en heeft daarvoor het dramatische conflict verwaterd: een in den beginne goed geteekend figuur als de stiefmoeder wordt onwaarschijnlijk aan het slot, daar haar ‘bekeering’ psychologisch niet gemotiveerd is. Het derde stukje, Het Sas, lijkt ons meer een verhaal in tooneelvorm, tragisch, doch niet dramatisch. Dit faitdivers kan bij opvoering wel succes hebben, mits goed gëinsceneerd te worden. De milieu-teekening is interessant en de dialogen kort en bondig.
Leo Hens schrijft tendenzwerk, met een sociale strekking. In De Werkloozenschool, een schrijnend tijdsbeeld, of, beter, de charge er van, teekent hij een van die scholen waar werkloozen onderricht krijgen. De dialogen zijn symptomatisch voor de revolutionnaire stemming die heerscht bij de werkloozen, maar het gegeven is zeer eenzijdig uitgewerkt. Het spel in twee bedrijven: Brood! is, als tooneel, veel sterker. De inhoud: een industrieel, om aan zijn vrouw een nieuwen bontmantel te bezorgen, bezuinigt op zijn personeel. Zoo dankt hij ook een werkman af, die reeds 49 jaar in de fabriek werkzaam is, met het gevolg dat het ventje, in zijn wanhoop, zich door zijn machine laat vermorzelen. Er is in dit wrange stuk met zijn forsche dialogen, iets dat aan Heyermans doet denken. Het effekt zou nog sterker geweest zijn indien de bontmantel niet voor de vrouw, doch voor de maitresse van den industrieel had moeten dienen... Beide stukjes werden uitgegeven door Jos. Janssens te Antwerpen.
Met nog steeds frisschen moed zet Lode Scheltjens de ondankbare taak voort om in ons land tooneelstukken te schrijven. In zijn laatste werk: De Salonboerin, uitgave Jos. Janssens, heeft hij, na Van Peene en Monet, zich laten inspireeren door het thema van Het geluk van rijk te zijn, van Conscience. Men vindt er sommige figuren van het verhaal in terug. Maar het verloop is anders. De gesprekken zijn doorgaans natuurlijk, vlot en levendig, de figuren karikaturaal geschetst, doch de handeling gaat te traag vooruit, is vaak slepend. Dit stuk zou b.v. uitstekend geschikt zijn voor het gewone publiek van den Vlaamschen Schouwburg te Brussel.
Gaston Martens behaalde met zijn Paradijsvogels den driejaarlijkschen staatsprijs voor tooneelletterkunde. (Uitg. Jos. Vermaut, Kortrijk). Dit ‘vroolijk mirakelspel’ in drie deelen beteekent, wat den vorm betreft, een nieuwe evolutie in Martens' reeds omvangrijk oeuvre. Doch ditmaal is het geen vernieuwing van binnen-uit, zooals met De Gierigaard het geval was. De auteur heeft, met voorbedachten rade, iets willen schrijven in Teirlinck's trant, wat natuurlijk onzen Hofdraadsheer niet ongevallig zal zijn - welke kunstenaar maakt niet gaarne school! Het genre van Teirlinck is een mode, maar geen zijner volgelingen is er totnogtoe