lieve publiek. Er mogen wel eens enkele uitzonderingen opduiken, die niet op den loop gaan voor de ‘nausée’ van drek en aanrijpende etterbuilen. Het publiek kan zich natuurlijk wreken, door den schrijver voor tendencieus uit te maken. Ja, de min of meer conservatieve lezer kan, wrevelig gestemd, het boek voor het einde met een boosaardigen zucht toeflappen en iets mompelen over die vervloekte revolutionnairen, die de eenvoudige luidjes steeds in opstand trachten te brengen en, als hun dit gelukt, den boel nog meer in 't honderd doen loopen. Hem blijve daarna, om den slechten indruk uit te wisschen, de oplossing van het Laurel-Hardy surrogaat of het pikante schunnigheidje ‘à la Française’. Hij steke daarbij zijn Spreek-me-niet-meer-over-de-crisis-speld op en waarschuwe zijn vrienden, de boeken van dien Meneer Dekkers vooral niet te lezen. Want dat het er werkelijk niet meer door kan! Dat het een gevaar is!
Hij mag wel is waar daarna een bloedopdrang krijgen, veroorzaakt door zijn heilige verontwaardiging, en voor mijn part met de andere struisvogels naar den bliksem gaan. (Al geef ik toe, dat dit een zeer on-kristelijke wensch van me is).
Want, zoo we aan alles te recht twijfelen mogen, aan het gezond verstand der groote staatslieden van sommige mogendheden zoowel als aan het laatste greintje idealisme van de zoogenaamd leidende klassen, aan het bestaan der crisis mogen we voorzeker niet twijfelen. De crisis is. Zij heerscht, hardvochtig, dictatoriaal. Zij kiest haar slachtoffers en maait zonder mededoogen in de rangen der arbeiders en intellectueelen. Dit verschijnsel werd den schrijver van ‘Menschen meenen het goed met de menschen’ tot een obsessie. Hij werd er als het ware door gebiologeerd! Elke bladzijde van dit wrange boek zweet de crisis uit en groeit tot een aanklacht tegen het menschdom, dat zoo iets laat voortduren en moedwillig blijft gelooven in een systeem, dat afgedaan heeft, dat diende omvergesmeten en vervangen door... Ja, door wat? Het moge, zoo ge wilt, de zwakke zijde aangeven van dit boek, dat op deze vraag geen antwoord gegeven wordt. Want de auteur speelt geen oogenblik de rol van den man die het beter weet en dit of dat anders zou aanpakken. Hij houdt zich wijselijk bij de afbraak, maar doet dit met zulk doortastend brio, dat er van het geheele beschavingscomplex werkelijk geen steen meer op den andere blijft.
En zoo schuift aan ons ontzet oog de heele reeks miserabele crisis-slachtoffers voorbij. De scheppende kunstenaar, die, ten einde raad, in een fabriek belandt, waar stikgassen vervaardigd worden, bij een ongeluk het moordend gas inademt en ‘levend verrot’. De ontslagen gevangene, die alle poorten gesloten vindt, te veel waardigheidsgevoel overhoudt om souteneur of iets dergelijks te worden en ten slotte kan kiezen tusschen zelfmoord of opnieuw de gevangenis in. De onafhankelijke handwerker, die niet op kan tegen de concurrentie van het grootbedrijf en failliet gaat en de bestuurder van de groote fabriek, die, niettegenstaande de tot het uiterst doorgedreven rationalisatie van het bedrijf, den berg afgaat en zich een kogel door de hersens jaagt. Het heele leger der arbeiders, elk individu overgeleverd aan den willekeur van den werkgever. Het kleine renteniertje, dat zijn spaarduitjes in papieren gestoken heeft, die nagenoeg waardeloos worden, zijn logement niet meer kan betalen en zich verdrinkt. De arme, afgejakkerde typiste, die, verblind door voorgespiegelde weelde, in de armen valt van een gewetenloos superieur, maar later helaas, via het achterkamertje der engeltjesmaakster, terechtkomt in het graf. Menschen die suf worden, wreed, onverschillig of kindsch. Vrouwen en meisjes, die het trottoir opgaan ter wille van de lieve boterham. Kampioen-dansers, die zich een tering dansen, terwijl een op sensatie belust publiek van leegloopers champagne zuipt. Enz....
Maurits Dekker schreef dit boek in een vlaag van wanhopig, opstandig pessimisme. Als een verzengende vlam laait zijn verontwaardiging telkens weer op, waar hij het hopeloos vechten beschrijft van menschen, die, opzwemmend tegen het getij van het noodlot, hun krachten voelen begeven en ten slotte duiken