| |
| |
| |
Het Atlantis-vraagstuk
Wellicht moge het wat vreemd blijken dat er nu nog gewaagd wordt van de Atlantis-overlevering. Het geldt hier inderdaad een zeer oud verhaal, een verhaal, dat ongeveer 600 jaar voor onze tijdrekening door Egyptische priesters uit de beroemde stad Saïs aan den Griekschen wetgever Solon werd medegedeeld, en waarin sprake is van een zalig eiland, de bakermat der menschheidscultuur, dat ten Westen van de Zuilen van Herkules, d.i. de straat van Gibraltar, lag, en ingevolge een ontzettende ramp, in de tijdspanne van ‘één kwaden dag en één kwaden nacht’ door de zee verzwolgen werd.
Edoch, indien men de bibliographie der moderne tijden, inzonderheid ónzer tijden van positieve wetenschap en exacte methodes raadpleegt, komt men tot de ontdekking dat het Atlantisprobleem nimmer zoo diep uitgevorscht werd, dat er onder de natiën één zelfde wedijver heerscht om tot de geschiedenis der meest-afgelegen tijden, ja, om tot het uitgangspunt der wereldgeschiedenis door te dringen. Daarom loont het misschien de moeite om een en ander over het Atlantisvraagstuk ten behoeve van minder-ingewijden mede te deelen.
* * *
Het bericht, waarover het zooeven ging, werd door den Griekschen wijsgeer Plato vastgelegd in twee dialogen: zijn Timaeus en zijn Kritias. De eerste samenspraak, welke eerder bondig is, handelt over een vroegeren cultuurbloei der Hellenen, welke veel overeenkomst vertoonde met dien van het Egypte der voortijden, doch 8 à 9000 jaar vóór Solon verdween. Vooral is er spraak van een eilandenrijk, dat van uit de Atlantische Zee de toen gekende gedeelten van Europa en Azië poogde te onderwerpen, doch dat ingevolge reusachtige overstroomingen ten onder ging.
| |
| |
Uitvoeriger is de Kritiasdialoog. Deze levert heel wat bijzonderheden over het eiland zelf, alsmede over zijn bewoners. Zoo luidt het dat Atlantis steil uit de golven rees en op een berg den gulden Poseidonsburg torste, welke van geslacht tot geslacht werd uitgebouwd. Een titanisch kanaal verbond het binnenste van het eiland met de zee. Andere kanalen, ringvormig aangelegd, met wallen omgeven, overspannen met statige bruggen en geflankeerd met rood-, wit- of zwartsteenen torens, leverden het bewijs van Atlantis' grootscheepsche ondernemingen. Zoo bevoorrecht was dit eiland, dat het elk jaar twee oogsten schonk: een des winters, welke gedijen kon ingevolge bevruchtigende regens; een des zomers, dank zij het bevloeiingsstelsel der kanalen. In de streken, welke aan de zee grensden, strekten zich onmetelijke sompen uit, waarin talrijke kudden olifanten en andere dieren vertoefden.
Er is eveneens sprake in de Kritias van de godsdienstige en militaire inrichting van Atlantis; b.v. van tempels, waar men stieren offerde, van het aantal schepen, strijdwagens en manschappen, waarover de Atlanten beschikten om hun gezag onaangetast te bewaren. Ten slotte heet het dat dit volk, waarvan de cultuur zoo hoog stond, dat deze der Hellenen er slechts een flauwe weerschijn bij was, zijn verheven karakter verloor en vaak voor goed beschouwde, wat door machtsmisbruik verworven was. Daarom besloot Zeus het te kastijden om het aldus tot betere gedachten te brengen...
Met deze beschouwing breekt de Kritias onverhoeds af.
* * *
Het spreekt van zelf dat dit verhaal, dat aanvankelijk als een mythisch product beschouwd werd, in later eeuwen heel wat gemoederen heeft beroerd. Een heele reeks dichters, denkers, droomers en geleerden hebben zich met het vraagstuk beziggehouden. Verre van op het achterplan te raken, dringt het zich steeds sterker aan den modernen geest op.
Het heeft geen zin de Atlantisoverlevering louter als een mythe te beschouwen. Inderdaad, de ondervinding heeft geleerd dat de menschheid er alle belang bij heeft naar de kern van waarheid te zoeken, welke doorgaans in alle mythen, sagen of sproken besloten ligt.
| |
| |
Tot in de 19e eeuw was Troja, de stad, welke Homerus in zijn Illias bezong, zonder meer een mythe, doch dank zij den vorscher Schliemann werden de overblijfselen van Troja, in de nabijheid van het tegenwoordige Hissarlik (Ilion), blootgelegd.
Evenmin geloofde men aan het feit dat er in de grijze oudheid Amazonen zouden bestaan hebben. De wetenschap heeft echter het bewijs geleverd dat Herodotus niet gelogen heeft, dat er wel degelijk een tijd geweest is, waarin de vrouw, inzonderheid de moeder, regeerde.
Hoe beperkt het materiaal, in verband met het Atlantisvraagstuk, zich in den beginne ook voordeed, moet men toegeven dat er sinds Plato en den Jezuïet Athanasius Kircher (1657), die in de Azoren en de overige eilanden van den Oceaan de laatste overblijfselen van Atlantis meende te herkennen, heel wat nieuwe aanwijzingen werden verzameld. Men houde b.v. slechts rekening met het feit dat er te Lyon (Frankrijk), met het oog op de bestudeering van het Atlantisvraagstuk, een speciaal genootschap bestaat, dat er een eigen tijdschrift op na houdt en daarenboven over een omvangrijke bibliographie beschikt.
Het is niet uitgesloten dat de kleine bal, welke in het verre verleden aan het rollen werd gebracht, al wentelend langs de flanken van den tijd, tot een indrukwekkende globe zal groeien, welke zich wel eens in het dal der scepticisten zou kunnen storten, om die te begraven onder een dek van tintelend-witte waarheid.
* * *
Inderdaad, zoovele punten wijzen er op dat er wel degelijk een kern van waarheid schuilt in Plato's wonderlijk verhaal.
Is het niet opvallend dat men bij alle volkeren der oudheid het verhaal terugvindt van een reusachtigen vloed, waarbij zich natuurlijk het begrip van verzonken landen onmiddellijk aansluit? Wetenschappelijk gesproken behoort deze vloed of zondvloed niet tot de onmogelijkheden, want het staat vast dat er een tijd geweest is, niet zoo erg verwijderd als sommigen wel meenen, daar de voorhistorische mensch er het einde van beleefd heeft, waarin de gletschers, zoowel van de berggroepen van Noord-Europa als van de Alpen en de Pyreneeën, zich tot ver in de vlakten uitstrekten, wat tot gevolg had, dat b.v. de landen aan de
| |
| |
Middellandsche Zee geteisterd werden door zware regens en overstroomingen.
Trouwens de Middellandsche Zee zelf, dit kleine zeebekken, behoorde vroeger tot een veel omvangrijker stel zeeën. Het is de oude doorbraakzone tusschen het noordelijk en het zuidelijk deel der aarde, welke ‘Thetis’ geheeten werd. Noch in het Westen, noch in het Oosten was zij gesloten. Slechts later werd deze stroom, die langs de eene zijde tot Midden-Amerika en langs de andere zijde tot den Stillen Oceaan liep, versperd door het zich verheffen van de Cordilleras, het Himalayagebergte en de Alpen.
Geen wonder dus dat vele geleerden Atlantis geïdentificeerd hebben met oorden, welke of wel in en rond deze zee voorkomen, of wel op haar vroegeren weg liggen. Zoo verwijst men b.v. aan de hand van spitse theorieën naar het eiland Ceylon, Palestina, den Kaukasus, Attika (de Grieksche Provincie, waarin Athene lag), Perzië, de Zee van Azov, Marokko, Tunisië, de Sahara (denk aan Benoit's boek), West-Span je, enz.
* * *
Indrukwekkend wordt het problema, wanneer men aanneemt dat Atlantis verzwolgen ligt in den Oceaan, welke zijn naam draagt.
Dit is niet onmogelijk, want ingevolge nauwkeurige en langdurige peilingen heeft men vastgesteld dat zich, midden in den Oceaan, van den 50en graad Noorderbreedte tot het eiland Tristan d'Acunha, een onmetelijke bergketen met vertakkingen uitstrekt, waarvan de hoogste toppen, op een 200 meter na, tot aan de wateroppervlakte reiken. Meer nog, in 1898 haalde men ter hoogte van de Azoren, uit een diepte van 3000 meter, schilfers glazige lava boven, welke, volgens de geleerden, slechts kon gevormd zijn in aanraking met de lucht. Inmiddels werd bewezen dat het Atlantisgebergte, met zijn uitloopers Madeira en de Canarische eilanden, nog gedurende het quartaire tijdvak in actie was. Het scheen dus bewezen dat er in die oorden een ondergangscatastrophe heeft plaats gehad. Nader kwam men tot de gevolgtrekking dat de schilfers lava een 15.000 jaar geleden gevormd werden.
| |
| |
Er zou dus tusschen Europa en Amerika een tropische brug bestaan hebben. Hiermede worden heel wat punten opgeklaard. Men lette slechts op de cultureele overeenkomst tusschen het Egypte der oertijden en het oude Mexico. Aan beide zijden van den Oceaan verheffen zich stom en zwijgend pyramiden, als zoovele raadselachtige getuigen van één zelfde beschaving. Zouden Egypte en Mexico, in de verste tijden, koloniën geweest zijn van één zelfde volk: de Atlanten?
Moest er geen verbinding tusschen Amerika en Europa bestaan hebben, hoe legt men dan het feit uit dat er op beide vastelanden een gelijksoortige, ja, een volkomen gelijke flora en fauna bestaat? Is het niet bevreemdend dat men in Indië en Afrika, zoowel als in Midden-Amerika en den Kansas fossiele overblijfselen heeft gevonden van den holenleeuw? Zelfs het paard zou uit Amerika afkomstig zijn, want het is het eenigst deel der aarde, waar men niet alleen de fossiele overblijfselen van het paard, doch ook van zijn voorloopers heeft gevonden.
Zoovele punten wijzen op het bestaan van een wereld, welke, even geheimzinnig als zij nu voor onze blikken schemert, ten onder ging.
Nog dient men zijn aandacht te schenken aan een Mayaopschrift, gevonden op het schiereiland Yucatan en door Ronald Strath ontcijferd. Naar luid daarvan heeft een planeet de aarde getroffen, werd het aarddeel, waar het viel, vernietigd, en ontstond er zoo'n ontzettende stofwolk, dat de wereld achttien maanden lang in duisternis was gedompeld.
Hebben we hier te doen met het relaas van een overgeweldige vulkaanuitbarsting? Wie weet! Werd Atlantis verzwolgen door het water en het vuur tegelijkertijd? Wie weet!
Tusschen beide vastelanden spoelt steeds de onafzienbare oceaan, wellicht de eenige getuige van het werelddrama.
In zijn geruischlooze diepten slapen de wrakken, laveeren de slijmerige zeemonsters, zoeken de lederen lianen het licht, dat zij nimmer zullen vinden.
Onwillekeurig denkt men aan ruïnen van verzwolgen steden, aan brokstukken van tempels, poorten met messing beslagen, steenen goden, tritons en sirenen... en de karkas van het eerste schip.
| |
| |
Zou de Sargasso-zee, de zee van kruid en wier ter hoogte van de Azoren, voor eeuwig het geheimzinnige Atlantis onder haar groen gewelf verscholen houden?
Wie weet!
Zoo grondeloos is de zee, zoo gesloten!
* * *
En toch dient er geloof gehecht aan het essentieele van de Atlantis-sage; toch is het niet mogelijk zijn instemming te weigeren aan den grooten Franschen geleerde, Abbé Moreux, waar hij volgende getuigenis aflegt:
‘Ja, Atlantis heeft bestaan. Op zekeren avond, toen hevige rillingen door de aardkorst liepen, is deze ten ondergang gedoemde streek ineengezakt en heeft de zee zich, in een ontzaglijke vloedgolf, op haar slachtoffer geworpen, dat voor eeuwig in haar meedoogenlooze wateren begraven werd.’
Mei '32.
A. DE MAREST.
|
|