De Vlaamsche Gids. Jaargang 23(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 555] [p. 555] Drie Gedichten I. God is Degeen die Is, het eeuwig Leven dat was en is en immer wezen zal, Beginsel - Einddoel - Adem van het leven dat groeit en bloeit in 't eindeloos Heelal - onmeetlijk in den Tijd - die geenen Tijd kan wezen voor Hem - die Ruimte en Tijd in zich bevat - Getalloos - Onbegrensd en Enkel Wezen - Hij - de Ongeboren die geen oorsprong had.... Wie kan Hem noemen bij zijn waren Naam? 't Onmeetbre in 't Beperkte vatten saâm van onze Nietigheid - terwijl wij staren naar zonnestelsels, die langs 's hemels baan met staart en nevelstarren vlammend varen en eeuwig rond hun Roerloos Midden gaan? Wie zal 't Geheim der Dingen Hem ontstelen? O menschjes, laat ons met onz' popjes spelen.... [pagina 556] [p. 556] II. Ik heb steeds belangloos gegeven den menschen, den schat mijner ziel - mijn droomen - waar zijn zij gebleven? totdat ik in armoe verviel... Ik hoor mijne ziele nu stenen, de vleugels gevouwen en toe; is alles, is alles verdwenen? Wat ben ik toch eenzaam en moe .... III. Van op een heuvel beschouw ik het meer; soms glinstert een golf; schuim beperelt het strand.... zóó, in de diepten der ziel, blinken als sterren verholene schatten.... Albertstad, 12 Oogst 1934. A. DE GEEST. Vorige Volgende