steunen die noodig zijn om aan dat levensrecht zijn volle ontplooiing te geven. Zij verwerpt echter, als in strijd met de belangen van het Vlaamsche volk zelf, de bewering dat deszelfs welzijn de vernietiging vereischt van den Belgischen Staat en dat de strijdkrachten van de Vlamingen op dit doel moeten worden samengetrokken. Zij is integendeel steeds van oordeel geweest en is het ook gebleven dat het Vlaamsche volksprogramma verwezenlijkbaar is op de basis van ons grondwettelijk statuut. De vaagheid of de onhoudbaarheid van de politieke hervormingsformulen, welke tot nu toe werden naar voren geschoven, moeten ons bovendien tot omzichtigheid aanmanen. Wat de Vlamingen noodig hebben is eendracht, zelfvertrouwen en organisatie, en deze kunnen slechts duurzaam worden verkregen voor klaarafgelijnde en bereikbare doeleinden.’ Deze beginselverklaring werd met algemeene stemmen goedgekeurd. De Vlaamsche liberalen en socialisten zijn dezelfde meening toegedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De toepassing van de taalwettenHet in Februari 1919 afgekondigde programma van het Algemeen Vlaamsch Verbond, dat de meening van de overgroote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meerderheid der bewuste Vlamingen uit alle partijen weergaf, voorzag: a) de vervlaamsching van het onderwijs voor het Vlaamsche volk in al zijn takken en graden; b) de vervlaamsching in Vlaanderen van het gerecht en van alle openbare besturen; c)de indeeling van de weermacht in Vlaamsche en Waalsche eenheden, onderscheidenlijk met het Nederlandsch en het Fransch als taal voor opleiding en aanvoering; d) de herinrichting van de centrale besturen, zoodoende dat de aangelegenheden, welke het Vlaamsche gedeelte van het land betreffen, rechtstreeks in het Nederlandsch, deze van het Waalsch gedeelte rechtstreeks in het Fransch worden behandeld. Dit programma werd bestempeld als een minimumprogramma in dien zin, dat het onverminderbaar werd geacht met het oog op het verleenen van genoegdoening en het verzekeren van volledige en feitelijke gelijkheid tusschen Walen en Vlamingen, binnen het Belgisch staatsverband. Vandaar, dat de voorstanders van dit programma door de nationalisten als ‘minimalisten’ of ‘Belgicisten’ werden bestempeld. Wettelijk gesproken is dit programma thans bijna verwezenlijkt. De volledige toepassing van de verschillende taalwetten is echter nog niet bereikt, mede wegens de tegenwerking van sommige kortzichtige of Vlaamsch-vijandige elementen, die aan de nationalisten maar steeds de gelegenheid bieden om te betoogen, dat een regeling van de Vlaamsche kwestie in België onmogelijk zal blijken. De toestand, wat de ministerieele departementen betreft, is aldus, dat in vrij vele gevallen de Vlaamsche aangelegenheden nog, in strijd met art. 4 van de bestuurlijke taalwet, in het Fransch of wel met behulp van vertalingen geregeld worden. In sommige departementen behandelt men zelfs alles volledig in het Fransch. Het antwoord op Vlaamsche brieven wordt in het Fransch opgesteld en dan vertaald. Een groot aantal ambtenaren zijn Vlaamschonkundig, al neemt onbetwistbaar het streven toe om de Nederlandsche taal machtig te worden. De aanpassing bij de nieuwe toestanden is onvoldoende uit slenter en bij gebrek aan praktisch inzicht. Het is noodig daarop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te wijzen, daar zekere hooge ambtenaren slim denken te zijn door arglistig de wetsbepalingen te omzeilen, terwijl ze alleen de moeilijkheden voor de toekomst opstapelen, daar het overgangstijdperk niet kan blijven duren. Slecht is het vooral gesteld met de toepassing van de wet in het lager en middelbaar onderwijs te Brussel en in de meeste gemeenten van de agglomeratie. Ook hier worden moeilijkheden voor de toekomst opgestapeld, indien er geen verbetering komt, terwijl de belangen zelf van de schoolgaande jeugd ten zeerste benadeeld worden. Men moet inderdaad bedenken, dat de nieuwe wetgeving in de Vlaamsche landstreek tot gevolg heeft, dat het Vlaamsch karakter en Vlaamsch bewustzijn versterkt wordt. Faktoren van verfransching waren vroeger, dat de ambtenaren, beambten, leeraren enz., ook in den gewonen omgang, wegens de verfransching van het middelbaar en hooger onderwijs, zich van het Fransch moesten bedienen, wanneer ze het hadden over intellektueele aangelegenheden of over ekonomische en bestuurlijke kwesties. Thans wordt het bestuurlijk raderwerk in de Vlaamsche provinciën Vlaamsch, evenals het onderwijs. Bovenvermelde kategorieën van personen, zelfs als ze niet strijdend Vlaamschgezind zijn, zullen voortaan niet anders kunnen dan gebruik te maken niet van het Vlaamsch, maar van het Nederlandsch, wat ook het gebruik van de beschaafde omgangstaal moet ten goede komen. Men bedenke welke nieuwe toekomstmogelijkheden dit alles biedt voor de reeds bloeiende Vlaamsche intellektueele bedrijvigheid en hoe men te Brussel, in den handel en in de hoofdbesturen, in eenige jaren tijds, niet anders zal kunnen dan zich te gedragen naar den nieuwen stand van zaken. Naast den onwil op het gebied van de naleving der taalwetten ware het onbillijk geen rekening te houden met de moeilijkheden welke ieder overgangstijdperk op zich zelf meebrengt. Had men tot de hervormingen en vooral tot de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool vroeger besloten, men zou aan het land veel onrust gespaard en ook sommige individueele belangen kunnen ontzien hebben, die nu moesten geofferd worden, omdat men tot het allerlaatste oogenblik heeft geaarzeld om de Vlamingen voldoening te schenken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thans doen zich nog steeds incidenten voor, die op zich zelf als nietig kunnen bestempeld worden, maar die niettemin telkens de hartstochten doen oplaaien en de gemoederen verbitteren. In zekere gevallen echter zijn het ook Vlamingen, die nog niet het besef hebben van de rechten en mogelijkheden, welke door de nieuwe wetten geboden worden. Zoo kloeg men er destijds op het elfde kongres van den Katholieken Vlaamschen Landsbond over, dat in de ministeries, zelfs bij Vlaamsche ministers, nog Fransche brieven kwamen ‘van strijdende Vlaamschgezinden, van ontembare Vlaamsche nationalisten, ja zelfs van Vlaamsche volksvertegenwoordigers.’ Aan beide kanten is er dus nog een opleiding noodig. Het is anderzijds een feit, dat wanneer zoovele krachten in beslag genomen worden voor een onvruchtbare extremistische politieke agitatie, die niet eens op eensgezindheid voor een doelmatig programma kan wijzen, zij alleen de verwezenlijking van het Vlaamsche rechtsherstel kunnen in den weg staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Ekonomische belangenDe noodzakelijkheid van opbouwend werk, dat ten goede kan komen aan het Vlaamsche volk zoowel als aan het land in het algemeen, blijkt overtuigend wanneer men nagaat, wat er nog al kan gedaan worden op praktische wijze en zonder dat er daarvoor wetten bij te pas komen. Een Vlaming, die zijn bedrijf op Vlaamschen grondslag inricht en goed weet te beheeren, zorgt niet alleen voor een werkkring voor zijn taalgenooten, maar is tevens de beste propagandist, want hij dwingt waardeering af voor de Vlaamsche beweging. En welke mogelijkheden bestaan er niet voor een jeugd, die haar eigen verantwoordelijkheden wil opnemen, wanneer men ziet welke behoefte er zal zijn aan degelijke krachten op ekonomisch en maatschappelijk gebied ten gevolge van de ontwikkeling van het Vlaamsche bedrijfsleven en de vervlaamsching van de besturen! De boekhandel en de uitgeverij in Vlaanderen is een voorteeken van den vooruitgang, dien men ook op de andere gebieden zal beleven. Zoo steeg het aantal Vlaamsche boeken in de boekenproduktie voor heel het land van 17 t.h. in 1919 tot 34 t.h. in 1930. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In die jaren waren het vooral letterkundige werken, die den doorslag gaven. Sedert is de behoefte aan wetenschappelijke uitgaven eveneens toegenomen. De ekonomische kant van het Vlaamsche vraagstuk is evenwel niet zoo eenvoudig. De binnenlandsche markt in België moge nog zoo belangrijk zijn, de uitvoer is even voornaam en wat den handel met het buitenland betreft, is er geen verschil tusschen Waalsch en Vlaamsch, doch geven vooral de kostprijzen en de degelijkheid der produkten den doorslag. Dit belet echter niet, dat ondernemingen, die heelemaal op Vlaamsche leest zijn geschoeid, en er bestaan er, een groote plaats op de wereldmarkt kunnen innemen en dat hun belangen in den vreemde door de diensten van den buitenlandschen handel even waakzaam ondersteund worden, wanneer er beroep op gedaan wordt. De kennis van onze taal en van de toestanden in het Vlaamsche landsgedeelte zou echter bij de officieele vertegenwoordigers in den vreemde nog moeten toenemen, want de strijd op de wereldmarkten brengt mee, dat de konsuls uit eigen beweging zooveel mogelijk moeten uitzien naar gelegenheden, die zich voordoen om afzetgebieden te veroveren voor zooveel bedrijfstakken als het maar kan. Ook op dit gebied is er, vooral in de laatste jaren, een merkbare verbetering en het valt te hopen, dat er zal kunnen gezorgd worden voor de vereischte middelen om daarin voort te gaan. Het gebrek aan een voldoend aantal ervaren en onderlegde krachten op financieel en ekonomisch gebied is onloochenbaar. De lotgevallen van den Boerenbond en de Algemeene Bankvereeniging kunnen er in zekere mate aan toegeschreven worden, al dient er op gewezen, dat de behoefte aan goede elementen niet alleen geldt voor Vlaanderen, maar voor heel het land. De socialistische Banque Beige du Travail heeft immers dezelfde ervaringen opgedaan en men kon er zich aan verwachten, dat bij een zoo langdurige ekonomische krisis als de huidige, een aantal nog vrij jonge financieele ondernemingen in het gedrang zouden komen. Het buitenland is er evenmin voor gespaard gebleven en in Nederland b.v. moest de ‘Nederlandsche Handel-Maatschappij’, welke bijna zoo oud is als onze ‘Société Générale’, 75 t.h. afschrijven op haar kapitaal en op haar reserve, wat gelijk stond met een verlies van 75 millioen gulden. Alleen in landen als Engeland en Nederland, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar het zakenleven sinds eeuwen gevestigd is, zijn dergelijke tegenslagen mogelijk zonder al te veel verwikkelingen voor de algemeene bedrijvigheid van het land. Intusschen ziet men nog niet goed in, hoe het mogelijk ware in België een grenslijn aan te duiden tusschen de Vlaamsche en de Waalsche ekonomie. In zijn studie ‘De ekonomische Ontwikkeling der Vlaamsche Gewesten’, in ‘De Vlaamsche Gids’ van 1928, heeft de heer Lemoine uitgemaakt, dat een specifiek Vlaamsche of Waalsche ekonomie eigenlijk niet bestaat. Tot hetzelfde besluit kwam feitelijk de Waalsche ekonomist prof. Baudhuin in zijn werkje ‘L'Industrie wallonne.’ Op industrieel gebied, behoudens een paar specialiteiten (vuurwapens b.v.), zijn de belangen van de Vlaamsche en de Waalsche landstreek bijna dezelfde. Voor den landbouw is dat niet heelemaal zoo, vermits op dit gebied het Vlaamsche landsgedeelte de grootste plaats inneemt. En dit heeft tot gevolg, dat, zonderling genoeg, een inniger, doch evenwichtige ekonomische wisselwerking tusschen Nederland en België veel beter mogelijk is dan tusschen Nederland en Vlaanderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen en wallonieDe ekonomische eenheid van het land werd grondig nagegaan door staatsminister Lippens op de algemeene vergadering van het Liberaal Vlaamsch Verbond te Gent, in 1931. De heer Lippens betoogde, dat de ekonomische bedrijvigheid in Vlaanderen en Wallonië reeds nadeelen genoeg ondervindt van de bestaande staatsgrenzen, dan dat zij eenig heil zou te verwachten hebben van een bijkomende grenslijn tusschen de Vlaamsche en Waalsche gebieden. Het vraagstuk van de arbeidskrachten zou in dit geval ook nieuwe zorgen opleveren: ‘Dagelijks zijn er ongeveer 27.000 werklieden die in 17 Waalsche centra aankomen, namelijk: Herstal, Haine-St-Pierre, La Louvière, Luik, Charleroi enz. 7.800 ongeveer komen van het Vlaamsche land. Uit Aalst, Grembergen, Meenen, Nederbrakel, Leuven, Halle vertrekken er dagelijks 12.000 werklieden, waarvan 5.000, zijnde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40 t.h., naar Wallonië. Van uit Eigenbrakel, Kasteelbrakel, Genappe, Nijvel enz., gaan 50 t.h. der 1700 werklieden naar de Vlaamsche streek. Te Antwerpen komen dagelijks toe: 15.600 Vlaamsche werklieden. Te Gent 4.600 Vlaamsche werklieden. In Brussel-Vorst 34.300, waarvan 14.200 Vlamingen, 16.500 uit Brabant (waarvan de meerderheid Vlamingen zijn), en 2.500 uit Wallonië. In 1908 schatte prof. Mahain, de liberale oud-minister, op 325.000 het aantal werklieden die gebruik maken van de weekabonnementen. Dit cijfer is nu gestegen tot 518.000. Zou men niet denken, dat de geringste administratieve scheiding vroeg of laat een invloed zou hebben op den vervoerprijs, op de verschillende sociale werken die de werklieden aanbelangen, op de arbeidskontrakten, op de syndikaten, enz., enz.?’ De kwestie van de grondstoffen is al even belangrijk, zooals de heer Lippens het aantoonde: ‘De waterleidingen, de gas- en elektriciteitsdiensten, het telefoon- en telegraafnet, verbinden onze verschillende provinciën aan elkaar. De 1 milliard 450 millioen kw. uit Vlaanderen, samen met de 3 milliard uit Wallonië, zenden de goedkoope drijfkracht van het eene naar het andere einde van het land. Onze groote Vlaamsche steden en gemeenten, gansch de Vlaamsche kust, worden voorzien van het water der Ardennen en 1.800 Vlaamsche gemeenten wachten steeds nog op een watervoorziening, welke hen grootendeels maar uit Wallonië kan verschaft worden. Laten wij niet uit het oog verliezen welke groote administratieve moeilijkheden zich voordoen bij het internationaal vervoer van de electrische drijfkracht, van het water en van het gas. In Oost-Vlaanderen kennen wij de moeilijkheden die de grens ons met het aanpalend Nederlandsch gebied oplevert. En wat het vervoer der koopwaren betreft, in plaats van het ingewikkelder te maken dan het is, moeten wij niet trachten de moeilijkheden uit den weg te ruimen? De spoorweg van Charleroi naar Gent vervoert jaarlijks 1,5 millioen ton steenkolen; de scheepvaart vervoert jaarlijks nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer van Wallonië naar Vlaanderen en wel 162.000.000 ton steenkolen, door onze nijverheid gebruikt. De Kempen zenden dagelijks 2.700 ton steenkolen naar Luik, 1.300 ton naar Henegouwen, 600 naar Aarlen, om onze metaal-nijverheid van bijzondere kolen te voorzien. 1.600.000 ton cokes, op de 6.000.000, worden door het Vlaamsche land voortgebracht. Zeebrugge en Langerbrugge ontvangen jaarlijks 150.000 ton steenkolen en verzenden 200.000 ton cokes naar Luik. Hemiksem verbruikt jaarlijks 30.000 ton steenen, afkomstig uit Obourg. De Kempen verzenden 200.000 ton zand naar de Henegouwsche glasblazerijen. De Waalsche ijzer- en staalnijverheid voorziet in de behoeften van het gansche land. Van de kopernijverheid, de nijverheid van het zink en van het tin uit de provincie Antwerpen hangen de nijverheidsbekkens in Wallonië af. Wat de textielnijverheid betreft, verwerkt Vlaanderen het katoen en het vlas, en Verviers de wol; zoo heeft er een ruiling plaats in de twee richtingen. De bouwnijverheid te Luik, zooals te Oostende, gebruikt baksteenen en dakpannen uit Vlaanderen en steenen en dakleien uit de Ardennen. De voedingsnijverheid (suikerfabrieken, brouwerijen, malterijen, stokerijen, meelfabrieken enz.) uit Vlaanderen voorziet in de behoeften van de gansche bevolking. In geen ander land der wereld is het nauw verband tusschen de provinciën zoo merkbaar als bij ons. Geen handel is meer vermengd en meer samenhangend dan de onze en het oprichten van een grens volgens de taalgrens is een onmogelijk iets, op ekonomisch gebied.’ De statistieken van het havenverkeer zijn even overtuigend, terwijl de heer Lippens de aandacht vestigde op de bijzondere rol van de hoofdstad: ‘Deze ekonomische bedrijvigheid, die België een en onverdeelbaar maakt, heeft haar beheer samengetrokken in de tweetalige hoofdstad, gelegen aan het kruispunt van 's lands bedrijvigheid. De moeilijkheden van den ekonomischen strijd hebben ons genoodzaakt het beheer van ons ekonomisch leven in het aardrijkskundig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
centrum van het land te vestigen, zooals in een groote beurs, of in een groot clearing-house. Niet uit sentimentaliteit, niet voor ons genoegen had deze samentrekking plaats, maar wel uit ekonomische noodwendigheid. Vroeger waren de financieele instellingen door gansch het land verspreid, maar tegenwoordig zijn zij bijna alle te Brussel gevestigd en beheeren van daar uit de werkzaamheden in de provincie. Dit heeft natuurlijk een grooten weerslag op de openbare financiën en zoo komt het dat in 1930, voor de rechtstreeksche belastingen, Vlaanderen 30 t.h. betaalde, Wallonië 25 t.h. en Brussel 42 t.h. Voor de onrechtstreeksche belastingen was de verhouding: Vlaanderen 37 t.h., Wallonië 25 t.h., Brussel 38 t.h. En de statistiek der belastingen en taksen toont ons, dat op 31 December 1930, het Vlaamsch gedeelte van het land 1.554 millioen heeft betaald, het Waalsch 1.415 millioen en Brabant 1.980 millioen. De lasten zijn ongeveer op dezelfde wijze verdeeld. Deze cijfers zijn welsprekend; zij bewijzen dat België een harmonieus geheel is, waarvan geen deel mag afgenomen worden, willen wij het niet tot ondergang doemen. Is het nog noodig te wijzen op de bestaansmogelijkheden voor onze kolonie, indien twee deelen van het land het beheer er van wenschen te verzekeren? En wat voor de Nationale Bank en de Munt? Is het noodig te bewijzen, dat de toekomst van ons land, gelegen te midden van protektionnistische mogendheden, vooral afhangt van de binnenlandsche afzetgebieden en dat de verdeeling van onzen nationalen handel een ware ramp zou beteekenen?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wederzijdsche belangenNaast deze niet te loochenen ekonomische eenheid komt echter, dat zekere plaatselijke belangen terdege moeten en kunnen behartigd worden, in het voordeel zelf van 's lands algemeene bedrijvigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In hoogervermelde rede wees de heer Lippens daar eveneens op, toen hij verklaarde: ‘Toch is het niet onze bedoeling te beweren, dat het huidige regiem niet vatbaar is voor verbeteringen, integendeel, naar mijn overtuiging moeten wij terugkeeren naar de toestanden die aan de Vlamingen en aan de Walen volle gelegenheid geven om zich naar eigen aard te ontwikkelen en het hunne bij te dragen tot de nationale welvaart.’ Ook pleitte spreker voor een decentralisatie van sommige staatsdiensten en andere hervormingen, die kunnen verwezenlijkt worden zonder grondwetsherziening en zelfs zonder nieuwe wet. In dien gedachtengang dient de aandacht gevestigd op de ekonomische verschuiving, welke in België aan den gang is. Specifiek Waalsche nijverheden, zooals het glasbedrijf, zijn nu ook in Vlaanderen gevestigd. Andere groote industrieën zijn zich komen vestigen in Limburg, in Brabant, langs het kanaal Gent-Terneuzen, enz. Vooral de Borinage is daardoor in een ongunstige positie geraakt, welke vaak ekonomische en sociale verwikkelingen meebrengt. De vraag rijst, of een overplanting van de aldaar gevestigde bevolking mogelijk en gewenscht is. Men zegt, dat de ‘Borains’ bijzonder gehecht zijn aan hun geboortestreek, wat ten andere een algemeen verschijnsel in België is. In ieder geval zou hun overplaatsing naar het Vlaamsche landsgedeelte bezwaren op taalgebied opleveren. Hier is het eveneens een Vlaamsch belang, dat een bevredigende oplossing door meer werkgelegenheid ter plaatse zelf nagestreefd wordt. De wenschen in verband met betere kanalen, welke in Henegouwen geuit worden, verdienen dan ook alle aandacht. Hetzelfde geldt voor de verbinding Maas-Moezel, welke tijdens het Nederlandsch bestuur, in 1828, ondernomen, doch niet voltooid werd. Afgezien van het vraagstuk van de werkverschaffing bij den aanleg, kan een kanalenpolitiek, welke aan werkelijke behoeften beantwoordt, heel wat ekonomische voordeelen opleveren, wat het aanbrengen en verwerken van de grondstoffen betreft, zonder dat daarom de belangen van Antwerpen zouden geschaad worden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want het zou de kansen op bijlading nog vergrooten voor de schepen, die deze wereldhaven aandoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vlamingen en de partijenOp maatschappelijk gebied is het aandeel van de Vlamingen eveneens niet te onderschatten. In de socialistische inrichtingen, de kristen-demokratische beweging, de katholieke jeugdaktie enz. nemen de Vlaamsche groepeeringen een groote en soms wel de grootste plaats in. Dit is evenzeer het geval aan liberale zijde. De liberale vakbonden tellen thans 60.000 leden voor het heele land en de Vlamingen vormen daarbij de meerderheid. Hetzelfde kan gezegd voor de liberale mutualiteiten. In deze tijden, nu naast het parlement de ekonomische en maatschappelijke instellingen meer en meer aan belang winnen, is de beteekenis van dien toestand niet te onderschatten. Tijdens het debat over de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool in de Kamer (20 Februari 1930) drukte de heer Janson op het feit, dat de provincies Antwerpen en Limburg naar de Kamer geen andere dan Vlaamschgezinde leden sturen. Oosten West-Vlaanderen hadden slechts enkele tegenstanders van het Vlaamsche rechtsherstel gekozen, die maar 12 t.h. van het kiezerskorps vertegenwoordigdenGa naar voetnoot(*) . Men kan er zich aan verwachten, dat hetzelfde verschijnsel zich zal voordoen op maatschappelijk gebied. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De landsverdedigingDaarnaast zijn er nog twee vraagstukken, die van het grootste belang zijn in Vlaamsch en Belgisch opzicht, namelijk de landsverdediging en de buitenlandsche politiek. Wat de taaltoestanden in het leger betreft, is de bestuurstaal van de regimenten, samengesteld uit Vlaamsche eenheden, Fransch gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stellig zijn aan de Vlaamsche soldaten en onderofficieren reeds heel wat rechten toegekend, waarop de belanghebbenden ‘mogen’ aanspraak maken, maar naast de officieren, die de voorschriften naar letter en geest eerbiedigen, zijn er, die maar al te zeer hun wensch laten blijken, dat er van die rechten geen gebruik zou gemaakt worden. Even verkeerd is de opvatting volgens dewelke het Vlaamsch wel als taal voor de betrekkingen met den gewonen soldaat zou mogen dienen, maar niet voor de officieren en voor de bevelen, welke door de hooge officieren worden overgemaakt. Dergelijke toestanden dienen des te meer betreurd, daar het belang van de psychologische faktoren bij het inrichten van de landsverdediging voortdurend toeneemt en deze psychologische faktoren, in de huidige omstandigheden, eerder in ongunstigen zin beïnvloed worden. In militaire kringen wordt het betreurd, dat de Vlaamsche bevolking zich nog zoo dikwijls afzijdig betoont ten opzichte van het leger en de Vlaamsche intellektueelen, in de kaders van de reserve-officieren, niet talrijk genoeg vertegenwoordigd zijn. Meer voorkomendheid en waardeering voor de Vlamingen, voor hun taal en beschaving zal er stellig toe bijdragen om een gunstiger atmosfeer te scheppen. Verschillende officieren, waaronder volbloed Walen, getuigen herhaaldelijk van een ruim inzicht op taalgebied, waaraan hulde dient gebracht. Men moet hopen, dat hun voorbeeld op groote schaal navolging zal vinden. De Vlaamsche afdeeling in de militaire school, welke tegen December 1935 in het vooruitzicht wordt gesteld, beteekent een stap in de goede richting en de Vlaamsche intellektueelen hebben den plicht mede te werken, opdat in het leger normale toestanden zouden kunnen verwezenlijkt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zelfstandigheid van het landNiet minder kiesch is de politiek van de landsverdediging, daar deze rechtstreeks met het bestaan van België verband houdt. In de Kamervergadering van 11 April 1935 verklaarde minister Devèze: ‘Er bestaan geen staatkundige verdragen buiten Locarno. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiteenzetting, die de heer Hymans in 1931 over de grondslagen van onze internationale politiek verstrekt heeft, is zonneklaar; geen enkele diplomatieke akte kan ze wijzigen. Vazaliteit tegenover een naburig land? Moesten we doorgang verleenen, dan zouden wij het land blootstellen aan overrompeling. Door ons tegen overrompeling te verzetten, verdedigen we eerst en vooral ons land.’ Deze verklaring stemt overeen met het beginsel zelf van een landsverdediging, die op de handhaving van onze zelfstandigheid is gericht en waarvoor de samenwerking van Walen en Vlamingen kan gevonden worden. Vooral in de huidige troebele tijden zou elke eenzijdige politiek afbreuk doen aan de veiligheid van het land. De tegenstellingen onder de mogendheden zijn velerlei; niet minder verrassend zijn de bondgenootschappen, die al op eens tot stand komen, zonder dat daarbij aan de kleine landen hun oordeel wordt gevraagd. Generaal Galet had dan ook gelijk, toen hij destijds betoogde, dat België, in het belang van zijn landsverdediging, het voorzichtig buitenlandsch beleid van Zwitserland en Nederland moest volgen. Een groote mogendheid kan het aandurven een politiek te voeren, welke andere staten krenkt; een klein land heeft niets te winnen bij het uitlokken of verscherpen van tegenstellingen. Dit is in de eerste plaats waar voor België, dat aardrijkskundig zoo ondankbaar is gelegen. Deze zienswijze wint onbetwistbaar veld bij een openbare meening, welke van den wereldoorlog een zoo gruwelijke herinnering heeft bewaard. Zoowel wat de landsverdediging als wat de buitenlandsche politiek aangaat, zijn de uitersten in Vlaanderen en in Wallonië er altijd op uit meeningsverschillen te zoeken en hartstochtelijke beschuldigingen naar voren te brengen. Het Vlaamsche land is zeer wantrouwend gebleven tegenover het Fransch-Belgisch militair akkoord, al mag men de omstandigheden niet vergeten waarin het tot stand kwam, namelijk het uitblijven van een gelijkaardige Engelsch-Belgische overeenkomst, welke niet kon verwezenlijkt worden wegens het mislukken van de konferentie te Cannes. De angstvalligheid om een waarlijk zelfstandig beleid, welke zoo uitdrukkelijk blijkt bij de Vlamingen van alle partijen, kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter niet verward worden met de aantijgingen van sommigen, die door dik en dun beweren, dat ons land niet meer vrij zou zijn bij het bepalen van zijn lotsbestemming. Tegen een dergelijke houding heeft een beslist voorstander van de zelfstandigheidspolitiek, de heer Poullet, nog uitdrukkelijk gewaarschuwd in zijn rede te Hasselt. Het is een misdaad tegenover het land, zoo betoogde hij, het Fransch-Belgisch militair akkoord een beteekenis en een draagwijdte te geven, die het geenszins heeft. Het zou niet onmogelijk zijn, dat de Fransche pers in oorlogstijd zou steunen op dit onverantwoordelijk schrijven, om te beweren, dat het akkoord wel degelijk verder strekt (‘De Standaard’, 19 December 1934). Hetzelfde kan gezegd van de onbekookte uitlatingen aan Waalsch-extremistische zijde, waar men den Koning, de regeering en de Vlaamsche bevolking soms voorstelt als verkocht aan Engeland en Duitschland. De heftigheid van deze aanvallen alleen bewijst reeds, dat zij op geen ernstigen grond berusten en niet beantwoorden aan de werkelijkheid of aan het gezond inzicht van de bevolking. Overigens, de voorstanders van een strikte zelfstandigheid bevinden zich niet alleen aan Vlaamsche zijde. Toen de heer Van Cauwelaert, in de Kamerzitting van 30 November 1933, de gedachte verwierp van een preventieven oorlog, welke men hier ingang zocht te doen vinden, en voor een onbevangen buitenlandsch beleid opkwam, sprak hij als verslaggever van een kommissie, waarin Walen en Vlamingen zetelen, wat aan zijn woorden des te meer gewicht verleende. Het volstaat ten andere de artikelen te lezen van senator Rolin, van den heer Struye en andere specialisten op het gebied van de internationale vraagstukken, die toch geen flaminganten zijn, om tot de slotsom te komen, dat de zelfstandigheidsgedachte in alle kringen besliste voorstanders telt. Een Belgisch fascist en die er als dusdanig voor uitkomt, de heer Em. Noël, schreef nog op 27 Juni 1935 in ‘L'Avant-garde’, dat het volk nooit zal dulden, dat België een pion zou worden op een Fransch schaakbord en hij prees eveneens een politiek aan welke ons buiten een eventueel Fransch-Duitsch geschil zou houden. Dit alles volstaat om te bewijzen, dat het al te simplistisch is de politieke verhoudingen in België te willen uitleggen door verschillen tusschen de Vlamingen en de Walen. Deze verschillen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan natuurlijk, wat karakter, aanleg en taal betreft, doch daarnaast zijn er heel wat andere faktoren die binden. In hoogerbedoelde Kamerzitting zegde de heer Van Cauwelaert eveneens: ‘Er bestaat geen Vlaamsche buitenlandsche politiek. De politiek, die ik verdedig, is die welke strookt met de belangen van onze Vlaamsche en Waalsche bevolking. Wij hebben dezelfde tradities van vrijheid en onafhankelijkheid, en die willen en zullen wij verdedigen.’ Moest men inderdaad van de veronderstelling uitgaan, dat een Vlaamsche of Groot-Nederlandsche Staat in eens uit den grond kon getooverd worden en men zou onderzoeken op welke manier men zijn onafhankelijkheid kan bewaren en normale betrekkingen onderhouden met het buitenland, dan zou men dadelijk het dwingend karakter van de aardrijkskundige ligging en de ekonomische faktoren ondervinden. Ook een dergelijke Staat zou beducht moeten zijn voor zijn landsverdediging om niet in avonturen gewikkeld te worden en hij zou eveneens moeten trachten zijn handelsbetrekkingen met den vreemde zooveel mogelijk te handhaven en uit te breiden; doch het ligt voor de hand, dat Walen en Vlamingen, die van goeden wil zijn, het gezamenlijk beter klaar zullen krijgen, dan wanneer ze zich tegenover de buitenwereld door een onwaardig gestook nog zouden verzwakken. De eerste twee vorsten, wien het te danken is dat onze gewesten zich in de negentiende eeuw op evenwichtige wijze konden ontwikkelen, hebben herhaaldelijk bewezen een helderziendheid te bezitten, welke aan de meeste van hun tijdgenooten ontging. Aldus zegde Koning Leopold I, toen hij Hendrik Conscience in 1837 ontving: ‘Vermits er in België meer dan een landstaal bestaat, is het goed, dat men zich van beide, tot de algemeene beschaving van het volk en tot staving van onze nationaliteit bediene.’ Welnu, er zijn in België heden ten dage nog altijd menschen, die van deze eenvoudige waarheid niet doordrongen zijn en alles wat Vlaamsch is voor verwerpelijk en verdacht houden, maar hun aantal neemt geleidelijk af. Koning Leopold II, in een gesprek met kanselier von Bülow, drukte op den algemeenen vredeswil van de bevolking in België en zegde verder: ‘Fransch is de moedertaal van de Walen, gansch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
België staat onder den invloed van de Fransche beschaving, Brussel kan in geestelijk, letterkundig en artistiek opzicht om zoo te zeggen een voorstad van Parijs zijn. Maar de Belgen zijn veel te nuchter en te verstandig om zich daardoor in politieken zin te laten beïnvloeden.’ Over dit gesprek vertelt von Bülow verder: ‘Van de Vlaamsche beweging zegde de Koning, dat zij veld won, natuurlijk in het raam van den Belgischen Staat en in volle trouw aan het gemeenschappelijke vaderland van Vlamingen en Walen. De Vlamingen waren even goede burgers als de Walen. Hun gerechtvaardigd streven, hun rijke en schoone taal te beoefenen en hun kultureele originaliteit te behouden, zou ook door de Walen des te meer begrepen worden, hoe minder zich de Duitsche pers met de Vlaamsche beweging zou inlaten.’ Tot deze vaststelling moet men onvermijdelijk komen, wanneer men de zaken onbevooroordeeld en ietwat grondig onderzoekt, want boven alle twisten heen spreken het gemoed en de geest van samenhoorigheid luid en oprecht, wanneer in tragische uren alle medeburgers zich nader voelen, zooals bij het overlijden van Koning Albert, wien ook de Vlaamsche oud-strijders, bewogen, de laatste plechtige hulde hebben gebracht.
M. STIJNS. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlagenI
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
815.551 stemmen in 1929, vooruitgingen tot 898.635 stemmen in 1932. De socialisten gingen van 813.128 tot 856.367 stemmen en de kommunisten van 41.864 tot 63.427. Aan de andere zijde daalde het stemmenaantal van de liberalen van 368.918 in 1929 tot 342.977 in 1932 en dit van de Vlaamsche nationalisten van 133.522 tot 126.018. De inzet toont de verhouding aan van de partijen in de Kamer. De katholieken beschikken er over 79 zetels, de socialisten over 73, de liberalen over 24, de Vlaamsche nationalisten (alle schakeeringen bijeen) over 8 en de kommunisten over 3 zetels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
|
Liberalen | Katholieken | Socialisten | Vl. Nat. | Kommun. | |
---|---|---|---|---|---|
Brabant | 8 | 14 | 13 | 1 | 1 |
Antwerpen | 3 | 11 | 9 | 1 | - |
Oost-Vlaanderen | 3 | 13 | 9 | 3 | - |
West-Vlaanderen | 2 | 12 | 6 | 2 | - |
Limburg | 0 | 6 | - | 1 | - |
Henegouwen | 4 | 8 | 18 | - | 1 |
Namen | 1 | 4 | 4 | - | - |
Luik | 3 | 7 | 12 | - | 1 |
Luxemburg | 0 | 4 | 2 | - | - |
24 | 79 | 73 | 8 | 3 |