De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
Vadim StrachewskyOp een perron in het St-Pietersstation te Gent stond Vadim Strachewsky op den trein naar Brussel te wachten. Hij zag er als een tennisspeler uit, die juist van de kust kwam en thans met verbruind gelaat en een fleurig humeur de reis naar het binnenland van Europa gaat aanvaarden. Zijn witte gestreepte broek en zijn wollen trui, waarboven een keurige blauwe jas was getrokken en verder zijn twee groote koffers gaven hem heelemaal het uitzicht van een Engelschman, die zich niet wil afsloven met het dragen van een taschje met eten, hemden en scheergerief, maar wel zijn reis wil verzuren door het moedig versleuren van koffers met golfen tennisbenoodigdheden. Maar zoo was Strachewsky niet. In den warmen Augustusnacht van 1930, dat ik hem daar in het station leerde kennen, sjouwde hij zijn twee koffers alleen de trappen op tot aan het perron. Want hij kwam niet van de kust en hij ging niet naar de genoegens van Midden-Europa. Hij sjouwde zijn koffers zooals een dokwerker de balen katoen en zooals een handelsreiziger zijn valiesje met stalen. Strachewsky had dien dag gewerkt. Hij had te Brugge een vliegdemonstratie gehouden, waaghalzerijen aan het zweefrek en aan de vleugels van het vliegtuig uitgevoerd en dit niet voor zijn genoegen, maar om geld te verdienen. De menschen zien graag dat er roekeloos met het leven wordt omgegaan, zegde hij, maar zij zijn te laf om zelf roekeloos te zijn met het hunne. Zij zien liever den dood op afstand. Zoo hebben zij de rilling en de huivering van het gevaar, zoo beleven zij ook een avontuur, dat hun anders wat duurder zou kosten. Uit den mond van den twintigjarigen vliegakrobaat klonk het als een bedreiging van iemand, die wel laf als de anderen allicht zou willen zijn, maar die door het leven gedwongen werd den moed van de waaghalzen te hebben. De warme zomernacht hing innig over het stille station. Maar Strachewsky scheen niet vatbaar te zijn voor de poëzie van een | |
[pagina 494]
| |
Augustusnacht. Hij droogde zijn voorhoofd af, terwijl hij er bij uitblies. Zenuwachtig maakte hij de ronde om zijn twee koffers. Hij en de reizigers keken uit naar den trein. Hij dacht nog eens even aan zijn meisje dat hij te Gent juist ‘tot weerziens’ had gekust. Toen kwam de trein. Ik hielp hem zijn koffers in een derde klasse-koepee duwen en steeg na hem in. Hij haalde een Russisch blaadje te voorschijn. Ik wist dadelijk dat hij een witte Rus was. Hij vertelde dat zijn vader kolonel was geweest te St-Petersburg. Hij noemde verscheidene steden, waar hij met zijn ouders had verbleven. Ik merkte dat hij opzettelijk en met nadruk de oude namen van de Russische steden uitsprak. Telkenmale dat hij Petrograd zei, had ik een ondeugenden lust hem er op te wijzen dat het nu Leningrad was; maar ik hield me telkens op het nippertje in. Hij vertaalde luidop voor mij de titels van de artikels uit het blaadje: Het Vijfjarenplan mislukt. - Generaal Koetjepow door de Bolsjewiki naar Siberië gestuurd, enz... Strachewsky liet me niet veel zeggen. Van zoodra hij wist dat ik Dostojewsky had gelezen, holde hij steeds met allerlei uitleg door. Van tijd tot tijd zuchtte de 23-jarige kolonelszoon. - Vroeger hadden we een goed leven te St-Petersburg, maar nu is de glans van de tsarenkroon getaand. Alles wat schoon was viel, terwijl het roode gespuis van Lenin nu baas speelt over mijn land. De schuld van Rusland's val ligt aan de laksheid van tsaar Nikolaas II, aan de kommunistische ideeën van dien gekken graaf Tolstoï. Waarom moest de tsaar Rusland in den oorlog betrekken? Door zijn stomme politiek met het Russisch-Fransche Verbond heeft hij zijn volk in het ongeluk gestort. Ik zelf, als zoon van een kolonel en aanhanger van de monarchie, beweer dat de revolutie een streek van de Joden en de vrijmetselaars isGa naar voetnoot(1). Ces sales youpins. | |
[pagina 495]
| |
Strachewsky's minachting voor de Joden was groot. Dat zag ik goed, toen hij hun naam uitsprak. Het was alsof hij het ‘youpin’ uitspuwde. Kerenski, Rusland's doodgraver, is een Jood, zei hij; Lenin en Trotsky, Loenatsjarsky, Zinoview, allen Joden. Haat vlamde in Strachewsky's oogen. Hij rechtte zijn gestalte als tergde hem iets uitermate. Toen hij weer zacht ineenzonk op de treinbank, zuchtte hij: Ik ben niet vrij. Niet vrij zooals Rusland, mijn moeder. Gebonden, verbannen. Het leven heeft geen medelijden met mij, evenmin als met haar. Ik ontsnapte uit de roode hel, maar Rusland kon niet, zij werd de hel zelf. Mij achtervolgen in alle landen van Europa, tot zelfs in uw gastvrij België, kommer en beproevingen. Hij overdreef zichtbaar. Deze uiterst kalme, als een Engelschman er uit ziende, door ellende en verbanning luchtakrobaat geworden zoon van een tsaristisch kolonel, werd emfatisch en sprak reinen bombast uit, wanneer hij over Russische toestanden begon. Men kon zoo goed de engheid van zijn sektarische opvattingen uit zijn voorstelling van zaken opmaken en zeker zou hij er platheden uitgeflapt hebben - dat voelde ik - moest het hem | |
[pagina 496]
| |
niet duidelijk zijn geweest dat ik een bewoner was van een land, dat hij als het meest gastvrije ter wereld beschouwde. Hij had te Berlijn moeilijkheden gehad met leden van de Tsjeka. Toen hij er over sprak, zag men dat hij een woeste en nare herinnering van deze incidenten bewaarde. - Ik zou ze kunnen vermoorden, zei hij, terwijl het precies was alsof hij met zijn tanden ijzer moest doorbijten. Plotseling vergat hij weer zijn eigen geval en klaagde verbeten over het lot van de uitgeweken Russen, die, naar zijn woorden, nog liever cirkusklown dan bolsjewistisch onderdaan werden. - Ze vinden Koetjepow niet terug?! zei hij wat verder, zonder dat ik hem naar den enkele jaren geleden te Parijs vermisten generaal vroeg. Het is nochtans zoo gemakkelijk. Drie of vier verkleefde Russen zou ik naar Sorrente sturen, waar die vuile hond van een Maxim Gorki woont. Wij zouden dien ouden vagebond als gijzelaar gevangen nemen en naar Moskou seinen: Laat Koetjepow los, of wij vermoorden Gorki. Bij de minste bedreiging van de Sowjets zouden wij dien bolsjew: stischen apostel niet naar 't roode paradijs, maar naar de andere wereld sturen. Strachewsky raakte hier bij mij een gevoelige plek. Ik zei hem hoe ik Gorki als kunstenaar bewonderde en dat verder de politieker in hem me minder belang inboezemde. Hij kon daar al niet veel op zeggen, maar een oogenblik heerschte er toch een onaangename stilte. Onder onze voeten daverden de wielen. Ik veegde met mijn vingers een paar vierkante decimeter bedampte ruit vrij en deed alsof ik naar buiten keek. Van het landschap zag ik niets, maar ik kon zien dat Strachewsky zich weer in de lektuur van zijn blaadje had verdiept. Na een poosje - hij zag allicht dat ik tevergeefs poogde de beteekenis van een paar titels te snappen - keerde hij zich naar mij en zei, zeer zacht thans: - Komt het u, voor zoover u iets van de Russische toestanden afweet, ook niet voor dat Europa, en vooral Frankrijk, zoo onverschillig is gebleven voor het gruwelijke drama van Jekaterinenburg, waar onze tsaar, Nikolaas II, en zijn gezin het leven lieten? De landen van het Westen steken zelfs de bolsjewistische beulen een handje toe. Ik misprijs den Engelschen koning, die zijn neef | |
[pagina 497]
| |
ongestraft liet vermoorden, en die zijn handelsovereenkomsten laat sluiten met dezes moordenaars. - Ge moet oppassen, zei ik, dat ge u geen moeilijkheden op den hals haalt. West-Europa biedt u de gastvrijheid. Strachewsky keek me eens even bedenkelijk aan. Hij was beschaafd man genoeg om te begrijpen dat hij, om fair te zijn, met argumenten moest afkomen. Hij verkoos het zich te verontschuldigen door een: Wij, Russen, lijden allen aan heimwee. Dat heimwee kan ons soms zoo woest maken, zoo verteren, verschroeien. Daar vinden wij ons door de gansche wereld miskend, verschopt. Het heimwee martelt ons. Wij vragen ons af: hoe lang gaat de ballingschap nog duren? Na het bidden komt het vloeken, hoop wordt wanhoop. De Rus is niets waard als hij niet hartstochtelijk is. Hij ontleedt niet, maar verwerpt, bespreekt niet, maar ontkent, aarzelt niet, maar verdelgt. Hij gelooft, hij gelooft vurig, in zijn geloof, zijn Rusland en diens wederopstanding. Wanneer de Rus ongeloovig is, is hij niet goddeloos, maar absoluut nihilist. Volstrekt positief of volstrekt negatief. Dit is onze sterkte. Onze tragedie is dat wij thans verspreid zijn over de gansche wereld - Zooals de Joden, onderbrak ik hem, wetende welk een gloeiende Jodenhater hij was. Ik deelde hem mede hoe het mij trof - ik deed alsof ik zijn grimmig gelaat niet zag - dat hij ondanks zichzelf het drama van de Joden, als uit zijn vaderland geweken mensch, toch begreep. - Ja, maar de Joden hebben zich hatelijk gemaakt door hun gedurige inmenging in het leven van al de andere volken van Europa. Verder hebben zij steeds een groot aantal revolutionaire bewegingen geleid. - De Russische emigranten zijn toch ook verplicht zich in het leven van West-Europa te mengen. Zij houden wel militaire optochten te Billancourt-bij-Parijs en durven zich wel eens in uniform tot onder den Arc de Triomphe wagen. Verder vind ik geen namen van Joden bij de deelnemers en leiders van de Fransche revolutie, b.v. Plots schoot hij uit. Ik schrok. Hij was de stilte beu en zette zijn discussie voort, met klem en vastberadenheid. - En tracht me verder niet van uw opinies te overtuigen. Ik | |
[pagina 498]
| |
weet dat ik gelijk heb, hoe gij u, Europeeërs, ook tegen ons, Russen, zult stellen. Ge kunt niets aan onze overtuiging veranderen. Beproef het niet. Het zou nutteloos zijn. Daarom ben ik Rus. De Russen zijn stoutmoedig in alles, politiek, gedachte, kritiek. Daarom zijn wij een groot volk. Jegens iemand als ik, die bijna geen enkele opwerping had gemaakt tegen zijn beweringen, toonde zijn houding duidelijk aan, dat hij als uitgewekene, aan den waan leed, steeds achtervolgd en bestookt te worden. Het viel me verder in zijn woorden nog meermalen op, dat hij zich na het uiteenzetten van zijn ideeën onmiddellijk verdedigde, precies alsof hij in mij een tegenstander had gevonden, dien hij kost wat kost van zich wilde hebben. Het kwam er voor mij echter maar op aan eens te hooren hoe een uitgeweken Rus zich verhield ten overstaan van zijn kommunistisch geworden vaderland. Zijn manie om zich tegen ingebeelde vijanden te verdedigen vermoeide mij ten slotte en bracht een zekeren afstand tusschen ons. Nadat we het Noordstation verlaten hadden, bleven we nog geruimen tijd voor een paar glazen bier zitten, in een koffiehuis aan de Brabantstraat. Daar kwam zich de waard, een Franschman, bij ons vervoegen. Strachewsky kreeg er glas op glas, toen men vernam dat hij vliegakrobaat was. Hij moest daarop met een paar op mekaar gestelde stoelen enkele krachttoeren uitvoeren, die hij, glimlachend om zijn lenigheid, onmiddellijk volbracht. De andere verbruikers kwamen zich in een kring om onze tafel zetten. In den beginne interesseerden allen zich voor Strachewsky, maar weldra haalden de meeste leden van het gezelschap herinneringen op aan den oorlog. Ik luisterde mee, maar van dit oogenblik af was het geval Strachewsky voor mij - evenals voor de anderen - van geen belang meer. Elkeen trachtte aan te toonen dat hij in heldhaftigheid en doods-trotseeren voor Strachewsky niet hoefde onder te doen. Daarvoor is de oorlog een dankbaar onderwerp. Hij is al lang voorbij. Men mag gerust doordraven en liegen, want niemand kan de feiten nog nagaan. | |
[pagina 499]
| |
De aanvankelijk bewonderde Strachewsky zat weldra te luisteren naar al deze helden, alsof hijzelf nooit gevaar voor zijn leven had gekend. In den vroegochtend verlieten wij ten slotte het koffiehuis. Strachewsky sleurde zijn koffers buiten, geholpen door den waard. Hij stapte in een taxi. - Gaat u mee? zei hij. Ik gaf geen gevolg aan zijn uitnoodiging en wenschte hem een goeden nacht. De taxi, waarin Strachewsky zich met zijn koffers had geïnstalleerd, reed in de richting van Schaarbeek. Ik moest ook die richting uit. Blij stapte ik in den kalmen Zomernacht Ik heb me nooit van een instinktieve vrees voor mij haast onbekende personen kunnen bevrijden.
* * *
Daarna heb ik Strachewsky in die Augustusmaand nog een paar malen ontmoet. - Bonjour!... - ÇCa va? - Ça va bien!...
* * *
1930 was voor ons het jaar van de Eeuwfeesten. Steeds had het dien Zomer geregend en meest alle feesten en stoeten moesten uitgesteld worden. De menschen vonden dat zeer vervelend. Aan de herdenking van een historisch feit wordt op school voor de kinderen een les gewijd. Maar de massa moet andere lessen krijgen, wil zij de beteekenis er van vatten. Men moet haar spektakel en sport geven. Een internationale voetbalwedstrijd en een vuurwerk maken haar de beteekenis van 1930 veel duidelijker dan de boeken van onze geschiedschrijvers. 21 September, dag van de groote vliegfeesten te Evere! De bladen meldden het schitterende programma: oefeningen van Engelsche en Fransche smaldeelen, akrobatieën van den Franschen piloot Detroyat, drievoudige valschermsprong door den Rus Vadim Strachewsky, enz. De heer Maurice Lippens, toen minister van verkeerswezen, | |
[pagina 500]
| |
zou aanwezig zijn, evenals enkele gezanten en andere personaliteiten. De bladen meldden ten slotte, dat het vliegfeest niet zou uitgesteld worden.
* * *
Het vliegfeest verliep, ondanks het wankelbare weder, heel goed. Minister Lippens, de gezanten en andere hoogwaardigheidsbekleeders waren aanwezig. Het publiek kreeg spektakel, schoone sport en waaghalzerij te zien. Elkeen was dus tevreden. Toen piloot Jan Stampe Strachewsky met zijn vliegtuig naar boven loodste, beleefde het publiek angstige oogenblikken van verwachting: een drievoudige valschermsprong van 1.000 meter hoogte!
* * *
Toen het vliegtuig de hoogte van duizend meter had bereikt, keek piloot Stampe Strachewsky aan. Zijn blik scheen te zeggen: - We zijn er! Er waaide een niet al te sterke, warme wind en een dunne regen mijzelde door de grijze lucht. Strachewsky zag onder zich het plein van Evere, de bevlagde en kleurrijke tribunes en de zwarte groepen toeschouwers. Toen dacht hij er aan Stampe's blik te beantwoorden. Hij maakte den riem los, die hem aan zijn plaats vastbond en keek nog eens goed na, of zijn drie valschermen in orde waren. De schrik pakte hem toch even om het hart. Uit het vliegtuig springen, eerste valscherm open, los, tweede valscherm open, nogmaals los, derde valscherm open, de grond... succes... felicitaties... geld. Al deze fazes van zijn waagstuk beleefde hij thans bliksemsnel, terwijl hij machinaal met de handen aan alle riemen en touwen tastte, om er zich van te vergewissen dat alles vast zat. Piloot Stampe knikte hem glimlachend toe, bij wijze van aanmoediging. Strachewsky glimlachte op zijn beurt. Daarop klauterde hij over het vliegtuig. Zijn twee handen hadden nu nog den rand vast. Zijn lichaam kleefde als het ware | |
[pagina 501]
| |
aan het vliegtuig, terwijl zijn beenen al de vrije luchtspeling voelden! Het was hem of hij met zijn handen het vliegtuig van zich wegstootte, toen hij sprong... Hij was niet meer Strachewsky. maar een steen, neerploffend in de ruimte. De angstigste oogenblikken voor een parachutist zijn deze tusschen den sprong en het opengaan van het scherm. In minder dan een sekonde vroeg hij zich af: Is de koord wel goed gespannen? Wanneer komt de lucht onder het scherm? Is het mijn einde? Maar Strachewsky wordt een hevigen schok gewaar. Hij weet wat dit beteekent. Het valscherm is opengegaan en de lucht hoopt er zich onder. Strachewsky luistert naar het prettige soezen van den wind onder het scherm. Hij valt niet meer zoo duizelingwekkend. Hij is gelukkig. Niet lang mag dit geluk echter duren. Hij maakt de koord los, die het valscherm aan hem verbindt. Weer als een kogel naar beneden... Opnieuw de val met al zijn duizelingen... Maar weer ontsnapt hij aan de doodshallucinaties. Bij het opengaan van het tweede valscherm jubelt de hoop in Strachewsky's hart. Weer wordt zachter de val. Een scherp geluid, als van stoom die uit een lokomotief ontsnapt... Dit hinderend geluid stemt den parachutist vroolijk. De luchtweerstand! De eerste maal dat hij dit geluid hoorde, vreesde hij voor zijn leven. Nu vreest hij er voor, als hij het niet hoort... Straks zijn we beneden... Strachewsky was nog op 600 meter hoogte, toen hij zich van zijn tweede valscherm ontmaakte. Wellicht had hij in zijn zenuwachtigheid te overijld gewerkt. De koorden waren verward geraakt. Het tweede valscherm had hij reeds weggeworpen. Het derde kon hij niet open krijgen. Ademloos zagen de menschen hoe het zwarte stipje Strachewsky radeloos met armen en beenen tegen den dood in de ruimte vocht. Strachewsky wist maar al te goed dat het met hem gedaan was. Vloekend verwenschte hij zijn noodlot. 't Was de eerste maal dat hij met drie valschermen werkte en hij kon het derde niet los krijgen! | |
[pagina 502]
| |
Zijn knieën staken en de gordel om zijn lenden veroorzaakte hem een afschuwelijke pijn. Hij voelde de spieren van armen en beenen samentrekken. Zijn lichaam werd zoo stijf, dat hij den indruk had aan een ijzeren staaf te zijn vastgehecht. Een rilling doorliep hem: zijn val op de aarde zou zijn einde zijn. Weerloos zou hij te pletter vallen vóór de ontstelde toeschouwers. Op het plein heerschte een ware paniek. Het lichaam van den valschermspringer hing nog op honderd meter hoogte. De menschen weken achteruit. Zij zouden niet gaarne Strachewsky op hun hoofd gekregen hebben. Nog vijftig meter!... Dat lichaam - men kon het zien - was reeds zoo goed als dood... ...Strachewsky leefde intens zijn laatste vreeselijke oogenblikken. Hij voelde de aarde naderen, maar ditmaal niet met vreugde; ze werd zijn graf. Hij keek nog eens voor zich. Hij zag de grauwe Septemberlucht en de Brusselsche gebouwen in de verte. Hij wijdde zijn laatste gedachten aan zijn broer, den ingenieur te Belgrado, zijn vader, den strengen Czarenkolonel, zijn Schotsche vriendin, zijn moeder, de zijne, en die aller Russen, het Heilige Moedertje Rusland. Alles werd duister voor hem en alles aan hem deed vreeselijk pijn, en toen hij, waar hij viel, als een ijzeren pijl met geweld den grond deed splijten, klaarde alles voor de allerlaatste maal. Ontzet weken de menschen nog wat achteruit. Bij het inschieten in de aarde had het lichaam, al barstend, een knal gegeven, iets vreeselijks, en was het toen een paar meter terug in de hoogte gesprongen, als was de veer van 't leven nog niet stuk. Na enkele oogenblikken bekomste van hun angst, snelden de menschen ten slotte naar de plaats waar Strachewsky zijn eigen graf had gedolven. Een kwartier later werd het verminkte lijk per auto van het plein weggevoerd.
* * * | |
[pagina 503]
| |
Het was in het jaar van onze Eeuwfeesten. Steeds had het dien Zomer geregend en moesten alle feesten en stoeten uitgesteld worden. 21 September. Dit was het eenige feest, dat ondanks het wankelbare weder doorging en dat eindigde met deze tragedie, het einde van den Rus Strachewsky. Bij het relaas in de bladen zal zijn meisje uit Gent wel hevig hebben geschreid. Maar verder, onverschilligheid. Alle dagen ongelukken en rampen. Men spreekt er de eerstvolgende dagen over in huis en herberg en daarna vergeet men het, omdat men er te veel over gesproken heeft. ...‘In einer kleinen Konditorei’... Het was in het jaar onzer Antwerpsche tentoonstelling. Men had veel plezier en een drama bleef niet lang in het geheugen. De dramatische dood is een zeldzaam spektakel. Alleen aan durvers is het beschoren. De menschen zien graag dat er roekeloos met het leven wordt omgegaan, zei Strachewsky, maar zij zijn te laf om zelf roekeloos te zijn met het hunne. JAN SCHEPENS. |
|