De Vlaamsche Gids. Jaargang 23
(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 530]
| |
Robert SchumannRobert Schumann behoort, zooals Beethoven, tot die kunstenaars, wier werken uit hun leven, vooral hun innerlijk leven, gesproten zijn, zoodat men dit laatste grondig moet kennen om de eerste te begrijpen. Een tamelijk gedetailleerde beschrijving van Schumanns leven staat dan ook in de meeste gevallen gelijk met de verklaring van zijn werken. Schumanns leven begon onder de beste omstandigheden. Hij werd geboren te Zwickau, den 8sten Juni 1810. Zwickau is een Saksisch provinciestadje niet ver van Leipzig, waar, meer dan een eeuw geleden, de schoone omgeving niet door onooglijke gebouwen en de daverende, ontzenuwende drukte van moderne industrie en verkeer bedorven werd. De dagelijksche trant was er langzaam, rustig en stil en liet de intellectueelen tijd over om zich te verdiepen in de werken van Herder, Klopstock, Schiller, Goethe, om te luisteren naar de verrukkelijke melodieën van Haydn, Mozart, Weber, Beethoven, om over de geliefde meesters te spreken rond den huiselijken haard, in den vriendenkring of in die verzamelplaats van al de intellectueelen van Zwickau: den boekhandel van Friedrich Schumann. Friedrich August Gottlieb Schumann, oudste zoon van den predikant van Weida, had een goede opvoeding genoten en volgde eenigen tijd colleges aan de Universiteit van Leipzig, doch, daar de middelen ontbraken om die vurige kunstenaarsnatuur toe te laten voort te studeeren of zich aan de literatuur of de wetenschap te wijden, besloot hij zelf dan maar boeken te verkoopen. Door arbeid en vernuft bracht hij de zaak tot een zekeren welstand en hij vond ook gelegenheid zelf boeken te schrijven en ze uit te geven; hij maakte zich zeer verdienstelijk door vertalingen van Byron en Scott. Zulk een man kon niet anders dan met aandachtige bezorgdheid over de intellectueele ontwikkeling van zijn | |
[pagina 531]
| |
kinderen waken, vooral op die van zijn jongsten zoon, Robert, die spoedig blijken gaf van een gevoelig, zenuwachtig gemoed en artistieke neigingen. Friedrichs vrouw was ook van goeden huize (haar vader was een heelmeester); zij had geen groote cultuur, maar was verstandig en vol gevoel en had een voorliefde voor haar jongstgeborene, dien zij ‘den lichten Punkt’ van haar bestaan noemde. Zij had nog drie zonen en een dochter; deze laatste stierf op negentienjarigen ouderdom aan tering en krankzinnigheid. Overdreven gevoeligheid, exaltatie aan het waanzinnige grenzend, zijn overigens familietrekken, waaraan men al de Schumanns kan herkennen. Robert had een gelukkige en kalme kindsheid; hij werd vertroeteld, bedorven zelfs, wat niet belet dat de oogenblikken van onoverwinbaren weemoed talrijk waren, terwijl zijn prikkelbaarheid en koppigheid (zijn ernstige gebreken) er niet op verbeterden. Als hij zes jaar is, gaat hij naar school en enkele maanden later krijgt hij zijn eerste muziekonderricht. Het duurt niet lang, of zijn scheppingsaandrang wordt wakker: hij wil schrijven en meteen componeeren. Die gelijktijdige aantrekking van twee kunsten zal hem nog vele jaren besluiteloos houden en doorheen heel zijn leven zal de toondichter zich door de letterkunde aangetrokken gevoelen, en er zich dikwijls, zelfs nog op 't einde van zijn leven, aan begeven. Toen hij voor het eerst Moscheles hoorde (in 1819), op dat oogenblik de grootste van alle klaviervirtuozen, kreeg hij den indruk, die hem steeds zou bijblijven. Hij scheen reeds besloten zijn muzikale roeping te volgen. Hij zou nochtans eerst het gymnasium afloopen, gedurende acht jaren, en daar een stevige, classieke cultuur opdoen, zonder, echter, de muziek te verwaarloozen, integendeel: met eenige vrienden vormde hij een klein orkest, waarvoor hij zelf trachtte te componeeren, leerde aan de piano Haydn, Mozart, Beethoven en Hummel kennen, en speelde en hoorde kamermuziek in de familie Carus; hij kon toen reeds de zeer moeilijk geachte Alexandervariationen van Moscheles spelen. Roberts vader was geestdriftig en wilde hem muzikant zien worden; moeder Schumann, meer eng burgerlijk, wenschte voor hem echter een zekerder loopbaan, bij voorkeur die van advocaat | |
[pagina 532]
| |
of gerechtelijk magistraat. Doch de vader had reeds bewerkt, dat Weber instemde met Robert les te geven. Men weet niet, waarom dit plan niet tot uitvoering kwam. De vader was op zoek naar een ander meester, toen hij plotselings stierf. Geen erger ramp kon den jongeling treffen. Inderdaad, hij was toen zestien jaar oud, in den aanvang van de ‘moeilijke jaren’, waarin een jongeling van Schumanns temperament, nog meer dan een ander, een wijzen, sympathieken gids noodig heeft. Voor Robert was dit tijdperk dan ook lang en lastig, en al het vroolijke in zijn karakter en zijn veelsprakerigheid verdwenen, terwijl hij weemoediger dan ooit, zwijgzaam en gesloten werd. Hij schijnt tevens onverschillig voor alles wat buiten hem gebeurt. Hij heeft alleen nog maar intimiteit met zijn klavier, waarop hij, bij voorkeur 's avonds, eindeloos improviseert. Overigens ontspant hij zich in de lectuur van elegische en pathetische dichters en schrijvers, zooals Schulze, Schiller, Byron, en, boven allen, Jean-Paul. De ontdekking door Schumann van Jean-Paul (eigenlijk Johann Paul Friedrich Richter) was een groote gebeurtenis in zijn innerlijk leven. Zelden heeft een schrijver de populariteit gekend van Jean-Paul. Deze was een volgeling van Jean-Jacques Rousseau en men dweepte nog meer met zijn werken dan met Goethe's Werther en Wilhelm Meister. Hij was overigens bevattelijker dan de Olympiër, omdat hij dezes diepte en sereniteit miste; zijn vriendelijke humor, zijn naïeve liefde voor de natuur, zijn dwepende verheerlijking van de deugden in den mensch, dit alles uitgedrukt met een overdreven geestdrift, met een weelde van beelden en woordenomhaal, die de werken voor ons ongenietbaar maken, hadden heel het lezende Duitschland in vervoering gebracht. De zeventienjarige Schumann ontsnapte niet aan de bekoring en het zijn waarschijnlijk het onplastische van den stijl en het vage van de gedachten ondanks den woordenvloed, welke doen vermoeden, dat dit alles inniger in de woordlooze muziek zou kunnen gezegd worden, die den jongen, weemoedigen toondichter betooverd hebben. Hij spiegelde zijn gemoed overigens in die eindelooze boeken en zijn leven lang zal hij er min of meer den invloed van doen blijken, zoowel in zijn geschriften en brieven als in zijn instrumentale werken. Het kon niet anders of Schumann, die ook literair begaafd | |
[pagina 533]
| |
was, zooals later zal blijken uit zijn opstellen over muziek, zou aan 't schrijven gaan: verzen, drama's, romans. (Alleen de titels zijn overgebleven). Maar toen hij Schubert ontdekte, was het weer de muziek, die de bovenhand kreeg. Intusschen werkte hij ernstig voort op het gymnasium, wist zijn zwaarmoedigheid op tijd en stond te overwinnen en met zijn vrienden deel te nemen in al de genoegens van de studentenreizen in de vacantie. Het oogenblik was gekomen om aan de toekomst te denken en Schumann gaf toe aan het verlangen van zijn moeder om in de rechten te studeeren. Hij ging zich laten inschrijven op de hoogeschool van het dichtbijgelegen Leipzig, maar hij mocht er heengaan langs een grooten omweg: Bayreuth (waar Jean-Paul geleefd had), Neuremberg, Augsburg, München (waar hij met Heinrich Heine kennis maakte), nog even langs Zwickau en eindelijk naar Leipzig, waar hij aankomt in Mei 1828. Hoe aangenaam die reis, in gezelschap van een goeden vriend, ook geweest was, toch was het heimwee naar den huiskring en het schilderachtige Zwickau in zijn hart geslopen en in de nuchtere universiteitsstad zou dat nog levendiger worden. Hij bekent tevens aan zijn moeder, dat de rechtsstudies hem tegenstaan, doch, daar hij in 't geheel niet hooren wil van geneeskunde, en theologie voor hem onmogelijk is, zal hij zich schikken, - maar hij zal zich vooral aan wijsbegeerte en geschiedenis wijden... In werkelijkheid volgt hij de colleges niet en doet niets dan muziek, niet zonder gewetensbezwaar, nochtans; - vandaar een nieuwe crisis van ziekelijke zwaarmoedigheid, die bijna het eenige onderwerp van al zijn brieven aan zijn moeder uitmaakt. Bij een van zijn vrienden maakt hij kennis met een man, die rechtstreeks en onrechtstreeks heel zijn verder leven zal beheerschen, aan wien hij veel goeds en veel kwaads zal te danken hebben, nl. Friedrich Wieck, vader van zijn toekomende vrouw. Friedrich Wieck was op dat oogenblik een van de meest gezochte professors voor de piano in Duitschland, ongeëvenaard voor de techniek en zoo goed als de beste voor de interpretatie, die niet uit eigen opvatting of temperament, maar uit de intenties van de componisten zelf moest voortvloeien, - het eenige stelsel om de waarde van een werk juist te bepalen. Hij was hoovaardig, | |
[pagina 534]
| |
driftig, geweldig van temperament, van een niets ontziende krachtdadigheid, zoowel waar het de belangen van de kunst, als waar het zijn eigen hebzucht gold. Toen Schumann met hem kennismaakte, was Clara, zijn dochter, een kind van negen jaar, doch door haar vader reeds zoover opgeleid, dat zij in concerten optrad en minder dan twee jaar later haar eerste tournee door Europa deed. Schumann ging les nemen bij Wieck en nam zelfs zijn intrek in dezes huis. Eigenlijk begonnen thans eerst Schumanns ernstige muzikale studiën, die zich, in theoretisch opzicht, nog altijd bij het klavier zouden bepalen, want Schumann was wars van de theoretische studie van de harmonie, het contrapunt en de fuga; die moet men leeren, beweerde hij, door de lezing van de werken van de groote meesters. Van deze laatste leerde hij, met eenige vrienden, hetzij vierhandig, hetzij in ensemble, de kamermuziekwerken kennen en vooral met Bach, Beethoven en Schubert dwepen, terwijl de symphonische concerten van het Gewandhaus hem met hun grootere composities vertrouwd maakten. Alles ging voortreffelijk. Hij studeerde veel, speelde en hoorde muziek naar hartelust, componeerde zelfs (o.a. acht polonaisen voor vier handen, een klavierkwartet en eenige liederen), en alle melancholie scheen uit zijn gemoed verdwenen te zijn. En nochtans had hij besloten, - waarom weet men niet met zekerheid - voor een paar semesters naar Heidelberg te gaan, onder voorwendsel, dat daar de groote meesters in de rechtsgeleerdheid doceerden. Zijn moeder willigde zijn verlangen in en gaf hem tevens weer eens de gelegenheid om een kleine reis te doen. Hij vertrok in Mei 1829 en bezocht Frankfurt, Wiesbaden, de boorden van den Rijn en over Mainz en Worms bereikte hij de vermaarde studentenstad, waar hij tot in den herfst van 1830 zou blijven. Hij voelt zich betrekkelijk gauw thuis in het schilderachtige, vroolijke Heidelberg. Of hij er veel college loopt, blijft te onderzoeken; hij studeert er Fransch en Italiaansch en komt er zelfs toe de eerste dier talen vrij vloeiend te spreken, - niet zonder onmiddellijk doel, want hij heeft het in den zin, en weet zijn moeder er voor te winnen, om in het groote verlof een reis door Zwitserland en Noord-Italië te doen. Hij is geestdriftig over alles | |
[pagina 535]
| |
wat hij ziet, de wonderen van de natuur en de meesterwerken van de plastische kunsten; een bezoek aan de Scala van Milaan veropenbaart hem de Italiaansche muziek door het werk van Rossini, over wien hij niet uitgepraat geraakt. Terug te Heidelberg, gaat hij met nieuwen moed aan 't werk, d.w.z. aan de studie van de piano en van de Fransche en Italiaansche talen, die hij grondig wil kennen. Zijn vrienden ontdekken in hem een knap pianist en weldra is hij een regelmatig bezoeker, ja, de held, in de groote families, tot bij de groothertogin Stefanie. Dit drukke, mondaine muziekleven, hoe ver ook van zijn innigst gemoed verwijderd, belet hem niet naar binnen te blikken en zich zelf te overtuigen, dat hij in de muziek zou kunnen beroemd worden, ware 't niet, dat de broodstudiën in de rechten, zooals hij aan zijn moeder schrijft, hem de ziel verdrogen en bevriezen. Te Heidelberg houdt men wel van muziek, maar hij is er op 't oogenblik de eenige, die behoorlijk piano kan spelen. Hij heeft er dan ook weinig aandrang tot scheppen gevonden, en bij zijn studie ondervindt hij geen vooruitgang;Ga naar voetnoot(1) het ontbreekt hem aan een meester, aan Wieck. Gedurende de Paaschfeesten had hij Paganini te Frankfort gehoord en die volmaakte violist had hem dieper bewogen dan hij zelf vermoedde. Hij had geen rust meer en ten slotte schrijft hij aan zijn moeder (30sten Juli, 1830) den vermaarden brief, waarin hij vraagt zich uitsluitend aan de muziek te mogen wijden. Hij legt haar uit, hoe heel zijn leven een strijd geweest is tusschen poëzie en proza, d.i. tusschen muziek en jura, en hoe hem ten slotte de kunst de voor hem goede weg blijkt. Hij stelt haar voor, dat zij Wiecks meening zou inwinnen en dat beiden zich aan zijn beslissing zouden onderwerpen. Hij is overtuigd dat hij met werk, geduld en een goed meester binnen de zes jaar met om 't even welken pianist zou kunnen wedijveren, en dat hij intusschen eigen composities zou kunnen scheppen. Johanna Schumann was ten uiterste ontroerd en ontsteld door dien wanhoopskreet van haar lieveling, dien zij reeds lang vreesde en die nu geslaakt werd na bijna drie jaren studiën in de rechten, en op 't oogenblik dat het grootste gedeelte van zijn klein vermogen verzwolgen was. Ondanks dat alles en ondanks het afraden | |
[pagina 536]
| |
van haar drie oudere zonen, gaf zij aan het verlangen van haar jongste kind toe en schreef aan Wieck een brief, waarvan vooral de laatste zinnen onweerstaanbaar ontroeren door de diepe bezorgdheid en de gelatenheid die er uit spreken: ‘Op uw uitspraak berust alles, de rust van een liefhebbende moeder, het gansche levensgeluk van een jongen, onervaren mensch, die slechts in hoogere sferen leeft en niet het practische leven wil ingaan. Ik weet, dat U de muziek liefhebt, - laat het gevoel niet voor Robert spreken, maar beoordeel zijn jaren, zijn vermogen, zijn krachten en zijn toekomst. Ik verzoek U, ik bezweer U, als vader, echtgenoot en vriend van mijn zoon, handel als redelijk man en zeg onomwonden uw meening, en wat hij te vreezen - of wat hij te hopen heeft.’ De gepassioneerde, maar hardvochtige Wieck was er de man niet naar om zich door teederheid te laten meesleepen. Hij besefte Schumanns gaven, kende ook zijn tekortkomingen (zijn weerspannigheid voor theoretische studie), maar zijn besluit was beslist gunstig: Moeder Schumann gaf toe en haar zoon was dronken van geluk. Onbewust aan den trek van den tijd toegevend, besluit hij zich tot de virtuozen-loopbaan voor te bereiden. Na een korte reis naar Straatsburg, bereikte hij over Mainz, Keulen en Wesel voor de tweede maal Leipzig, waar hij in October 1830 aankwam. Pas te Leipzig heeft hij weer een aanval van zwartgalligheid, die gelukkig niet lang duurt. Aanvang December voelt hij zich weer goed, wordt zelfs verliefdGa naar voetnoot(2) en, wat meer is, zet zich ernstig aan de voorbereiding van zijn virtuozenloopbaan. Hij is in vollen arbeidsroes: hij herziet zijn composities van Heidelberg en behoudt Abegg (op. 1), Papillons (op. 2), Toccata (op. 7), terwijl hij zich vol geestdrift in de compositie van een opera, Hamlet, werpt. Hij wil zelfs naar Weimar gaan om met Hummel te werken en zich dan leerling van dien beroemden meester te kunnen noemen. Wieck weigert radicaal; Schumann schrijft over hem: ‘Gij hebt geen idee van zijn vuur, zijn oordeel, zijn gedachten over kunst, maar als het gaat om zijn belang of dat van Clara, wordt hij brutaal lijk een boer.’ | |
[pagina 537]
| |
Hij blijft te Leipzig, - maar virtuoos zou hij toch niet worden: door een ongelukkige methode om het mechanisme van de vingers afzonderlijk te ontwikkelen, komt hij er toe den vierden vinger van zijn rechterhand te verlammen en niets blijkt bij machte te zijn om weer leven in dien vinger te brengen, - hij komt er amper toe nog genoeg te kunnen spelen voor eigen voldoening en voor eenige vrienden. Die ‘ramp’ scheen hij niet als dusdanig opgenomen te hebben. Wellicht besefte hij op dit oogenblik, dat hij het temperament niet had om voor een volle zaal een schitterend vertoon te houden. Hij zet nu met nieuwen ijver de studie van de muziektheorie voort, die hij met een zekere lakschheid had opgenomen, bij den voortreffelijken Heinrich Dorn, zoodra hij te Leipzig was aangekomen. Als hij, na anderhalf jaar, om ongekende redenen, met zijn meester afbreekt, is hij ver genoeg gevorderd om alleen de werken van Bach en andere meesters theoretisch grondig te bestudeeren, wat hij ook doet. Nochtans, als hij de compositie van een symphonie begint, twijfelt hij eenigszins aan zichzelf en roept den raad in van een ander meester, den ‘Musikdirector Müller’. Intusschen mag niet uit het oog verloren worden, dat Schumann bij de Wiecks inwoont en om zoo te zeggen hun familieleven meeleeft. Hij houdt een dagboek, dat hij ‘Leipziger Tagebuch’ noemt, waarin belangwekkende dingen over Wieck, Clara en hem zelf voorkomen. Het wonderkind is pas terug van een schitterende tournée. Den 3den Mei schrijft hij, o.a.: ‘Clara is mooier, grooter, sterker, leniger geworden... Zij heeft mij haar nieuwe “Caprices” (uitgegeven te Parijs, nadien te Leipzig)Ga naar voetnoot(3) voorgespeeld met de kracht van een huzaar.’ - Later: ‘Thuis gespeeld en gewerkt aan de IntermezziGa naar voetnoot(4), ik wil ze aan Clara opdragen.’ Den 16den: ‘Clara speelt het concerto van Field goddelijk, maar de Papillens zonder zekerheid of verstand.’ Eenige dagen nadien is zijn oordeel veel gunstiger, alleen vindt hij er nog gebrek aan delicatesse. Den 27sten Mei, weer over het concerto van Field: ‘Nooit heeft Clara gespeeld gelijk heden - alles was van een meester en alles was schoon.’ | |
[pagina 538]
| |
Meer citaten zouden nog overvloediger bewijzen, dat Schumanns leven nu reeds onafscheidelijk met dat van de Wiecks, en dan vooral met dat van Clara, verbonden is en dat die twee jonge menschen, ondanks eenige kleine afwijkingen, voor goed op elkander aangewezen zijn. Doch voorloopig beheerscht het ‘wonderkind’ niet al zijn gedachten, want hij studeert, componeert en neemt ijverig deel aan het muziekleven van Leipzig. Leipzig was toen meer dan thans de grootste muziekstad van Duitschland. Daar waren nog, sedert Kuhnau en Bach, de Koren van de St Thomasschule, vermaard om haar uitvoeringen van godsdienstige muziek, daarnevens de Singakademie, een machtige koorvereeniging, de symphonische concerten van het Gewandhaus, waar al de beroemde solisten van den tijd optraden, Euterpa, een andere orkestmaatschappij en het Matthei ensemble, dat prachtige uitvoeringen van kamermuziek gaf. Zelfs de operaschouwburg, hoewel niet de eerste van het rijk, was in kunstopzicht niet te versmaden, vermits in goede voorwaarden zangspelen van Beethoven, Mozart, Marschner, Spohr, Rossini en Bellini opgevoerd werden. Zooals ieder jong auteur, schrijver of toondichter, beleefde Schumann een onuitsprekelijk geluk bij het zien verschijnen van zijn eerste werken: Abegg (op. 1), Papillons (op. 2), die in enkele bladen tamelijk goed onthaald werden. Door het bijwonen van allerhande concerten was niet alleen zijn scheppingskracht, maar ook zijn critische geest opgewekt en voor de eerste maal geeft hij uiting aan zijn oordeel in een geestdriftig artikel over Chopins op. 2, Variations sur un thème de Don Juan, dat verscheen in de Allgemeine Musikzeitung (Dec. 1831). Hij veropenbaart zich daar als een muziekcriticus van allereersten rang en, in alle geval, een die een nieuwen, welklinkenden, boeienden toon aansloeg. De aanvang van het artikel is beroemd gebleven: ‘Hoed af, mijnheeren! - een genie!’ En wat ook uit dit opstel bleek - en wat in heel de geschiedenis van de muziek en de muzikanten een zeldzame deugd is gebleven - is Schumanns hartelijke grootmoedigheid voor het goede werk van andere toondichters. | |
[pagina 539]
| |
In dit artikel komen reeds de fantastische personages Eusebius en Florestan voor, die wij later nader zullen leeren kennen. Zoowat in de helft van 1832 was Schumann, na tallooze vruchtelooze pogingen tot verbetering, overtuigd, dat zijn hand nooit zou genezen en hij vatte voor goed en met grimmen moed zijn compositiewerk aan. Hij schrijft de Paganinistudie (op. 3), Intermezzi (op. 4), Impromptus op een thema van Clara Wieck, hij bewerkt zijn Toccata (op. 7), componeert eenige stukjes, die bij de Albumblätter zullen gevoegd worden en zet zich opnieuw aan het eerste deel van de reeds ontworpen symphonie, deel dat zou uitgevoerd worden op een concert te Zwickau (18 Nov. 1832), waar ook Clara als pianiste moest optreden. Bij die gelegenheid maakte de jonge kunstenares kennis met moeder Schumann, die haar zou gezegd hebben: ‘Gij zult met mijn Robert trouwen!...’ Voor twee jonge menschen, waarvan de eene 22 en de andere, een kind, 13 jaar oud was, waren die woorden zonder beteekenis, hoe onbewust profetisch ook. Later vertelde Clara aan haar kinderen, dat zij reeds in haar dertiende jaar op hun vader verliefd was. Dat pleit voor een vroeg-ontwaakt vrouwelijk temperament, maar de uitlating schijnt interessanter dan waar. Dat Clara zoowel met diepte en gevoel kon spelen als met een technische volmaaktheid, is geen argument voor haar ‘verliefdheid’ op dien jeugdigen ouderdom: bij vroegrijpe kinderen zijn hart en geest vroeger gewekt dan de zinnen. Op het concert te Zwickau had Roberts symphonisch fragment weinig waardeering gevonden, maar de componist was er niet door ontmoedigd. Hij blijft enkele maanden in zijn bekoorlijk vaderstadje en keert in Maart 1833 naar Leipzig terug, waar hij twee kamers huurt. Daar werkt hij dagelijks tot het middagmaal, en keert er, na een urenlange wandeling, 's avonds terug om te lezen, te improviseeren, of zich te onderhouden met zijn nu reeds talrijke vrienden. Daar zullen wel de eerste besprekingen gehouden zijn (1833) over het stichten van een nieuw muziektijdschrift. In Juni schrijft hij er reeds over aan zijn moeder en hij noemt reeds de eerste vermoedelijke medewerkers, - Wieck in de eerste plaats. De vriendenkring wordt wijder, de jonge kunstenaars komen weldra | |
[pagina 540]
| |
dagelijks samen en discuteeren ‘à perte de vue’ in den nevel van de sigaren, de sterke dranken en... hun min of meer onduidelijke, maar heftig omschreven plannen en gedachten. Voor Schumann was die overspanning, die overprikkeling fataal. In September wordt hij aangegrepen door een gevaarlijke neurasthenie; hij wordt angstig, durft niet alleen blijven in de nieuwe kamers, die hij pas betrokken heeft, het bloed jaagt hem voortdurend naar het hoofd, hij valt herhaaldelijk in zwijm... Het overlijden van zijn uitverkoren schoonzuster Rosalie en korts daarop dat van zijn broeder Julius, brengen hem heelemaal buiten zich zelf. Plotselings overvalt hem de vrees krankzinnig te worden en in den nacht van den 17den op den 18den October, in het paroxisme van de wanhoop, tracht hij door het venster te springen. Dit laatste gebaar is onmiddellijk gevolgd van een volledige verlamming van den geest; hij blijft bijna onbeweeglijk, ongevoelig in een diepen weemoed gedompeld; hij heeft een afschuwelijken schrik van hooge verdiepingen en snijdende voorwerpen. Hij durft aan den roep van zijn moeder geen gehoor geven uit vrees voor een ongeluk. Hij poogt te werken, niet geheel vruchteloos, wat hem aanmoedigt en zijn wil versterkt. De arbeid verjaagt de ziekte en tegen nieuwjaar is hij geheel gezond. De aanval is voorbij, de eerste aanval van de onverbiddelijke, wonderlijke ziekte, die hem ten slotte, na langen strijd, zal vellen. Robert Schumann verkeert in bloeiende gezondheid bij den aanvang van het jaar 1834, - ‘het merkwaardige jaar’, zooals hij het later zal noemen, wegens de aanzienlijke gebeurtenissen die er plaats zullen in vinden: de compositie van een paar belangrijke werken, het stichten van het nieuwe muziekblad en... het ontstaan van een nieuwe liefde. In de maand Maart was bij Wieck een jong meisje gekomen, Ernestine von Fricken, dochter van een rijken, Boheemschen baron, met het doel zich in het pianospel te vervolmaken. Zij leerde er natuurlijk Schumann kennen, die toen een schoone, aantrekkelijke jonge man was. Zij was spoedig haar verloofde uit Asch vergeten en werd smoorlijk verliefd op Schumann, die heelemaal niet onverschillig bleef voor de bekoring van het jonge, verstandige meisje. De Wiecks merkten die teedere verstandhouding niet met een goed oog en zagen het meisje in September zonder | |
[pagina 541]
| |
leedwezen huiswaarts keeren. Maar dat is niet het einde van het sprookje. De verliefden blijven brieven wisselen; Wieck schrijft aan den Baron von Fricken, die de lucht heeft gekregen van Ernestine's nieuwe liefde, en maakt den lof van Robert. Deze heeft een confidente gevonden in Ernestine's vriendin, de romantische, teedere Henriette Voigt; in October en wat later in December gaat Robert naar Asch op bezoek, met toelating van den Baron, wel te verstaan, en wordt er goed ontvangen. In den aanvang van 1835 wordt nochtans de briefwisseling van het jonge paar steeds schaarscher en voor het nieuwe jaar 1836 schrijft Schumann haar een brief om de betrekkingen af te breken. Waarom?... Schumann heeft later zelf redenen voor die breuk aangegeven. Ernestine was een natuurlijke dochter van den Baron von Fricken, die het meisje adopteerde en haar zijn naam schonk, - maar haar niet zijn fortuin kon nalaten. Schumann verklaarde dan later aan Clara, dat hij afgebroken had omdat Ernestine arm was, waar hij ze rijk meende, en alzoo vreesde in een huwelijk met haar te moeten werken gelijk een handarbeider. In 1853 vertrouwde hij Wasielewski toe, dat de onregelmatige sociale toestand van Ernestine hem gedwongen had met haar af te breken. Ernestine, die blijkbaar veel verdriet had, trouwde zes jaar nadien met Graaf von Zedwitz, verwante van haar moeder, een oud man, die acht maanden na het huwelijk stierf. Schumann zond haar een hartelijken brief van deelneming en draagt haar, in 1841, een bundel liederen op (op. 31). Zij stierf in 1844 aan typhuskoorts. De redenen om met Ernestine af te breken, door Schumann aangegeven, lijken zoo weinig aan Schumann, den kunstenaar met het edel gemoed en den open geest, dat wij ze niet voor de echte kunnen houden. Wij meenen dat de oorzaak elders te zoeken is: Ernestine, hoe bekoorlijk en teeder en muziekminnend ook, was weinig ontwikkeld, en als het verliefde paar, na Ernestine's vertrek, alleen op brieven aangewezen was en de stem, de aanblik en de gebaren ontbraken, moet Schumann, met zijn superieure geestesontwikkeling en zijn begaafdheid om zich uit te drukken, ongetwijfeld van de eene desillusie in de andere gevallen zijn bij het lezen van de onbeholpen, stijllooze en van fouten krioelende brieven van het lieve meisje, des te meer, daar Clara hem op haar reizen ‘wonderbaar verstandige brieven’ schrijft, zooals hij aan | |
[pagina 542]
| |
zijn moeder verklaart. Overigens zal zijn liefde voor Ernestine niet zoo diep wortel geschoten hebben als hij aanvankelijk wel meende, en dat wordt ten overvloede bewezen door het feit, dat zijn liefde al zijn gedachten en al zijn tijd niet in beslag nam, - ver van daar. Hij had Carnaval en de Etudes symphoniques, twee van zijn merkwaardigste werken, gecomponeerd, en was steeds vervuld van het te stichten muziekblad en had reeds een aanzienlijke groep merkwaardige mannen rond zich geschaard; in de eerste plaats Wieck, verder Julius Knorr, voor wiens hoogen en doordringenden kunstzin hij de grootste vereering had, en den pianist Ludwig Schunke, die met Robert den redactieraad zullen vormen. Onder de andere personaliteiten zullen wij enkel de thans nog min of meer bekenden vermelden: Heinrich Dorn, den meester van Schumann, Ludwig Berger, den vermaardsten Duitsche professor na Wieck, zijn leerling Ludwig Bank, den schrijver Fritz Friedrich, Stephen Heller van Parijs, Franz Otto van Londen, Richard Wagner van Dresden... E. Hartmann zal de uitgave op zich nemen. De nieuwsgierigheid van de muzikale wereld is zoo gespannen, dat het tijdschrift reeds 300 abonnenten telt vóór het verschijnt. Het eerste nummer van het Neue Zeitschrift für Musik komt van de pers den 3den April 1834. De nieuwe publicatie heeft veel bijval en zal voorloopig veel van Schumanns tijd in beslag nemenGa naar voetnoot(5). In den aanvang van 1835 was Wieck veel afwezig, Julius Knorr werd zwaar ziek, Schunke stierf, zoodat Schumann feitelijk de eenige redacteur bleef. Ook was het tijdschrift van uitgever veranderd en de verhuizing van E. Hartmann naar J.A. Barth bracht onvermijdelijk beslommeringen mede. Daarbij had zich een voor Schumann gewichtige gebeurtenis gevoegd: Felix Mendelssohn werd geroepen aan het hoofd van de concerten van het Gewandhaus. Schumann kende de hooge verdiensten, niet alleen van den begaafden toondichter, maar ook van den rijken, edelhartigen jongeling, die zijn fortuin ten bate van de kunst en de kunstenaars gebruikte. En toen hij den voornamen schoonen man had zien en hooren spelen en dirigeeren, was heel zijn hart naar hem uitgegaan. Men leze de twee | |
[pagina 543]
| |
‘Schwärmbriefe’Ga naar voetnoot(6) aan Clara over de eerste twee concerten, door Mendelssohn gedirigeerd. Daaruit straalt een genegenheid en een bewondering, die Schumann nooit zal verloochenen, doch waarvan de bewondering, helaas! nooit zal beantwoord worden zooals ze 't verdiende. Schumann stelde Mendelssohn ver boven zich zelf. Men kent van Mendelssohn, die zijn vriend werd en daarvan dikwijls blijken gaf, geen oprecht waardeerend woord over hem als toondichterGa naar voetnoot(7). Intusschen had Schumann, ondanks het drukke leven, tijd en stemming gevonden om twee sonaten te componeeren (op. 11 en op. 22) benevens eenige kleinere pianowerken. Nog voor het einde van dat jaar 1835 greep de voor Schumann gewichtigste gebeurtenis van heel zijn leven plaats: Robert en Clara worden er zich plotselings bewust van, dat de wederzijdsche, teedere genegenheid, het rustige vertrouwen, in elkander, waarmee zij naast elkaar opgegroeid zijn, onvoelbaar geëvolueerd heeft tot de heerlijke liefde. Na een concert-tournée van Clara in den winter van 1834-1835, was deze zich gewaar geworden, dat zij Robert niet meer aanzag als een broederlijken vriend, maar als een jongeling die haar dierbaarder was dan de andere jonge kunstenaars, die voor haar ‘aanbidders’ doorgingen, meer ook dan den jongen Banck, met wien ze de tournée gedaan had en op wien ze zich verliefd waande. En Robert had, bij 't eerste weerzien, niet zonder ontroering, bemerkt, dat Clara geen kind meer, maar tot een verukkelijk jong meisje ontloken was. Den avond van den 25sten November, korts voor ze naar Zwickau moest vertrekken om een concert te spelen, ging hij haar bezoeken; - bij 't weggaan deed zij hem uitgeleide en toen, voor de eerste maal, voegden hun lippen samen in een liefdekus: ‘Toen ge mij den eersten kus gaaft,’ schrijft Clara later, ‘dacht ik in bezwijming te vallen; het werd nacht voor mijn oogen en ik kon amper de lamp nog houden om u voor te lichten.’ Een weinig later schrijft hij een brief aan Ernestine von Fricken om af te breken. Hij weet wel, dat hij niet heelemaal eerlijk handelt, doch, zooals hij drie jaar later nog schrijft, het | |
[pagina 544]
| |
ware zeker een groot ongeluk geweest, zoowel voor haar als voor hem, had hij met haar moeten trouwen. Eigenlijk kan voor Ernestine die brief niet zoo verrassend geweest zijn, vermits zij eens geschreven had: ‘Ik dacht altijd, dat gij niemand anders dan Clara kondet liefhebben, en dat geloof ik nog.’ Het duurt niet lang, of Wieck bemerkt wat gebeurd is. Hij meent, dat het maar kalverliefde is, maar toch wil hij zeker spelen: hij heeft veel waardeering voor Robert, maar droomt voor zijn dochter een zekerder partij, - voor later, wel te verstaan, want thans wil hij Clara, die een belangrijke bron van inkomsten is, nog niet vrij geven. Hij zendt ze naar Dresden, in Januari 1836, met verbod van briefwisseling. Ze vinden natuurlijk middel om elkander te schrijven naar hartelust. De toestand is geenszins prettig en hij wordt bepaald pijnlijk, niet alleen door het overlijden van moeder Schumann, die in de laatste jaren voor Robert een zoo teedere als verstandige vertrouwelinge geweest was, maar vooral door de onwrikbaarheid van Wiecks besluit en al de hatelijkheden, die hij gedurende vijf jaren lang zal uithalen om het verlangen van de twee gelieven te verijdelen. Wieck was er toch toe gekomen alle samenkomsten en briefwisseling tusschen Robert en Clara te beletten. Clara is bijna voortdurend op kunstreis en als zij in Mei 1837 terug te Leipzig komt, is het meer dan een jaar geleden dat zij nog van elkaar gehoord hebben. Intusschen had Wieck een flirt aangemoedigd tusschen den zanger Carl Banck, een ‘vriend’ van Schumann, en Clara. Deze schijnt er alles behalve ongevoelig voor geweest te zijn. Toen Wieck zag, dat de zaken hier ook een ernstigen keer gingen nemen, trad hij zoo krachtdadig op, dat Banck zonder dralen Leipzig verliet, met de belofte door niets of niemand te trachten met Clara nog in betrekking te komen. En inderdaad, toen deze haar kamermeisje op hem had afgestuurd om hem aan te manen niet naar haar vader te luisteren, maar te blijven, wilde hij die minnebode niet eens ontvangen. Het gedrag van Clara schijnt, voor een ernstig meisje, op zijn minst zonderling, zelfs als men aanneemt, dat zij geloofde aan de praatjes, als zou Robert niet meer om haar geven. Schumann wreekte zich op een weinig ridderlijke manier in een humoristisch (?) artikel: ‘Bericht an | |
[pagina 545]
| |
Jeanquirit in Augsburg’Ga naar voetnoot(8). Later bekende hij zijn vrouw, dat hij geheel ontredderd was en zich geen rekenschap gaf van hetgeen hij toen deed. Hij tracht zijn smart te verdooven in een rumoerig, druk en uiterlijk leven met zijn kameraden, doch doet zulks ook op een sympathieker manier: door de compositie van een Klaviersonaat (op. 11, in fa kl. t.) aan Clara opgedragen en de vermaarde Fantaisie (op, 17), zijn meesterwerk voor het klavier. Die periode van wantrouwen en vervreemding zou een einde nemen en dat op een wijze, die beiden geheel waardig was. Clara speelde een concert te Leipzig den 13den Augustus 1837; op haar programma stond o.a. de nieuwe klaviersonaat aan haar opgedragen en Schumann ging naar zijn werk luisteren. Na het concert deden zij samen een wandeling, waar ze elkander geheel, of toch grootendeels, zouden terugvinden. De jongelingen besloten, dat Robert den 13den September (Clara's verjaardag) aan Wieck een brief zou schrijven om hem te overtuigen, dat Clara's geluk alleen lag in het huwelijk met hem, Robert. Het was een prachtige brief van vorm, van gevoel en van wijsheid, - maar hij kon Wieck niet ontroeren en gedurende een onderhoud met Robert bleef de koppige en hebzuchtige man onwrikbaar. Zijn dochter moest een man met geld en titels hebben, - geen kunstenaar met twijfelachtige toekomst De toestand was uiterst treurig voor de geliefden, - maar thans waren zij in hun liefde zoo onwrikbaar als Clara's vader in zijn onwil, en dat moest hen ten slotte doen overwinnen. Niet alleen leed Robert door het harteloos gedrag van Wieck, doch ook onder het gebrek aan waardeering: zijn muziek was te diep, te moeilijk. De pianisten weigerden zijn werken op hun programma's te zetten, want het publiek verkoos de oppervlakkige, gedachtelooze stukken van het virtuozenbent en duldde ter nauwernood de beminnelijke, schuchtere melodie van Mendelssohn. - Bijgevolg waren de uitgevers er ook niet op verlekkerd werken van Schumann aan te koopen en te verspreiden. Clara, die, bij iedere gunstige gelegenheid, een werk van haar beminde voordroeg, kon aan dien toestand niets verbeteren. Van hoogere practische waarde was een geestdriftig lofartikel over Schumanns laatste werken, dat Franz Liszt deed | |
[pagina 546]
| |
verschijnen in de Revue et Gazette Musicale de ParisGa naar voetnoot(9). Overigens was Liszt's artikel balsem voor zijn wonden; hij krijgt weer moed en des te meer, daar Clara's brieven teederder en vertrouwelijker worden. Ook heeft hij een uitgever gevonden en zijn Phantasiestücke (op. 12) en Davidsbündlertänze (op. 6) zijn verschenen. We zijn aanvang 1838. Schumann gevoelt zich de gelukkigste mensch van de wereld; muziek borrelt in hem en schijnt geen uitwegen genoeg te vinden. Hij ontwerpt Noveletten, Kinderszenen, Kreisleriana. In een paar van haar brieven had Clara Robert in overweging gegeven, of hij niet beter zou doen zich te Weenen te vestigen, op dat oogenblik het grootste muziekcentrum van Midden-Europa. Hij zou daar zijn tijdschrift uitgeven, zijn werken zouden gemakkelijker de wereld in geraken, later, als zij getrouwd waren, zou Clara gemakkelijk kunnen helpen, want zij staat in hoog aanzien te WeenenGa naar voetnoot(10) en zou er spoedig veel lessen kunnen geven. Zelfs Wieck vond het plan voortreffelijk (als middel, wellicht, om Schumann van Leipzig te verwijderen) en wat al meer. Robert is geheel door Clara's pleidooi overtuigd. De Wiecks komen voor eenigen tijd terug te Leipzig den 10den Mei. De jongelingen ontmoeten elkaar herhaaldelijk, doch Vader Wieck begint dadelijk zijn duivelsparten te spelen en zorgt er voor, dat de vreugde niet onvermengd zij. Hij verzekert Clara, dat Ernestine von Fricken tegen haar huwelijk met Robert zou protesteeren, en doet haar zelfs vermoeden dat hij er Ernestine zou toe aanzetten. Tevens is hij geneigd toe te geven aan een Bremer pianist, Louis Rackemann, die Clara's hand vraagt. Schumann is dus weer in de diepste zielsellende gedompeld. Toch vindt hij den moed om naar Weenen te gaan. Hij geniet er een goed onthaal bij verschillende invloedrijke menschen, maar wordt al dadelijk gewaar, dat van de overbrenging van zijn tijdschrift te Weenen niets komen kan: daartoe zou hij of wel Oostenrijksch onderdaan moeten worden, of wel zijn tijdschrift aan een Oostenrijksch uitgever overlaten, twee dingen | |
[pagina 547]
| |
die hij met verontwaardiging van de hand wijst. Van een anderen kant ondervindt hij spoedig, dat Weenen niet meer de groote, ernstige muziekstad is van enkele jaren te voren. Clara, die daar een boven alle andere uitverkoren virtuose was, had alles te veel langs den schoonen kant beschouwd, dien zij, als gevierde artiste, te zien kreeg. Ware niet zijn bezoek aan Beethovens graf en zijn ontdekking onder Schuberts papieren, van een volledige Symphonie in ut gr., hij zou geen enkel gelukkig oogenblik in Weenen gekend hebben. Intusschen speelt steeds de duivel in Wieck zijn parten. Hij vervolgt Clara met allerlei bedreigingen, zegt haar en schrijft ook aan Robert, dat hij nooit in hun huwelijk zal toestemmen. Ten uiterste getergd, raadt Robert zijn verloofde aan 1000 thaler van haar kapitaal te nemen en te vluchten bij zijn schoonzuster of bij vrienden, - doch Clara wil verduldig zijn tot haar meerderjarigheid. Intusschen zal zij werken - te beginnen met een concertreis naar Parijs - om haar kapitaaltje te vergrooten en zij herhaalt haar belofte aan hem te zijn, den dag waarop de wet haar de vrijheid geeft. Zij zal van Parijs naar Engeland gaan, dan terug naar de Fransche hoofdstad om er gedurende eenige maanden les te geven en in het binnenland kunstreizen te doen en met Paschen 1840 te Leipzig terugkeeren; blijft haar vader nog halsstarrig, dan zullen zij naar Zwickau gaan trouwen. Robert raadt zij aan naar Leipzig, naar zijn gewonen werkkring terug te keeren. De laatste brieven van Clara hebben hem goed gestemd; overigens heeft hij veel gecomponeerd: Humoreske (op. 20), Scherzo, Gigue en Romanze (op. 31), Arabeske (op. 18), Blumenstück (op. 19), Carnaval de Vienne (op. 26), de finale van de Sonaat in sol klein (op. 22), - maar ook, in zeer sombere stemming weer (Maart 1839) de Nachtstücke (op. 23). Bij het ontvangen van een brief van zijn schoonzuster, dat haar man, Roberts broeder, stervend is, verlaat hij schielijk Weenen den 30sten Maart 1839. Hij is vreeselijk het hart in, want die broeder was hem steeds een teedere, wijze vriend. Hij zoekt vertroosting in het werk en in zijn liefde. Hij begint eenige composities, die hij nooit zal voleinden, behalve de drie Romances, op. 28Ga naar voetnoot(11). Doch de oude | |
[pagina 548]
| |
Wieck zou er voor zorgen, dat hij niet gerust kon doorwerken. Clara's vader wil haar beïnvloeden door haar boezemvriendin Emilie List, die aan Robert ontmoedigende brieven schrijft, evenals Clara zelfs, trouwens. Hoe diep hij ook gekwetst is, een teeder woord van Clara, weer tot zich zelf gekomen, doet hem herleven. Hij zendt haar een brief, waarin een tweeden voor Wieck om hem nogmaals de hand van zijn dochter te vragen, en een derden voor den voorzitter van het Beroepshof, door hem en haar te onderteekenen, om langs gerechtelijken weg de toestemming tot een huwelijk te bekomen. Wieck doet aan Clara, die te Parijs is, zijn (natuurlijk) vernederende en daarom onaanneembare voorwaarden tot zijn toestemming kennen. Als antwoord onderteekende zij den 15den Juni, 1839 het verzoekschrift aan het Beroepshof. Een advocaat van Leipzig neemt de zaak in handen, doet een vergeefsche poging voor een minnelijke schikking en begint de proceduur. De eerste handeling daarvan is een bijeenroeping der partijen ‘in verzoening’ voor den ‘Superintendent’ (een predikant). Wieck schreef een beledigenden brief aan Clara, maar verscheen niet. Clara was einde Augustus te Leipzig aangekomen en, op Schumanns verzoek, niet bij haar vader afgestapt, maar bij een tante. Het was meer dan een jaar geleden, dat de twee jongelieden elkaar nog gezien hadden. Korten tijd te voren had Schumann, begrijpelijkerwijze, weer een periode van erge zwaarmoedigheid doorgemaakt. De aanwezigheid van Clara verhelderde spoedig dien somberen zielstoestand. Zij beleven gelukkige dagen te Leipzig en later te Berlijn, waar Clara op bezoek bij haar moeder wasGa naar voetnoot(12). Wieck wil Clara nogmaals spreken en doet nieuwe en even onteerende voorwaarden voor zijn toestemming kennen, - maar opnieuw te vergeefs. Hij verschijnt niet op het tweede verhoor van den ‘Superintendent’, maar stelt Clara voor te wachten tot haar meerderjarigheid en intusschen met hem een tournee van drie maanden te doen tegen een vast honorarium van 6000 thalers. Clara weigert. Van dat oogenblik zal hij niet voor de verachtelijkste middelen terugdeinzen om haar tegen te werken: als zij naar Berlijn reist voor een | |
[pagina 549]
| |
concert, schrijft hij opdat haar een piano zou geweigerd worden en dat de koning haar zou verbieden te spelen zonder toelating van haar vader! Hij doet een jonge Fransche pianiste, Camilla Pleyel, als mededingster van Clara optreden, en op de derde audientie van den Superintendent verschijnt hij om zijn gal tegen het koppel eens uit te braken. Hij gaat zoo te keer, dat hem het woord ontnomen wordt en de rechtbank een voor de verliefden gelukkige uitspraak doet voorzien. Deze kunnen eindelijk een blijden Kersttijd beleven te Berlijn, bij de Bargiels. Het vonnis, dat den 4den Januari 1840 moest geveld worden, werd verdaagd wegens een nieuwe beschuldiging van Wieck tegen Schumann, als zou deze een dronkaard zijn. Aan zijn dochter schrijft hij een anoniemen lasterbrief en ook aan vrienden, die Clara bezoekt op haar concertreizen. De gelukkige oogenblikken in die bewogen en beroerde maanden heeft Schumann te baat genomen om een nieuw soort van werk te componeeren, nl. liederen en balladen voor vier stemmen. Een voor de omstandigheden nog gelukkiger gebeurtenis was zijn benoeming tot doctor honoris causa van de universiteit van Jena. Hij en Clara brengen een paar vruchtbare dagen door in gezelschap van Franz Liszt, die naar Leipzig gekomen is en spontaan eenige werken van Schumann op een van zijn concerten uitvoert. Dan gaan zij een maand te Berlijn doorbrengen en daar vernemen ze, dat Wieck zijn lasterlijke beschuldiging niet kan bewijzen, en de uitspraak in Augustus zal plaats hebben. Zoo gebeurt het ook. Robert reist Clara, die op tournee was, na; hij ontmoet ze te Weimar en den 12den September 1840 worden ze in den echt vereend te Schönefeld bij Leipzig. Het eenzaam tobben was voor de twee jonge kunstenaars voorbij. Het geluk van het eindelijk elkander geheel toebehooren kon niet anders dan heilzaam werken op het gemoed van beiden, en vooral op dat van Robert, het uiterst sensitieve. Doch daarmee waren niet alle bekommernissen verdwenen: materieele en moreele zorgen zouden wel eens onaangename oogenblikken, zelfs wrijving veroorzaken tusschen die twee keurmenschen, hoewel zij elkander innig liefhadden en volkomen begrepen. Het blijkt bijna dadelijk, dat deze twee kunstenaars, met ieder hun eigen personaliteit en hun afzonderlijke roeping van schepper | |
[pagina 550]
| |
en vertolker, tot wederzijdsche toegevingen verplicht zijn. Voor de buitenwereld is Clara wel de voornaamste van de twee: een van de grootste pianisten van haar tijd, wier optreden telkens een triomf van haar techniek en voordrachtkunst beteekent. Robert, daarentegen, is nog niets meer dan een hier en daar reeds gewaardeerd, maar nog niet aio mbekend en ‘gespeeld’ toondichter, - ver van daar. Schumann kan of mag onmogelijk in de schaduw van zijn talentvolle vrouw verdwijnen, terwijl deze, om verschillende redenen, haar schitterende carrière niet kan opgeven. Maar beiden begrijpen den toestand, goddank: als Robert componeert mag Clara niet werken; zijn improvisaties op het klavier gaan vóór haar studies. Soms beschikt ze nog niet over een uur per dag, maar dikwijls ook werken ze samen. Hij is de meerdere en zij voelt het wel, als hij naast haar zit, terwijl zij de sonaten van Beethoven studeert of als hij ze initieert in het onmetelijke werk van Bach. Sommige schrijvers hebben te veel belang gehecht aan de moeilijke oogenblikken van het eerste huwelijksjaar. Wat hebben ze te beteekenen naast het verrukkelijke liederboek Liebesfrühling (op. 27) dat zij samen componeeren en uitgeven en de geestdriftige Symphonie in Si b gr., welke hij in één maand tijds (tusschen den 20sten Januari en den 20sten Februari 1841) voortbrengt, en ten slotte naast het feit dat Clara's voordrachtkunst verruimd en verdiept is, zooals dadelijk zal blijken als zij haar concerten herneemt?... Mendelssohn heeft onmiddellijk (den 20sten Maart) de symphonie doen uitvoeren en hoewel een deel van de critiek, zooals naar gewoonte, niet goed weet wat te zeggen, kan Schumann beslist een succes vaststellen; aangemoedigd componeert hij al spoedig zijn Ouverture Scherzo en Finale voor Orkest (op. 52), een Allegro voor Klavier en Orkest, dat later het eerste deel van zijn Klavierconcerto zal worden en den 13den September, als Clara jarig is, - een beetje na de geboorte van hun eerste kind, Marie, legde hij haar de voltooide partituur van zijn Symphonie in ré kl. (op. 120) in de handen. Als bij den aanvang van het seizoen Clara weer goed te been is en haar krachten heeft teruggewonnen, herneemt zij haar concertreizen. Te Weimar en te Bremen wordt Robert mede uitge- | |
[pagina 551]
| |
noodigd (te Weimar werkte Liszt mede, te Bremen voerde men de eerste symphonie benevens liederen uit), maar b.v. niet te Oldenburg en te Kopenhagen, en hij voelt zich gekwetst als Clara toch aanneemt. Hij is uiterst ellendig gedurende de afwezigheid van zijn vrouw, hoewel hij goed begrijpt, dat zij, zoowel als hij, het recht heeft - en zelfs den plicht tegenover haar huisgezin en de kunst - om haar talent te beoefenen en uit te voeren. Intusschen bepaalt zijn werk zich, buiten de revue, bij het studeeren van contrapunt en fuga en bij improviseeren aan 't klavier. Maar zoohaast Clara teruggekeerd is, verzwindt zijn zwaarmoedigheid en zingt de muziek weer door heel zijn wezen: hij componeert haast zonder onderbreking datzelfde jaar: drie kwartetten (op. 41), het Klavierkwartet (op. 44) en het Klavierkwartet (op. 47), benevens het Phantasiestuk voor piano, viool en cello (op. 88), - alle werken die de geestdrift van zijn vrienden, o.a. Mendelssohn, en van Clara deden oplaaien. De Schumanns verwachten een tweede kind - (geboorte: 25 April 1843) - en zij zijn daarover zeer bezorgd, omdat zij er financieel niet schitterend voor zitten, als Mendelssohn, die bestuurder van het Conservatorium geworden is, Robert benoemt tot professor voor klavier, compositie en lezen op zicht. Dat is, in materieel opzicht, een gelukkige gebeurtenis, - maar het kon niet anders of Schumann zou een slecht professor zijn: de in zich gekeerde, die alleen welsprekend kon zijn op het papier, bij voorkeur op muziekpapier, was een man van weinig woorden, en, tenzij hij tot zijn zeer intiemen sprak, zijn vrouw of een enkelen vriend, vond hij iets onkuisch in het ontsluieren van eens kunstenaars innigste gedachten. Die schroomvalligheid was hem sterker dan zijn hartelijk en grootmoedig verlangen om anderen in gesproken woorden mede te deelen wat hij wist en begreep en kon. Overigens viel alle wrijving met de buitenwereld hem moeilijker naarmate zijn vrouw hem met goede zorgen omringde en hem zooveel mogelijk van alle materieele bekommernis ontlastte. Dat zijn leeraarsplichten zijn geest niet te veel in beslag namen, blijkt uit het werk dat hij onder de hand had: een Andante en Variaties voor twee piano's (op. 46) en een ‘oratorio vulgare’: Het Paradijs en de Peri (op. 50). Het werk werd door Mendels- | |
[pagina 552]
| |
sohn in het Gewandhaus gegeven den 4den en den 11den December en een paar weken later te Dresden, waar Wieck verbleef. Deze nam de gelegenheid waar om zich met zijn beroemd geworden schoonzoon te verzoenen. Clara vroeg niet beter en Robert gaf toe. De verzoening werd gevierd op Kerstavond. Roem beteekent niet altijd fortuin, dat ondervinden de Schumanns, die, ondanks hun betrekkelijk bescheiden huishouding, toch meer verteerden dan zij verdienden. Clara komt nog eens met een oud plan voor den dag: nl. een kunstreis in Rusland, - maar op voorwaarde dat Robert haar vergezelde. Hoe pijnlijk deze de toestand ook vindt voor hem, toch geeft hij toe. Zij bezorgen hun twee dochtertjes en vertrekken den 25sten Januari 1844, over Berlijn. Clara geeft concerten te Königsberg, Mitau en Riga, en zij komen den 4den Maart te Petersburg aan. De reis, die tot den 30sten Mei duurt, heeft veel geld opgebracht en Clara's roem vergroot, terwijl ze voor Robert een gelegenheid was om andere landschappen en eigenaardige steden te zien: het vizioen van Moskou zal hem nooit verlaten. Best van al: ook zijn roem is vergroot, want enkele van zijn werken, o.a. het Klavierkwintet, hebben veel succes gehad. Gedurende heel de reis was hij nochtans vreeselijk zwaarmoedig, leed aan aanvallen van rheumatisme en had duizelingen; wat hem het meest hinderde was de valsche positie waarin hij stond, als echtgenoot van de pianiste: toen Clara voor den Czaar en de Czarina en heel de Russische hofaristocratie speelde, was Robert daar blijkbaar slechts geduld. Terug te Leipzig, wil Schumann zich, tot leniging van zijn onuitgesproken smarten, weer aan 't werk zetten, nl. aan een oratorio op eenige tooneelen uit Goethe's Faust. Zijn zenuwen zijn hem te sterk. Een verblijf in het Harzgebergte doet hem geen goed, een kuur te Carlsbad, zelfs kwaad. Dan gaat hij eenige weken te Dresden doorbrengen. Doch zijn zenuwaanvallen, zijn schrikwekkende vizioenen, zijn vermoeidheid en vooral zijn bevingen, zoohaast hij zich aan 't werk zet, verergeren nog; meer dan ooit heeft hij schrik voor den dood, gevoelt hij zich angstig als hij metalen voorwerpen ziet, of zich op een hoogte bevindt. Het bekoorlijke Dresden heeft hem toch verrukt en Clara stemde er in toe, dat zij zich daar zouden vestigen. Niets hield | |
[pagina 553]
| |
hem meer te Leipzig: het werk voor het tijdschrift was reeds hoofdzakelijk overgegaan in de handen van zijn vriend Oscar Lorenz en van een anderen kant had Mendelssohn (voor Schumann de ideale mensch en kunstenaar!) Leipzig verlaten. In October 1844 trekken zij dus met licht gemoed naar de hofstad, - maar ze missen al spoedig het drukke muziekleven van Leipzig. Zij maken wel kennis met een paar schilders en letterkundigen, zelfs muzikanten, doch al wat aan muziek doet staat in het teeken van Wagner, dien Schumann ook van dichtbij leert kennen. Het is geen ‘aangename kennismaking’, - eerder een botsing tusschen twee antagonistische temperamenten. Schumann werd uiterst zenuwachtig onder het kwakzalverachtige, onbedaarlijke georeer van Wagner, terwijl deze een zeker misprijzen gevoelde voor de zwijgzaamheid van Schumann, die hem onthutste. Heel het verblijf te Dresden is niet erg gelukkig: het stoffelijk bestaan van het gezin blijft moeilijk, verergert zelfs door de geboorte van vier kinderen, (waarvan een sterft), zoodat er weldra zes kleine schepseltjes te verzorgen zijn. Robert heeft periodisch last van duizeligheid, storingen van het gehoor, vermoeidheid en neerslachtigheid. Dat beteekent niet, dat hij zijn tijd in muzikaal opzicht in ledigheid doorbrengt. In de eerste plaats studeert hij opnieuw de werken van Bach, - van daar zijn Studiën für das Pedalflügel (op. 56), Skizzen für das Pedalflügel (op. 58), Sechs Fugen über den Namen B-A-C-H für Orgel oder Pianoforte mit Pedal (op. 60) en Vier Fugen für das Pianoforte (op. 72). Hij componeert de twee laatste deelen van het Klavierconcerto (op. 54), in 1841 te Leipzig begonnen, dat in zijn geheel voor 't eerst opgevoerd wordt in het Gewandhaus te Leipzig op Nieuwjaarsdag van 1846 met Clara aan de piano. Hij componeert nog Fünf Lieder von R. Burns für gemischten Chor (op. 55), Vier Gesänge für gemischten Chor (op. 59); hij begint de Symphonie in Ut (op. 61), die hij tweemaal moet onderbreken omdat hij te zwak is, doch kan het werk weer opnemen en voleinden na een weldadige rust te Norderney. Zij wordt bijna onmiddellijk opgevoerd te Leipzig (November 1845).
LEO VAN RIEL. | |
[pagina 554]
| |
Toen, den 3den Mei 1931, zoo plotseling als nu de dood hem velde, mijn man, door een bloedsaandrang naar het hoofd, in vollen geestesarbeid gestuit werd, heb ik, met krimpend hart, en beseffend dat het begonnen werk nooit zou voltooid worden, een bundel gemaakt, en weggeborgen, van het manuscript en al wat er bij hoorde, van deze studie over Schumann. Nu eerst heb ik den bundel weer te voorschijn gehaald. Ik ben hun dankbaar, die het onvoltooide werk lieten verschijnen; immers, vermits mijn man het schreef, was het zijn wensch dat het zou gedrukt worden. In de mate van de mogelijkheid is die wensch dus verwezenlijkt; meer verlang ik niet.
A.v.R.-G. |
|