| |
| |
| |
Boekbeschouwing
Floris Prims: Antwerpiensia, 1932. De Vlijt, Nationalestr. 46, Antwerpen; 430 blz.; 30 fr.
Met groote belangstelling hebben wij deze zesde reeks losse bijdragen tot de Antwerpsche Geschiedenis van den historischen Meester, den Stadsarchivaris, gelezen, en werden weer diep getroffen door de verbluffende gemakkelijkheid, waarmede Dr. Prims de geheimen der oude tijden ontraadselt. Het boek telt 50 studiën; 24 dezer betreffen de eerste helft der XIVe eeuw en passen alzoo volledig aan bij de verschenen deelen der ‘Geschiedenis van Antwerpen’ van dit Vlaamsche Academielid. Ze geven de details weder, die in dit groote werk niet werden opgenomen. Een andere reeks studiën staat in verband met de historische tentoonstelling over de Antwerpsche stadsagglomeratie van verleden jaar en geldt de geschiedenis der verkeerswegen op de Scheldestad. Een laatste serie heeft het over de straatkelders, het Hessenhuis, de wethoudersboeken, de parochieregisters. Verscheidene plannen en platen luisteren den tekst op.
Duizenden Antwerpsche akten uit de middeleeuwen gingen den geleerden auteur door de handen. Zoo bemerkte hij dat allerlei bijzonderheden heel wat konden toevoegen aan het beeld, door de voornamere teksten geschetst. Nog heel veel blijft er in het duister, en slechts een opleven van de Vlaamsche geschiedkundige wetenschap, zegt Dr. Prims, zal de Brabantsche historie, met haar overheerschende Dietsche stukken, tot haar recht doen komen in België, iets, waar ze aanspraak mag op maken.
De philologen zullen met blijdschap de bladzijden inzien, gewijd aan Jan van Boendale, wiens figuur nader en uitvoerig uitgeteekend wordt. Weet men, dat hij het eerst den Vlaamschen Leeuw zong, in 1332, in zijn huis op de Eiermarkt? Wie zijn schriften doorwerkt, herleeft het Antwerpen der XIVe eeuw, in de jaren van hertog Jan III, en benadert meer de zielen, oordeelt te recht de historische psycholoog, dan hem uit de schepenbrieven mogelijk was, zoodat een in moderne taal gestelde bloemlezing wenschelijk ware. Boendale's critiek op de wantoestanden in de Kerk komt voort uit dezelfde gevoelens, die Ruisbroec bezielden, toen hij een even bittere critiek schreef. - Een andere cultuurhistorische bijdrage van beteekenis is deze over Pater Bellens (gestorven in 1573), een ‘klankheldere’ naam te meer in onze Vlaamsche ascetische literatuur.
Ontroerd besluiten ook wij: Elke dag heeft zijn boosheid gehad en zal zijn boosheid hebben. Wij hebben ons echter te stichten aan het verkennen van de ware geschiedenis: het moet ons weerhouden te weeklagen over de tijden, die verslechten, en ons bevestigen in de daad, die onze tijd vereischt.
| |
Dr. Rob. van Roosbroeck: De Kroniek van Godevaert Van Haecht. IIe deel. De Sikkel. Antwerpen. 1933; 336 blz.; 95 fr.
In dit Oranje-jaar heeten we de uitgave van deze kroniek ‘over de troebelen van 1568 tot 1574 te Antwerpen en elders,’ door het geleerde Genootschap voor Antwerpsche Geschiedenis, een uiterst gelukkige gebeurtenis. De zeer volledige
| |
| |
toelichtingen van den vooraanstaanden historicus Dr. Van Roosbroeck bevredigen den meest nauwgezetten lezer. Bijzonder treffend in zijn eenvoud, verhaalt Van Haecht ons honderden belangrijke lotgevallen en feiten. Levendig schetst hij elk tafereel, waarvan de tragiek ons diep onder den indruk brengt. Zoo o.m. de oplichting van den jongen graaf van Buren, den oudsten zoon van den Zwijger, het vermoorden van honderden hervormden, den dood van Brederode, Adolf van Nassau, Egmont, Hoorne, Montigny, van Bergen, van Stralen, Hoogstraten, de Walen te Antwerpen, den Bartholomeusnacht te Parijs, de plundering van Mechelen, Naarden, Haarlem, den verkoop van Oranje's zilver, het vertrek van Alva, den slag op de Mookerheide, waar Lodewijk van Nassau dood bleef, het ontzet van Leiden.
Het omvangrijke historische oeuvre van Dr. Van Roosbroeck, waarin deze Kroniek een waardevolle plaats inneemt, bewijst ten overvloede, dat niemand in ons land zich in de studie van de tweede helft der zestiende eeuw heeft ingewerkt als hij.
| |
Dr. W. Ziegler. Versailles. Hanseatische Verlagsanstalt, Hamburg. 1933; 272 blz.; kart. 4.30 M., gebr. 5.50 M.
Dit boek is het eerste authentieke verhaal van de wordingsgeschiedenis van het Versailler-verdrag. Steunend op het geheel van het tot heden voorliggende bronnenmateriaal, biedt het werk een schildering van de meest dramatische periode uit de wereldgeschiedenis, die aan plastiek niets te wenschen overlaat. De herinneringen van Wilson, Churchill, Clemenceau, House, Lansing, Lloyd George, Montgelas, Masaryk, Tardieu, Calwell, Keynes en vele andere werden volledig uitgepluisd. Een atmosfeer van heftige spanning, vol intriges en scherpe tegenstellingen, waarin de conflictstof opgestapeld wordt, doemt weer voor ons op. De auteur betreurt het, dat er toen geen vrede in eigenlijken zin gesloten werd, en het triumviraat Wilson-Clemenceau-Lloyd George zich tot een ‘verdrag’ bepaalde. De toekomst zou, volgens hem, minder duister geschenen hebben, in geval de Amerikaansche president zich nauwkeuriger in de Europeesche politieke toestanden hadde ingewerkt.
Met een pleidooi voor herziening van de Versailler-besluiten sluit deze historische arbeid.
| |
R.H. Bartsch. - Das Lächeln der Marie Antoinette. Uitgave L. Staackmann Verlag. Leipzig. 240 blz.; geb. 4.20 Rm.; ing. 3 Rm.
Ginds aan den schoonen blauwen Donau viert dezer dagen Rudolf Hans Bartsch, de typische Oostenrijksche verteller, zijn zestigsten verjaardag. Zijn historisch-romantisch oeuvre doet ons aan dit van Paul Kenis en van Jaak Lemmers denken. ‘Vom sterbenden Rokoko’ en ‘Das Lächeln der Marie Antoinette’ staan op éen lijn met ‘Fêtes galantes’ en ‘Historische Verbeeldingen’. De nu verschenen geschiedkundige roman is vol weemoedige schoonheid en lichte gratie, bekoorlijk als de verrukkende, maar zoo ongelukkige heldin, terwijl op den achtergrond de Revolutie vreeselijk stormt. Het is het verhaal van de onbeantwoorde liefde van een jongen, dwependen Weenschen muzikant, leeraar van den Dolfijn, voor de dochter van Maria-Theresia. De auteur lant de klaarte schijnen op de welwillende inborst der ‘Autrichienne’, haar groote tegenwoordigheid van geest te midden der vele vernederingen, welke zij verduren moest, haar teederheid voor haar kinderen, haar moed voor den opstand van 20 Juni 1792, haar waardigheid en vrijmoedigheid tijdens haar verhoor voor de revolutionnaire rechtbank.
| |
| |
Boven al het gruwelijke en het ellendige zweeft echter, bevrijdend en verlossend, de trouw van een edel hart.
| |
P.C. Ettighoffer. - Gespenster am toten Mann. 270 blz. Gilde-Verlag. Keulen. Geb. 4.50 Rm.; ing. 3 Rm.
Een buitengewoon oorlogsboek; een werk van blijvende waarde. Het afgrijselijke verleden, dat ons zal blijven kwellen tot den jongsten dag, duikt weer op, in de wildheid der gevechten en in zijn snakken naar vrede, naar meer menschelijkheid. Dit ontroerende krijgsdocument doet vergeten, wat er tot heden over dien gruwelijken tijd neergeschreven werd, zoo onmiddellijk treft het den lezer. Klaar, waar, onverbiddelijk, zonder pathos, vormt het een grootsch kunstwerk, voortgebracht door een begenadigd auteur in tweeërlei zin. Het mag nooit meer gebeuren: dat is het ethos, dat in dit geweldig boek leeft, en daarom stierven de duizenden op alle fronten, langs welken kant ook geschaard. Wij mogen ons niet blinddoeken voor hetgeen, weldra twintig jaar geleden, in gang schoot. Zooniet wordt het heden onvruchtbaar en dat ware vreeselijk en vernietigend. Ettighoffer ‘onteert de millioenen dooden niet door een verkeerd begrepen piëteit, die over hen zwijgt’. Zij, die in 1914 als beroesde gladiatoren voorbij hun Imperator togen, tot het koud in hen worden zou en de spoken voor hen opdaagden, de booze, onmeedoogende frontspoken.
| |
A.A. Kleyn en G. Schutte. - Overzicht der Algemeene Geschiedenis. Joh. Ykema. Den Haag. 1933; 344 blz.; fl. 2.25.
Een mooi schoolboek voor middelbaar- en normaalonderwijs. Het geeft niet meer dan noodig is, ook niet minder. Aan zulke uitgave hebben wij werkelijk behoefte, opdat de toekomstige onderwijzer voorzien weze van een stevige historische informatie, die in de diepte wortelt, zonder dat daarom zijn leeraar meene aan de hoogeschool te doceeren. Het werk van de heeren Kleyn en Schutte ware volmaakt, zoo zij er de noodzakelijke bibliografische gegevens hadden aan toegevoegd. Immers het handboek moet een instrument zijn, de leerlingen toelatende, zich, bij hun persoonlijken arbeid, te oriënteeren, zoodat het hun mogelijk wordt eventueel de gewenschte opzoekingen te verrichten, zich te documenteeren en teksten te controleeren, te vergelijken, te critiseeren.
De toegevoegde jaartallen en vragen vergemakkelijken gewis de herhaling van het bestudeerde.
| |
Dr. E. Rypma en J. van Buren. - Korte Ontwikkelingsgang der Historie. Wolters. Groningen. 1933. 250 blz.; ing. fl. 1,90; geb. fl. 2,10.
De onderlegde schrijvers zijn in hun bedoeling, aan de leerlingen van het middelbaar onderwijs door korte en duidelijke uiteenzettingen, goede illustraties, klare kaarten en overzichtelijke beknopte samenvattingen een beeld te geven van den ontwikkelingsgang der beschaving, ten volle geslaagd. Om dit doel te bereiken werd op het onderling verband der hoofdfeiten sterk de nadruk gelegd. Methodische tabellen, waarin de belangrijkste jaartallen zijn verzameld, geven een voorstelling van de indeeling in verschillende tijdvakken, terwijl de synchronistische résumé's het den leerlingen gemakkelijk maken zich doorheen de stof te richten. Zij vinden dit werk boeiend en verstaan het best. Dit is persoonlijke ondervinding.
J.P.
|
|