De Vlaamsche Gids. Jaargang 22(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] [Twee liedjes] Jagerliedje Dat eeuwig vervelende regenen! De droppels pletsen in rasch geplas op mijn jas. En ik zou dien regen zegenen, als ik bij jou maar was. Door rotte moerassen te ploeteren! De snippen scheren met ‘kèèk’ en ‘kiet’ over 't riet. En ik loop voor mij uit te foeteren: waarom ben-jij er niet? Waa... ‘kèèk!’, een gewriemel van vleugel van vóór mijn voet, - en door 't lisch, Pang!... wéér mis! Ei, wie zou ook zijn wrevel beteugelen als men ver van 't liefje is? [pagina 109] [p. 109] Liefdes-credo Ach, die heerlijke hemel, 'n zegen van sterren! Maar zóó als jou oogkens vind ik niet één. Werd die hemel de mijne, maar jij bleeft verre, ik wou van geen hemel, - jou wil ik alleen. Ach, die pralende zon door de wintersche boomen; de lach van jou mond is een weelde daarbij. Werden zonnen en sterren en alles m'ontnomen, wat deed het mij, lieveling, jij glimlacht naar mij. En wat hemel en sterren en boomen en zonne en heel deze wondere wereld mij biedt, - ei! hoe nietig het al bij mijn hemelsche wonne, bij jou, o mijn lief, zinkt dat alles in 't niet! WARD AUWELEER. (Beide liederen werden getoonzet door CONSTANT DE RIDDER). Vorige Volgende