De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |||||||||||
Personen:
| |||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||
Aan den lezer.Gij kent gewis de Duizend-en-een-Nacht. Ik durf u dezelfde vraag niet stellen voor de Duizend-en-een-Dag, al is deze tweede verzameling van Oostersche sprookjes en verhalen al even boeiend als de eerste, waarop zij een vervolg is. Van de Duizend-en-een-Dag verscheen in 1885, bij Delagrave, te Parijs, een mooie, eigenaardig geïllustreerde uitgave. Een van de daarin voorkomende verhalen is de geschiedenis van Prins Calaf en de Prinses van China. Calaf, de zoon van Temoertasj, heeft ontberingen en gevaren getrotseerd om, na een lange reis, de prinses van China te bereiken, van wie hij weet, dat zij buitengewoon schoon en geleerd is, en den prins zal huwen, die er in slaagt, drie raadsels op te lossen. Maar hij weet ook, dat mislukking den dood voor hem beteekent: verschillende prinsen reeds werden, om hun roekeloosheid, in het paleis zelf onthoofd en plechtig ten grave gebracht. Calaf, die zeer verstandig is, geeft het juiste antwoord. De hoogmoedige Toerandokte voelt zich daardoor vernederd, wil nog een vierde raadsel stellen, hetgeen de koning niet toelaat. De prins, die in het land volkomen onbekend is, verklaart daarop, dat hij afstand van zijn rechten zal doen, indien Toerandokte weet te zeggen wie hij is. Door een list, waartoe zij haar slavin Adelmoenk gebruikt, komt zij achter de waarheid, doch eens de schijn gered, verklaart zij blijde, in het huwelijk toe te stemmen.
Tot daar het verhaal, dat, naar Oostersch gebruik, openbloeit in een weelde van kleurrijke bijzonderheden. Zooals gij merken zult, heeft de geschiedenis in het tooneelstuk een gansch ander verloop. En van de namen werden slechts twee, die van de prinses en die van haar vader, behouden. Ik hoef u niet te zeggen, dat er een hemelsbreed verschil bestaat tusschen een sprookje als vertelling behandeld en datzelfde sprookje in tooneelvorm. In het eerste is de uiterlijke actie hoofdzaak; in het tweede gaat de beweging van binnen naar buiten. Het kan het niet stellen zonder karakters die op elkaar inwerken, en vooral karakters die in botsing komen. Want daar is geen werkelijk tooneel zonder conflict, kunnende evenwel dat conflict, in bepaalde gevallen, van innerlijken aard wezen. Wat van het sprookje werd bewaard en wat er, naarmate de handeling vorderde, werd bijgedicht, zult gij dan beschouwen als een middel om, met de kostbare medewerking van het plastische woord, den polsslag van het leven op het tooneel te laten hooren. | |||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||
Eerste bedrijf.
Dit bedrijf speelt vóór de herberg van den waard. Bezijden deze herberg ligt een weg, die naar het bosch loopt.
De beul ligt, den buik vooruit, op een stoel met naast zich, een tafel waarop een ledige beker staat Men kan het hem zeer goed aanzien, dat hij een gemakkelijk leventje slijt. BEUL
Baas, tap nog eens; schenk mij de geurge streeling
van 't sterke bier dat uit uw kelder komt.
Daar woelt in mij een droeve beer; hij gromt
en gaat te keer van leegheid en verveling.
Wat is het leven aan 't paleis? Het dut,
het ligt daar log en doelloos. Wat 's mijn nut?
En waartoe dient mijn zwaard, dat zeven hoofden,
die vurig in de vrouwenmin geloofden,
deed vallen?
WAARD
Op een bed van rozenblaân!
BEUL
Hoe weet ge dat en zijt ge er om begaan?
WAARD
Gij hebt het vaak genoeg verteld.
(Hem het bier aanbiedend)
Uw laafnis!Gij trekt weer een gezicht voor een begraafnis.
BEUL
(den beker in de hand)
Kom hier, gij zijt mijn troost, gij sust mijn leed.
Hoe dankbaar ben ik u!
(Tot zijn zwaard)
Maar gij vergeetuw taak, de taak waarvoor gij werdt geboren.
Den zin van uw bestaan hebt gij verloren,
nu niemand meer de hand van ons prinses
begeert.
WAARD
Is zeven geen voldoende les?
Wie zou de zware proef nog durven wagen,
de dolle vuurproef van haar welbehagen?
't Is zijn verderf.
| |||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||
BEUL
Is zij 't niet overwaard?
Hebt ge ooit een vrouw gezien die ze evenaart?
Schoon als niet één.
WAARD
En trotsch!
BEUL
Dat mag ze wezen.
Haar schoonheid is een wonder onvolprezen,
zoodat wie eens haar zag, haar beeld bewaart,
terwijl het wildst verlangen door hem vaart.
Hij rust niet meer, want haar te moeten derven
heet uur aan uur aan 't scherpste leed te sterven.
En beter is de dood dan deze pijn.
WAARD
Ho ho! Zoo'n liefde is niet van marsepijn!
BEUL
Toe, zwijg en gekscheer niet, 't is bijna vloeken.
Want bij de schoonheid voegt zij het verstand.
Zij weet zooveel als honderd duizend boeken.
WAARD
Had ik zoo'n kop, hij stond al lang in brand.
BEUL
't Geheim der sterren kent zij en vertalen
kan zij het tooverlied der nachtegalen.
Geen wetenschap die haar onthouden werd.
Zij spreekt, zoo zegt men, vijf en twintig talen.
WAARD
Maar kent zij ook de gulle taal van 't hert?
BEUL
(misprijzend)
Gij dompelaar!
WAARD
Wie komt daar aangereden?
't Zijn vreemden, dunkt me, en voorname!
BEUL
O goden, dat nu eindlijk tot me kwame
de langverwachte!
| |||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||
WAARD
Fier en slank van leden.
Dat's onverhoopt bezoek. Daar komt verteer!
BEUL
Denkt gij altijd het eerst aan zuip en smeer?
WAARD
Het is mijn brood!
BEUL
Mijn broodjes zijn gebakken,
en met mijn loon kan ik mijn schoen verlakken;
maar werken, werken wil ik voor mijn geld.
WAARD
'k Weet niet wat onzin gij opnieuw vertelt.
Toe, houd uw mond, daar zijn ze.
(Tot den prins en Kanim, die afgestapt zijn)
Welkom, heeren.
Ik gis, gij zijt van eedlen bloed. Uw reis
was lang en vol gevaren. Duizend keeren
hebt gij verlangd naar 't oord van rust en peis.
Dat's hier. Hier vindt gij drank en spijs
naar hartelust, een bed vol zachte veeren,
een dienst zoo keurig...
KANIM
Ei, een paradijs!
En, waard, niet duur?
WAARD
Een menschelijke prijs.
Doch gij zijt welgesteld; gij kent de weelde,
gij brengt van ver, misschien van overzee,
het gulden teeken van uw voorspoed mee!
Van waar?
KANIM
(lachend)
Zeg, waard, het liedje dat ge kweelde,
dat is zeer fraai. Maak u een uithangbord
en schrijf daarop: Hier woont een mooie prater,
bij wien de gast voor niet geschoren wordt,
die liever bier en wijnen schenkt dan water!
Geef ons een kan; wij hebben dorst.
| |||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||
PRINS
En veel!
WAARD
Terstond, terstond, en verder?
KANIM
Dat komt later!
(Waard af).
Wat heeft die slimme waard een goeden snater!
Maar ik mistrouw zijn honigzoet gekweel.
BEUL
Zijn bier is lekker.
PRINS
Kijk, een wapenbroeder!
Gij draagt een zwaard?
BEUL
Ik ben de beul.
KANIM
(achteruitwijkend)
O moeder,
wat raar gezelschap!
PRINS
Eer een dikke brouwer,
een welgedane vent, een soort herkauwer
van pap en brij en bier.
(Waard op met een groote kan. De prins doet teeken, dat men ook den beker van den beul moet vullen).
Ei, makker, zeg,
door 't bosch hiernaast loopt een verboden weg,
en langs dien weg, in zeven glazen kassen,
staan, in albasten schotels, bleek en mat,
omgeurd met rozen, zeven koppen. Wat
moet dat vertoon beduiden? Zijn het wassen?
BEUL
Die heb ik afgehouwen met dit zwaard.
PRINS
Ho ho!
KANIM
En waarom heeft men ze bewaard?
| |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
BEUL
Dat was de wil der schoonste van de vrouwen.
KANIM
Wie zoo?
WAARD
De knappe Toerandokte.
KANIM
En zeven waren zij, die zij hier lokte,
en die, de gekken, meenden haar te trouwen?
PRINS
Doch waarom werden zij gedood?
BEUL
Omdat zij 't wilden.
PRINS
Omdat ze 't wilden?
BEUL
't Was vooraf bepaald.
De vrouw gaf raadslen op, die steeds verschilden.
Wie 't passend antwoord gaf, werd rijk betaald.
Hij zou de bruigom zijn, dien zij verwachtte,
KANIM
En zoo de kans den man niet tegenlachte?
WAARD
Dan werd hij daadlijk door den dood gehaald.
PRINS
En hoeveel raadslen zijn er?
BEUL
(drinkend)
Drie, mijn beste.
(Den prins op den schouder kloppend)
Gij moest het wagen.
PRINS
Ik?
BEUL
Wel ja, 't is tijd,
dat weer eens iemand komt, die durft. Gij zijt
de man. 't Verdroot me hier te langen leste.
KANIM
Is 't dan voor u? Gij hebt wel booze lusten.
| |||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||
BEUL
Och, moet dit zwaard dan roesten door het rusten?
En dan, wie weet? Misschien kunt gij het doen.
KANIM
Wat wordt gij dan?
BEUL
Dan krijg ik mijn pensioen.
PRINS
Doch, lukt het niet?
BEUL
Dan zijt gij nummer acht,
en wordt uw hoofd gebalsemd hier gebracht.
Gij zaagt, daar is nog plaats voor meerder koppen.
KANIM
Die beul vermaakt me met zijn nare moppen.
WAARD
Hij wacht al twee jaar naar een nieuwen slag.
BEUL
Ik drink. Ik voel het is geworden dag!
Bedenk, mijn vriend, men zal u voorbereiden
een schoonen dood. Gij zult niet even lijden;
gij krijgt van haar een enklen, zoeten zoen.
Ge ontvangt den droom en hebt niet meer van doen.
Uw liefde zal niet door gewoont verflauwen,
en met den zoen der schoonste van de vrouwen,
zult gij haar eeuwig minnen in den dood;
en zij, bij 't morgen- als bij 't avondrood,
zij zal geroerd uw rustig hoofd aanschouwen,
dat immer jong zal zijn, en zwijgend weet
dat zij, die bloemen bracht, u niet vergeet.
PRINS
Gij zijt een dichter, beul.
BEUL
Niet waar, gij waagt het?
BEULSVROUW
(op).
Ik dacht het wel! De drinkebroer zit hier,
verbrast zijn geld in drank en goeden sier.
Wij hebben nood. Wat huisvrouw, zeg, verdraagt het?
| |||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||
Acht monden moet ik vullen. Maar 't is dom.
Gij zuipt volop, wij bijten op de kom.
(Slaat hem).
Ziedaar, gij schurk, ziedaar voor uw slampampen.
Pak aan, pak aan. De honger geeft ons krampen.
KANIM
Dat lijkt me, vrienden, een hardhandig wijf.
WAARD
Met mate, moeder, houd nog wat voor morgen.
VROUW
Voor morgen heb ik nog wat opgeborgen.
KANIM
Houd op, gij breekt de ribben aan zijn lijf.
VROUW
'k Ben buiten asem.
PRINS
Drink eens, vrouw.
(Tot den waard)
Een beker!
(Tot haar)
Neem aan, want ik betaal 't gelag.VROUW
Is 't zeker?
PRINS
Ja wel.
VROUW
Dan drink ik. 't Zal nu weder gaan.
(Slaat den beul opnieuw).
BEUL
Eilaas, is daar geen ziel om mij begaan?
Zie mijn verduldigheid en mijn ellende.
Ik draag het zwaard.
WAARD
En zij de broek.
BEUL
Ik kende
geen zoeter lot dan mijn prinses te dienen.
VROUW
Al woorden, zatlap, wij zijn thuis met tienen.
BEUL
Ik leef met haren droom en in mij schreit
| |||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||
het trotsche leed van haar verlatenheid.
Dies draag ik zonder morren dezen hoon.
PRINS
Beul, gij verdient gewis een beter loon.
(Tot Kanim)
Geef haar wat poen.KANIM
Hoeveel?
PRINS
Een paar dukaten.
KANIM
Is één niet reeds te veel?
PRINS
Wat kan dat baten?
Ik zeide, twee.
KANIM
't Is dwaas. Gij werpt ons geld,
ons kostbaar geld wel nutloos langs de straten.
PRINS
Gij zijt om centen al te licht ontsteld.
(Tot de vrouw)
Ziedaar, en ga naar huis.VROUW
Gij zijt sinjeuren.
De hemel spaar u ziekten en malheuren.
PRINS
Drink nog eens, vrouw!
VROUW
Dat is een milde drank,
wanneer hij komt van u!
PRINS
Hij smaak' u lang!
VROUW
(tot den beul)
Kom mee! Zie, hoe k om u in dank aanvaard.
Hadt gij maar zooals ik, wat geld gespaard,
dan waart gij ook een heer met vollen beugel.
(Beiden af).
KANIM
Maar hij berijdt zijn droom en houdt den teugel.
| |||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||
WAARD
Vernachten hier dees edelmoedige heeren?
En wat voor 't eetmaal zullen zij begeeren?
Gebraden kip of vleesch, haas of konijn,
riviervisch, snoek, forel, besproeid met wijn,
ganzenpastei of klein gevogelt?
PRINS
Laat het zijn.
Bespreek dat met mijn reisgenoot daarbinnen.
Ik wensch wat rust en vrede voor mijn zinnen.
WAARD
(voor zich, Kanim bedoelende)
Me dunkt, die nijpt er op; 't zal lastig gaan.
(Beiden af).
PRINS
(kijkt voor zich uit terwijl hij over en weer wandelt)
Ik weet niet hoe het komt, 'k ben onvoldaan,
'k Heb 't voorgevoel van iets dat gaat gebeuren.
Wat hoor ik en wat meen ik te bespeuren?
Welk mooie vrouw komt met den beul daar aan?
(Prinses Toerandokte, in kleurig, kostelijk boerinnengewaad op, gevolgd van den beul, die de armen vol bloemen heeft. Even later, Selifa, slavin van de prinses, in dezelfde dracht, doch iets eenvoudiger).
PRINS
Ik groet u, schoone vrouw.
TOERANDOKTE
(hem monsterend, trotsch)
'k Aanvaard dien groet.
PRINS
(die den beul even wil weerhouden)
Zeg, vriend...
TOERANDOKTE
'k Vergun u niet, hem wat te vragen.
Gij ziet toch wel, hij moet mijn bloemen dragen.
Hebt gij wat noodig, daar is mijn slavin.
(Beiden af).
PRINS
Is mij het wederwoord niet naar den zin,
dit zonnig meisje stelt mij schadeloos.
Gegroet, daar bloeit voor mij een lenteroos,
| |||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||
en 'k voel mijn hart van groote vreugde kloppen;
ik ben bekoord tot in mijn vingertoppen.
SELIFA
(lachend met zeer witte tanden)
Zoo geestig sprak me nog geen enkel man.
PRINS
Mijn stralend kind, ik doe al wat ik kan.
Laat mij verrukt u in het licht bewondren.
SELIFA
'k Moet voort; 'k heb niet het recht mij af te zondren.
PRINS
Een poos.
SELIFA
Ik mag niet. Wat verlangt ge?
PRINS
Uw hand.
(Hij grijpt haar hand en zoent die hartstochtelijk).
SELIFA
Gij doet niet wel. Gij hebt een zoen die brandt.
Mijn mesteres zal vragen waar ik toefde.
PRINS
'k Wou weten wat ze van den beul behoefde.
SELIFA
Zij kwam hem tegen met zijn vrouw en vroeg
dat hij de bloemen overnam die 'k droeg.
PRINS
Is zij prinses...
SELIFA
Ik mag niet verder spreken.
Vaarwel!
PRINS
(voor zich)
Niet voor altijd zijt gij geweken
van mij. 'k Zal u terugzien, jonge maagd.
WAARD
'k Mag 't lijden, dat zij u zoozeer behaagt.
PRINS
Is zij in dienst bij prinses Toerandokte?
WAARD
Het lieve kind, waarmee gij even jokte,
| |||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||
is wel slavin, doch werd prinses geboren.
PRINS
Gevangen in den krijg?
WAARD
Zooals ge zegt.
Haar ouders en haar broers heeft zij verloren,
vijf jaar geleên in urenlang gevecht.
PRINS
Het deert me. Maar dat trotsch, hooghartig wezen
is toch wel Toerandokte?
WAARD
In spier en pezen.
PRINS
Waarom die dracht?
WAARD
Dat's louter fantasie,
een makkelijke tooi om hier te komen
bij doode koppen tusschen 't groen der boomen.
PRINS
Die vreemde bloemenhulde is een manie?
WAARD
Bewaar me, dat ik slecht van haar zou denken.
PRINS
(kort)
't Is wel. Ga naar uw werk.
WAARD
Moet ik nog schenken?
PRINS
Onnoodig. Roep mijn maat.
KANIM
Hier ben ik al.
PRINS
(tot den waard)
Ik laat u halen
zoo 'k u behoef.
(Waard af).
KANIM
Hij laat ons duur betalen,
de schurk.
PRINS
Laat af. Die woorden vind ik mal.
| |||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||
KANIM
Doch maller zal het zijn, en droef 't geval,
wen de armoe komen zal met al haar kwalen.
PRINS
Dan gaan wij weer naar huis.
KANIM
't Is bij de deur.
PRINS
Het ergst van al zal zijn uw droef gezeur.
(Poos).
Een avontuur nog wil ik vóór wij keeren.
KANIM
Dat is?
PRINS
'k Wil naar 't paleis.
KANIM
Om wat te doen?
PRINS
De raadsels op te lossen met fatsoen.
KANIM
Wat hoor ik?
PRINS
'k Wil Toerandokt' trotseeren.
KANIM
Niet waar!
PRINS
't Hoogmoedig schepsel met haar zoen,
een aalmoes, hun die tot den dood zich spoên
gegeven, wil ik, ongestraft, verneêren.
KANIM
De hemel sta u bij! En moog hij u bekeeren,
weerhouden van dit zinneloos bedrijf!
Het wordt de schipbreuk van uw jonge lijf,
uw schoonst bezit, uw weergalooze have.
Wee mij! Kunt gij verdragen dat m'uw hoofd
gescheiden van dit lieve lijf begrave?
Wat word ik, arme, zoo gij mij ontrooft
die milde hand, dat schoon verstand, 't vertrouwen
in 't eigen lot, dien ernst, dien levenslust!
| |||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||
PRINS
En wat nog meer? Mijn jongen, wees gerust.
KANIM
Dat om den helschen dorst door niets gebluscht,
den dorst naar bloed der wreedste van de vrouwen!
PRINS
(uitbundig lachend)
Schei uit, schei uit! 't Wordt al te zeer dramatisch!
KANIM
'k Moet roepen moord en brand eer het te laat is.
PRINS
Kalm! Mij heeft ze nog niet ten dood gekust.
Breng mij uit ons bagage 't kostbaar boek,
waar ik de wijsheid nooit vergeefs in zoek.
Het werd me door een wichelaar gegeven.
Door 't vaak te lezen werd ik zeer bedreven.
Toe, ga het halen, want daar komt bezoek.
(Toerandokte met Selifa en beul op. Kanim af).
PRINS
Gedoog dat ik u spreek.
TOERANDOKTE
'k Ben niet te spreken.
Wend u tot mijn slavin of tot dien man.
PRINS
Het doel is waard, dat gij een stond zoudt breken
dit star verzet.
TOERANDOKTE
Neem u in acht! Ik kan...
PRINS
Gij zijt te schoon om zulken trots te ontvouwen.
TOERANDOKTE
Ontzie mij, vreemde, 't Bosch ligt vol getrouwen.
Zij nemen u gevangen op éen teeken.
PRINS
Gij wordt dus flink bewaakt, 't Verheugt me. En dan?
TOERANDOKTE
Laat af!
PRINS
Gij zijt de schoonste van de vrouwen,
| |||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||
zoo gaat de maar, en de allerhoogst geleerde,
maar ook de aldoor in doodsgevaar begeerde.
Ik ben een prins, die elk gevaar trotseerde,
en 'k sta er op, dat ik den prijs gewin.
Vandaag nog koom de proef, die ik bemin.
TOERANDOKTE
(Bij den edelen trots, die uit de oogen, zoozeer als uit de woorden van den prins spreekt, staat ze even verrast).
Hoe is uw naam?
PRINS
Sta toe, dat ik dien naam
verzwijg; doch weet, hij 's waardig van uw faam.
Zoo ik niet win, hoeft niemand hem te weten.
Hij blijv' dus vlekkeloos, waar ik dorst meten
mijn kracht met de uwe.
TOERANDOKTE
Wil u terdeeg bezinnen.
Het geldt uw leven.
PRINS
Ik zal overwinnen.
TOERANDOKTE
Dat klinkt wel driest. Geen enkel tot nog toe...
PRINS
Maar 't noodlot, dat hen trof, dat wordt eens moe.
En is 't niet moe, ook dat wil ik niet vreezen.
TOERANDOKTE
Elk van de zeven dacht zich uitgelezen.
PRINS
In 't end moet één toch uitverkoren zijn,
en 'k zweer het u, de achtste zal het wezen.
TOERANDOKTE
Kom na de middagrust dan naar 't paleis.
PRINS
Ik zal er zijn. Ik stel 't verzoek op prijs.
(Toerandokte hooghartig af).
PRINS
(tot slavin)
Ik waag het spel voor u. 'k Zal u bevrijden.
Ik moet het winnen, winnen voor ons beiden.
| |||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||
(Zij staat even verrast, brengt de hand aan het hart, ziet hem aan, gaat voort, keert zich nog eens om, dan af).
PRINS
Hoera! O treffelijke waard, verschijn,
dien op het allerbeste van uw keuken;
dat brenge gul genot en smaak en reuken!
(Tot Kanim, die opkomt)
Hebt gij het boek? Uitstekend! Wel, hoe fijn!
(Tot den waard)
Doch luister, hoe de lust mij ook mocht jeuken,
één schotel slechts. Mijn geest moet helder zijn.
Voor straks de heerlijkheid van goeden wijn.
Thans hoeven wij de kracht van eik en beuken.
Het wordt een sport veel moeilijker dan breuken,
maar uit de wolken haal ik zonneschijn!
(Hij volgt met Kanim, den waard in de herberg).
(Wordt voortgezet).
JEF MENNEKENS.
(Dit tooneelspel werd voor het eerst opgevoerd in den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg, te Brussel, op 23 Januari 1934),
|
|