De Vlaamsche Gids. Jaargang 23
(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Uit de Noorsche Sagenwereld: de Draug
| |
[pagina 79]
| |
In een aantal verhalen komt de draug voor als een groote steen, met zeewier begroeid en liggend op het strand. Daarom moet een visscher nooit het touw van zijn boot leggen rond een met groen bedekten steen, want als 't gebeurt dat het een draug is, dan sleept hij de boot met zich mee in zee. Men verhaalt ookGa naar voetnoot(4), hoe op een van de Lofoten-eilanden een jongen, van de vischvangst teruggekeerd, op het strand zijn wanten wilde reinigen. Om dat degelijk te kunnen doen, legde hij ze op een met zeewier bedekten steen en begon er met een stuk hout op te kloppen. Bij den eersten slag richtte de steen zich op: het was een draug. Met een vreeselijk gehuil wentelde hij zich in zee en zwom vandaan.
* * *
De draug zet zich 's nachts graag in een boot die op 't strand is gesleept en geborgen is onder een afdak of in een loods. 's Morgens vindt men dan telkens de roeiriemen averechts gelegd en alles in de boot in wanorde. Het gebeurde dat een man zich in de loods verscholen had. Hij zag hoe een draug uit de zee kwam, zich in de boot zette en een paar roeiriemen nam. Hij zette zich op ieder van de banken en begon in de lucht te roeien, de riemen averechts vasthoudend. Op iedere bank riep hij: ‘Hier gaat het niet! Hier gaat het niet!’ Tot hij op de plaats ging zitten van den ‘baas’; daar riep hij: ‘Hier gaat het! Hier gaat het!’ Daarop nam degene die verscholen zat een riem en sloeg dien met alle geweld op den zeewierkop van het spook, roepend: ‘Hier gaat het ook!’ De draug vluchtte de zee in. De man ging vol onrust naar bed en vertelde slechts aan zijn slaapkameraad wat hij beleefd had; aan den ‘baas’ durfde hij niets zeggen, om hem niet te verontrusten. Maar reeds den volgenden dag gebeurde het: de boot leed schipbreuk; allen werden gered, alleen de ‘baas’ nietGa naar voetnoot(5).
* * *
Het gebeurt dat men in een boot zeewier en slijm vindt, die er door een draug zijn achtergelaten; dat noemen de visschers draug-spy = draug-spuwsel. | |
[pagina 80]
| |
Iets in dien aard wordt vermeld aan 't slot van een vertelling over een urenlange worsteling met den waterdemon: Een koopman die op reis was met zijn kleine boot, bereikte eerst land als 't reeds pikdonker was. Hij moest overnachten in een onbewoond huisje. Toen hij goed en wel zijn boot had vastgemeerd en tot aan de woning was gegaan, kwam in de duisternis iemand hem achterna, die verzocht hem te volgen, terug naar den zeekant toe. De koopman, dadelijk vermoedend dat hij met een draug te doen had, trachtte in huis te geraken om vuur op te steken. Want voor vuur en licht moet een draug op de vlucht! In de duisternis werd de koopman echter vastgegrepen door een paar sterke armen. Een worsteling op leven en dood begon, maar de man gaf zich niet gewonnen. Toen de dageraad aanbrak, liet de draug zijn tegenstander los en was meteen verdwenen. Op de plaats zelf bleef een massa zeegras en slijm over. Tijdens het gevecht had de koopman den rug van den draug gevoeld en 't was alsof hij een grooten gladden aal omvatte. Het aangezicht van zijn aanvaller had hij niet kunnen onderscheiden wegens de duisternisGa naar voetnoot(6).
* * *
Al is de draug de zwervende ziel van een verdronken visscher, toch trekt het volk in zijn bijgeloof geen scherpe scheidingslijn tusschen het stoffelijke en het onstoffelijke. In een van de verhalenGa naar voetnoot(7) over drauger die iederen nacht in een loods alles onderst boven komen zetten, heet het, dat een man een klem, van groote en scherpe ijzeren haken voorzien, opstelde in de boot. 's Avonds kwam de draug, zette zich in de boot en werd opeens vastgeklemd tusschen de haken. Hoe hij zich ook weerde, hij geraakte niet los. De man, die zich achter de boot had verscholen, kwam nu te voorschijn en begon op het spook los te slaan met een roeiriem. Hij was niet bang, al ware 't ook de duivel geweest waarmee hij 't aan den stok had; des te minder vreesde hij den draug, want deze is laf als er gevaar dreigt. Bij de eerste slagen scheen het den man dat hij op een hooizak sloeg, maar weldra waren het nog slechts slagen in de lucht. Dan hield hij op en ging slapen, met het blijde gevoel dat in de toekomst zijn boot onaangeroerd zou blijven. | |
[pagina 81]
| |
's Morgens, toen hij in de loods kwam om de resultaten van zijn nachtelijke inspanning in oogenschouw te nemen, lagen er in en om de boot een massa doodsbeenderen. Het doodshoofd was erg toegetakeld. Maar sindsdien zag géén meer den draug in die streek, noch op zee, noch op land.
* * *
Wanneer in de verbeelding van het volk een wezen als de draug eenmaal een belangrijke plaats inneemt, dan worden, met totaal gemis aan logica, aan zulk wezen attributen toegekend die geheel behooren tot het eigen leven en de eigen menschelijke gevoelens. Een voorbeeld hiervan vinden we in de volgende vertellingGa naar voetnoot(8), waar de draug, - immers het spook van een doode, - zoowaar een vrouw heeft, die op den koop toe het leven schenkt aan een afstammeling. Een doode die nog soliede blijken van vitaliteit geeft! Eens was een vader met zijn zoon op de vischvangst. De zoon had een paar witte wanten; hij legde die op een roeibank om vader met het vischnet te helpen. Daar dook opeens een draug uit het water op, heesch zich met het bovenlijf over den rand van de boot, greep de wanten en verdween terug in zee. ‘Dat was zeker een draug,’ zei de vader, ‘wiens vrouw in barensnood was.’ Het is meer gebeurd, dat een draug wanten kwam stelen; toen men er eens een betrapte en vroeg waarom hij dat deed, smeekte hij om de wanten te mogen meenemen, want zijn vrouw verwachtte een kind en kon niet verlost worden vóór een paar wanten van een kristen mensch op het bed gelegd werden.
* * *
Als men een draug wil treffen met een mes, een haak, of iets dergelijks, moet men steeds met het wapen omgekeerd den steek toebrengen, met den hecht dus, want steekt men met het lemmer, dan treft men zich zelf. Zoo ook moet men een slag, een houw of een schot naar een draug niet een tweede maal beproeven, want daardoor wordt de | |
[pagina 82]
| |
eerst toegebrachte wonde meteen geheeld of men kwetst zich zelfGa naar voetnoot(9). Dat is overal in de wereld van bijgeloof en sagen een veelvuldig voorkomende voorstelling; dikwijls echter luidt het, dat men drie keeren het wapen mag gebruiken, pas bij den vierden keer wordt het noodlottig voor hem die het bezigt. Een bekend voorbeeld uit de Noorsche sprookjes en sagen is dat van den jager Peer GyntGa naar voetnoot(10), wiens weg telkens wordt versperd door een böig, d.i. een fabelwezen bestaande uit een vormelooze massa slijmGa naar voetnoot(11). Peer schiet driemaal naar het ondier. ‘Schiet nog eens,’ zegt de böig daarop, maar daar wacht Peer zich wel voor, want hij weet dat, zoo hij nogeens schoot, de kogel hem zelf zou treffen. Om den draug te verdrijven kan men, zoo vertelden we reeds, kerkhofaarde werpen, omdat die door het spook wordt verafschuwd. Een andere verklaring hiervoor wordt ook gegeven: het geloof aan de uitwerking van de kerkhofaarde stamt uit den tijd van de invoering van het Christendom. In verband met den draug beteekent de kerkhofaarde de vervulling van wat hij nastreeft: de verdronken visscher krijgt gewijde aardeGa naar voetnoot(12). De draug kan ook verjaagd worden door een geheel ander middel: ekskrementen (uitwerpselen). Dit is eveneens een in de volkskunde zeer bekend middel tegen boosaardige wezens van allen aard. In het Oudnoorsch komt het woord alfrek (= ekskrementen) voor, wat beteekent: dat wat de elfen (= alfr) verjaagt. In verschillende vertellingen wordt over dit minder kiesche middel gereptGa naar voetnoot(13). Eén voorbeeld zal hier volstaan: Een draug kwam elken nacht het touw losmaken van een boot die gemeerd lag bij een van de Lofoten-eilanden. Hoe stevig men het touw ook knoopte, het hielp niet, de draug kwam steeds terug en werkte het touw los. Toen vond een van de manschap er niets beters op dan aan den knoop van het touw drek te smeren. De heele bemanning verborg zich dien avond nabij de boot en het duurde niet lang, of de draug kwam te voorschijn. Hij kroop | |
[pagina 83]
| |
aan land en ging naar de boot, waar hij het touw vastgreep. Hij voelde iets vies aan de handen en zette zich neer om er aan te rieken. Toen hij ondervond wat het was, wierp hij zich achterover, hield zijn buik vast en riep: ‘Foei, dat is drek!’Ga naar voetnoot(14) Daarop proestten de visschers het uit van lachen, waarover de draug zoo beschaamd werd, dat hij in zee sprong en zich sindsdien niet meer vertoonde. In sommige verhalen over een draug die zich op zee in een boot neerzet, wordt verteld dat een van de mannen een wind laat en aldus het spook op de vlucht jaagt. Hier is 't voorwaar niet ongepast terloops te herinneren aan de machtspreuk: het doel heiligt de middelen!
* * *
We konden reeds vaststellen dat de draug onder verschillende gedaanten kan voorkomen. Zoo vertoont hij zich ook op het strand als een groote zeehond of als een zwarte zak. In sommige landsdeelen stelt men hem voor als een kleinen man met het achterlijf van een zeehond of met een visschenstaart in plaats van beenen. In 't laatste geval dus een soort van mannelijke zeemeermin, die dan veel gemeens heeft met een ander wezen uit de sprookjeswereld van het Noorden: de havmand (= zeeman), half mensch, half visch. Daarnaast heeft men ook de havfrue (= zeevrouw), de eigenlijke zeemeermin. Verder is er de marmaele, - uiterlijk veel overeenkomst vertoonend met den havmand, maar als een zeer verkleind model dan, - een wezentje dat, als men het vangt, geluk aanbrengt, op voorwaarde het niet langer dan een dag bij zich te houden. Om de reeks te volledigen moeten we nog vermelden, onvermijdelijk zouden we zeggen, de zeeslang, het zeemonster, sjöormen, waarvan verteld wordt dat het nog ieder jaar in den zomer aan Noorwegens kust opduikt.
* * *
Behalve in de eigenlijke provincie Nordland, vindt men allerlei bijzonderheden en sagen over den draug in de noordelijkste provincie van Noorwegen: Finnmark. | |
[pagina 84]
| |
In deze provincie, grooter dan België, leven nauwelijks zoowat 45.000 menschen, waarvan er 25.000 tot de eigenlijke Noren behooren. De overigen worden gewoonlijk met den naam Lappen aangeduid, alhoewel men hieronder twee verschillende volken onderscheidt: Finnen en Lappen, of met de in Noorwegen officieele benamingen, respectievelijk Kvener en Samer. Een klein gedeelte er van woont in de provincies Nordland en Troms. De Lappen zijn vroeger zoo beïnvloed geweest door een Finsch-sprekend volk, dat ze tot op zekere hoogte die taal overnamen, maar gedeeltelijk het Lappisch taaikarakter in uitspraak en woordenschat bewaarden. Het Lappisch en het Kvensk behooren tot de Finsch-Ugrische taalgroep. Men beschouwt gewoonlijk de rendierteelt als typisch voor de Lappen, maar thans vindt nauwelijks nog een tiende gedeelte van hen er een bestaansmiddel in. Met de opbrengst van de vischvangst daarentegen voorzien nu de meesten in hun onderhoud. Bij de oude Finnen en Lappen was het bijgeloof in verband met den dood zoo verscheiden als sterk ingeworteld. Veel hiervan bleef nog tot op heden bewaard bij de bewoners van Finnmark. Ook de draug is bij de Lappen bekend en in hùn sagenschat neemt hij zelfs nog een ruimere plaats in dan in dien van de eigenlijke Noren. In het Lappisch heet de draug: ravgga of rauga (= d-raug)Ga naar voetnoot(15), d.i. watertroll, spook van een verdronken mensch. Dat stemt overeen met de opvatting die we reeds leerden kennen. Maar buiten al wat er aan vertellingen en bijgeloof in Nordland bestaat, zijn er bij de Lappen nog een massa andere voorstellingen, waarvan we hier slechts een paar typische voorbeelden aanhalen: Het gehuil van den draug is uiterst vreemd: hoe meer van nabij het schijnt te komen, des te verder is de draug zelf, en omgekeerd. Is het geluid gorgelend, als ware er water in de keel, dan zal er een mensch op zee omkomen. Als de visschers van op een onbewoond gedeelte van het land ‘Welkom!’ hooren roepen, dan is dat de groet van een draug; dat voorspelt onheil. Eén middel is er om het af te weren: een van de visschers staat recht in de boot, en met den rug naar de plaats van waar de kreet kwam, roept hij ook: ‘Welkom!’ Dan is de groet niet aanvaard. | |
[pagina 85]
| |
Heeft de draug den naam van één van de bemanning geroepen, dan moet de bedoelde man rechtstaan en, eveneens met den rug naar land gekeerd, zijn eigen naam roepen. Zoo heeft hij geen gevaar meer te duchtenGa naar voetnoot(16). Sinds enkele jaren bestaat er een buitengewoon rijke verzameling van Lappische vertelsels van allen aard, namelijk de vier lijvige deelen van het werk: Lappiske eventyr og sagn, verzameld door J. QvigstadGa naar voetnoot(17), waarin honderden sprookjes en sagen zijn opgeteekend in den oorspronkelijken Lappischen tekst, met er naast de vertaling in het Noorsch. Daarin vinden we terug, in denzelfden of in gewijzigden vorm, ongeveer alles wat we over den draug uit den Noorschen sagenschat kennen. Maar daarbij kan men er tientallen andere sagen over dat zelfde thema lezen, heel dikwijls met verschillende varianten. Het valt buiten het kader van dit artikel een overzicht te geven van deze Lappische sagen. Maar een paar eigenaardige opvattingen willen we toch even vermelden. Een man vecht op het strand tegen een draug. Als de man naar den kant van de zee gekeerd staat, is de draug hem de baas, maar staat hij naar de landzijde gewend, dan heeft hij de overhand. Als het ten slotte dag wordt, is de draug verdwenen. Om een draug te verdrijven moet men achter zich drie kruisen teekenen. Om een draug te dooden met een vuurwapen, schoot een man, opdat de kogel niet zou terugkaatsen, naar het spook onder den arm van zijn schoonmoeder door! De overeenkomst tusschen de Noorsche en de Lappische uitingen van bijgeloof kan zijn verklaring vinden in de wisselwerking tusschen de twee volken, die sinds eeuwen in dezelfde streek wonen. Daarbij rijst de vraag, of men de Lappen en Finnen niet verantwoordelijk moet stellen voor de meeste spookgeschiedenissen bij de Noren. Lappen en Finnen staan reeds in de Snorri Edda bekend als toovenaars, doodenbezweerders en zoo meer!
* * *
De tot nogtoe beschreven gedaanten en onhebbelijkheden van den draug zijn in hun verscheidenheid toch terug te voeren tot één en hetzelfde wezen; het zijn slechts verschillende aspecten van een zelfde schepping van het bijgeloof. | |
[pagina 86]
| |
Maar in Nordland vertelt men ook van den draug in zijn halve boot, een wezen dat veel raadselachtiger, veel geheimzinniger en veel tragischer voorkomt. Het is als een symbool van den dood zelf, zooals die in den storm den visscher beloert, een verpersoonlijking van de vele gevaren die den visscher op zee bedreigen, een belichaming van de dwalende zielen van allen die den dood in de golven vonden. Vóór of tijdens den storm ziet men den draug plots zeilen in zijn boot, waarvan alleen de voorste helft overblijft. Hij draagt een visscherspak en heeft een zuidwester op 't hoofd. In sommige streken wordt hij voorgesteld als zijnde zonder hoofd. Indien hij de voorbode is van slecht weer, roept hij: ‘Hutetu!’ en is er een van de visschers ten doode opgeschreven, dan stoot hij een langgerekt en akelig: ‘Baat!’ (= boot) uit. Ook de gammeloter, een ander wezen uit de sagenwereld van de visschers, roept waarschuwend, als een storm in aantocht is. Op eenigen afstand, steeds denzelfden, blijft de draug naast de visschersboot varen; verandert deze zijn koers, dan gaat de draug dezelfde richting uit: geen heeft het ooit in 't zeilen kunnen winnen van hem. Wie hem naast zich krijgt op zee, zeilt voor 't laatst. Degenen van de bemanning echter die hem niet zien, worden gered, al kantelt de boot, en dit gebeurt steeds. Alhoewel de draug in zijn halve boot voor de noorderprovincies geldt als een typische voorstelling van den draug-in-'t-algemeen, vindt men slechts weinige eigenlijke sagen waarin hij in die gedaante optreedtGa naar voetnoot(18). Als dusdanig is hij nog het best van al in de verzameling van Lappische vertelsels vertegenwoordigd. Maar bij de Noren is hij 't meest bekend geworden door de verhalen van Jonas Lie; aanstonds meer daarover. Naar mijn meening wordt het woord draug gebruikt voor twee verschillende wezens eigenlijk. Het eene is dat met zijn zeewierkop, dat ook de gedaante van een steen of van een zeehond kan aannemen; het haalt zijn streken vooral op land uit en kruipt graag in een boot, hetzij op zee, hetzij op 't strand. Het andere wezen is de zwerver, de gedoemde in zijn halve boot, de dood zelf, een product van de verbeelding van den mensch op 't oogenblik dat hij kampt tegen den storm. Die opvatting wordt gewettigd door het onderscheid, vastgesteld in een zeker gedeelte van Nordland, Salten namelijk. Daar | |
[pagina 87]
| |
bestaat verschil in de benaming, zooals wordt meegedeeld in een artikel door Joh. E. Brondahl: Drogj noemt men in Salten het fabelwezen dat zich graag ophoudt aan land, op bewoonde plaatsen. Het andere wezen, in zijn halve boot, heet draugGa naar voetnoot(19). In zijn woordenboek over de Noorsche dialecten (Norsk Ordbog) geeft Ivar Aasen naast draug ook den vorm drog op voor bepaalde landsdeelen; en in Norsk Ordbog (een vervolg op dat van Aasen) door Hans Ross wordt als nevenvorm van drog ook drag opgegeven. Er wordt echter niet gewaagd van een verschillende nuance in het woordgebruik; ook in andere werken wordt daarover niets meegedeeld. Voor het ongewone onderscheid drogj - draug kan men zich den oorsprong aldus voorstellen: tegelijk met bepaalde sagen over het spook in zijn halve boot werd van uit andere landsdeelen in Salten ‘draug’ ingevoerd en verkreeg er burgerrecht naast ‘drogj’, dat de bestaande normale dialectische vervorming voor ‘draug’ was en diende om het spook met den zeewierkop aan te duiden. Uit al het voorgaande (denk ook aan draug = doode, in enkele dialecten) kunnen we besluiten, dat er groote verscheidenheid heerscht ten opzichte van de voorstellingen, die in de verschillende landstreken van Noorwegen worden opgewekt door het woord draug.
* * *
De Noorsche schrijvers bezigen het woord nog graag in zijn Oudnoorsche beteekenis, vooral in zulke werken die in de middeleeuwen spelen. Zelfs in de Deensche literatuur is het woord een tijdlang in gebruik geweest in de 19e eeuw, namelijk in den tijd van de romantiek, toen de dichters met voorliefde uit de oude saga's en uit de Edda de stof voor hun werken haalden. Grundtvig (1783-1872) begon met naar het Oudnoorsch in 't Deensch drauge te gebruiken in de plaats van genganger (= spook). Na hem bezigden de romantische dichters, met Oehlenschläger aan het hoofd, graag dat dichterlijke archaïsche woordGa naar voetnoot(20). | |
[pagina 88]
| |
Bij de Noorsche auteurs die niet op een of andere manier met Noord-Noorwegen in nauwere betrekking hebben gestaan, bestaat er weinig eenvormigheid in hun voorstelling van wat een draug eigenlijk is. Zoo moet men evenmin verwachten in de belangrijkste verzameling van Noorsche volkssprookjes en -sagen, door Asbjörnson en Moe, veel over den draug te vinden, omdat deze auteurs vooral in Zuid-Noorwegen hebben gezant. En voor één keer dat men er wel iets over hoort, is het nog in een, voor zijn minst, zonderling verband. Asbjörnson in zijn Norske Huldre-eventyr og Folkesagn (uitgave 1914, blz. 274) heeft het in de vertelling ‘Skarvene fra Ut-Röst’, over een visscher. Deze zeilt tijdens een storm en hoort een kreet, waarbij hij dadelijk denkt aan den draug ‘die over hem zijn lijkpsalm zingt’: ‘Han trodde ikke andet end det var draugen som sang liksalmen hans.’ De draug, vijandig aan al wat kristelijk is, die psalmen zingt! In den grond een ongerijmdheid. Maar zoo nauw met de logica neemt het volk het niet; ‘lijkpsalm zingen’ dient hier eenvoudig om het beeld van den dood voor te stellen op een concrete wijze, in plaats van door een abstract begrip.... Volgens de steekkaarten-verzamelingGa naar voetnoot(21) voor het later uit te geven groot woordenboek van de Noorsche taal, komt het woord draug slechts viermaal voor in Henrik Ibsens werken. In Brand en Peer GyntGa naar voetnoot(22) en de zgn. Episke BrandGa naar voetnoot(23) gebruikt hij het, naar mijn meening, in de zeer algemeene beteekenis van: booze geest uit de fabelwereld, synoniem van troll, d.i. kobold. In Haermaendene paa Helgeland, dat in den Oudnoorschen tijd speelt en waarin de saga-stijl wordt nagebootst, vinden we, in tegenstelling met wat we hier verwachten, niet de oude, maar de hedendaagsche beteekenis: ‘draugen, der graeder i baadhuset’, de draug die weent (kermt) in de loods.
* * *
Wie vooral over drauger heeft geschreven is Jonas Lie, de schepper van den modernen roman in Noorwegen. De verklaring is niet ver te zoeken: zijn moeder was van | |
[pagina 89]
| |
Helgeland (in Nordland); de familie Lie woonde te Tromsö (Noord-Noorwegen), waar de vader stedelijk magistraat was, en zoo verbleef Jonas tot zijn 12e jaar in die streek van de middernachtzon, waar hij voor zijn heele verder leven zijn voorliefde opdeed voor de zee en haar geheimzinnigheid. De indrukken van zijn jeugd zijn verwerkt in het merwaardige boek Den Fremsynte (= De Ziener), in 1870 verschenen. In dien kleinen roman over Nordland komen drie draug-geschiedenissen voorGa naar voetnoot(24). De eerste, over een jongen die vervolgd wordt door de drauger en op 't kerkhof de dooden ter hulp roept, is een getrouwe weergave van de bekende sage. De tweede geschiedenis vertelt over een jongen die een steen naar een draug had geworpen en den daaropvolgenden nacht door het spook wordt weggehaald. Het derde verhaal is een vrijere schepping van Lie, een meesterstukje, dat sinds lang klassiek is geworden in Noorwegen. Een eenigszins op deze vertelling van Lie gelijkende behandeling vond ik slechts in een Lappische sageGa naar voetnoot(25). Waarschijnlijk heeft Lie twee of drie verschillende sagen gebezigd en naar eigen dichterlijk inzicht verwerkt tot een in zijn eenvoudigen volkschen stijl sterk-dramatisch en uiterst pakkend verhaal. Helgeland is de plaats voor de handeling. Een visscher, Elias, toen hij eens op het strand een grooten zeehond zag zitten, wierp er een stok met ijzeren spits naar toe; het ijzer bleef in den rug van het dier zitten. Met een vervaarlijken sprong stortte het zich in zee, nadat het Elias met zijn bloeddoorloopen oogen had aangekeken. Toen hij een tijd nadien, dank zij hard werk en zuinigheid, een eigen boot had gekocht, wilde hij 's nachts nog eens gaan kijken of ze wel goed was opgeborgen in de loods. Bij het belichten van de boot zag hij in een hoek een man, wiens hoofd veel gelijkenis had met den kop van een zeehond; de man vluchtte, maar toch had Elias nog bemerkt dat in zijn rug een ijzeren spits stak. Jaren later had Elias genoeg gespaard om zich een grootere visschersboot te koopen. Hij was met zijn heele familie, - zijn vrouw en zes kinderen, - naar de handelsplaats gevaren, waar hij zijn oude boot voor een nieuwe verruilde, mits betaling van een mooi sommetje. | |
[pagina 90]
| |
In de nieuwe boot zeilde Elias naar huis terug; hij zelf zat aan 't roer. Onderweg stak er een storm op en al dadelijk dus werd de degelijkheid van het vaartuig op de proef gesteld. Tegen den avond zag hij in de verte een andere visschersboot, net zoo groot als de zijne en die denzelfden koers volgde. Elias bemerkte dat allen in die boot een zuidwester op 't hoofd hadden, veel meer kon hij niet onderscheiden, want ze zaten met den rug naar hem toegekeerd. Het weer werd nog slechter. Plots sloeg een groote golf over de boot van Elias heen en op dat oogenblik meende deze van uit de andere boot een vreeselijken kreet te hooren. Vlak daarop riep zijn vrouw hem vol vertwijfeling toe: ‘O God, Elias, die baar heeft Martha en Nils meegesleurd!’ Zijn twee jongsten! Het sneed hem door de ziel, maar hij zei enkel tot zijn oudste: ‘Hou stevig het zeil vast.’ Daar dook de andere boot weer naast de zijne op, dichter nu. Elias zag, hoe de mannen daar, met bleeke gezichten onder hun zuidwesters, meer aan spoken dan aan menschen geleken. Lang tijd om zich daarover te verbazen had hij niet, want daar kwam weer een reusachtige golf op hen toe. Als een hooge waterval stortte ze over hen heen. Toen het voorbij was, zaten zijn vrouw en zijn derde jongste niet langer op hun plaats: ze waren overboord geslagen. Weer had hij dien vreeselijken kreet gehoord. ‘In Jezus Naam,’ zuchtte hij en zei verder niets. Liefst ware hij nu in zee gesprongen, zijn vrouw achterna in den dood, maar 't kwam er thans op aan het leven te redden van zijn drie overgebleven zonen. Weer dook de andere boot op en nu zag hij aan 't roer, - op dezelfde plaats als hij zelf, - een man zitten in wiens rug een ijzeren spits stak. Meteen wist Elias wien hij vóór zich had: naast hem voer de draug in zijn halve boot. Hij, Elias, zeilde dien nacht zijn laatste reis. ‘Want hij die den draug ziet op zee, is een verloren man.’ (‘Thi den, som ser Draugen paa Sjöen, er en hjemfalden Mand.’) Hij zei niets aan zijn zoons om hen niet angstig te maken, maar hij bad in stilte den Heer, zijn ziel genadig te willen zijn. Een oogenblik bekroop hem de lust zijn boot recht op het vervloekte spookschip af te zenden, den draug dezen keer een mes in 't lijf te planten.... Maar hij dacht aan zijn jongens. Weer kwam een geweldige golf aanzetten en uit de andere boot hoorde Elias met hoonend gelach roepen: ‘Pas op uw boot nu, Elias!’ Hij schreeuwde zijn kinderen toe, zich goed vast te houden. De boot werd hoog opgeheven en neergesmakt en ging dan onder. | |
[pagina 91]
| |
Toen ze weer boven geraakte, dreef ze met de kiel opwaarts. Elias en nog slechts twee van zijn zoons hielden er zich aan vast. Met veel moeite kon de vader bovenop de kiel geraken en zijn kinderen er dan ophelpen. Zoo dreven ze in den langen winternacht, met handen en knieën zich vastklemmend om niet in 't water te glijden. Na een paar uren stierf de jongere zoon, - die door vader den heelen tijd mee gesteund was geworden, - van uitputting en kou; het doode lichaam gleed in zee. Elias voelde nu dat het met hem ook naar 't einde ging. Hij vertelde aan Bernt, zijn oudste en de eenig overgeblevene, van den draug en van de reden van diens wraak. Tegen den morgen, toen het begon te dagen, reikte Elias aan zijn zoon zijn uurwerk over. De jongen zag hoe zijn vader doodsbleek was geworden en hoe de huid van zijn handen was geschuurd. Bernt wilde dichter naar hem toe kruipen om hem te steunen. Toen Elias dat zag, zei hij: ‘Houd u zelf maar goed vast, Bernt. In Jezus Naam! Ik ga naar moeder,’ en daarmee liet hij zich achterover van de kiel in 't water glijden. Toen zoo de zee het hare had gekregen, werd ze, zooals allen weten die op een omgeslagen boot hebben rondgedreven, weldra kalmer.... Jonas Lie besluit dan zijn vertelling met het verhaal over de redding van Bernt.
* * *
We hebben dat gedeelte uit Den Fremsynte eenigszins uitvoerig weergegeven, omdat daarin zoo meesterlijk de twee uiteenloopende voorstellingen over den draug tot één geheel zijn verwerkt. De mysterieuze atmosfeer van de Nordlandsche sagenwereld is treffend weergegeven, al is Lie soms afgeweken van zijn modellen; zoo bvb.: in de volkssagen vaart de draug alleen in zijn halve boot, bij Lie is er een heele bemanning; de draug treedt in de sagen slechts op als voorteeken of als doodsverkondiger, nooit als wreker zooals bij Lie. Dit laatste is wel een essentieele afwijking, omdat daardoor de aard zelf van het wezen wordt gewijzigd. Lie heeft nóg over drauger geschreven, vooral in zijn bundel getiteld: Trold (2 deelen, 1891-92), een verzameling sprookjes, vol fantasie en satire tevens. In de inleiding tot dien bundel heeft hij, half ernstig, half gekscherend, in een paar trekken een beeld opgehangen van den draug, zooals hij nog in de sagenwereld van de visschers langs de Noorsche westkust voortleeft. | |
[pagina 92]
| |
In diezelfde inleiding zegt hij ondeugend: ‘Dat er kleine duivels (Trold) in de menschen huizen, weet ieder die eenigszins oog heeft voor dat slag.’ Daarom, meent hij, is 't niet zoo moeilijk zich trollen voor te stellen, want naar uitzicht en karakter hebben vele menschen heelwat van die booze geesten. Maar een draug afbeelden op schilderij of teekening is een moeilijke en duistere zaak, zoo meende Lie... Er over schrijven is niet zoo vermetel, dat heb ik er op gewaagd dan!
Dr. GEORGE MEIR. Oslo, Augustus 1934. |
|