| |
| |
| |
De Ring van Gyges
Vierde tijdvak
Blanche de Paiva
Personen:
BLANCHE DE PAIVA |
45 jaar |
SERGE, haar zoon |
25 jaar |
ALPHONSINE PLESSIS, het meisje met de camelia's |
22 jaar |
FRANZ LISZT |
34 jaar |
Te Parijs op de Champs Elysées in den winter van 1845
Een klein salon in het Hotel de Paiva, aan de Champs Elysées. De ramen geven uitzicht op het straatleven, waarvan de drukte, door 't geratel van de ekwipages en het voorbijglijden van de lichten, voor oor en oog naar binnen dringt.
Alles in dit door Baudry met erotische tafereelen gedecoreerde vertrek, meubelen en opschik, getuigt van een geraffineerden smaak in een toomelooze weelde. Door slechts een kleinen kaarsenluchter verlicht, is 't er bijna donker.
Achter een breede, door gordijnen afgesloten deur, schuin links, vermoeden we een avondfeest. Iemand zit daarbinnen aan den vleugel en speelt ‘Liebestraum’ van Franz Liszt.
In den schuinen achterwand rechts, nog een deur, met gordijnen afgesloten.
| |
| |
| |
Eerste tooneel
ALPHONSINE - BLANCHE
(ligt in een zetel en luistert met haar heele ziel naar 't klavierspel. Haar fijn, gefaneerd bleek gelaat steekt fel af bij haar gitzwarte lokken, die in twee lange, dichte vlechten van haar blanke schouders dalen, naar de mode van den tijd, en waarin, als sterren in een zwart-vloeren nachthemel, diamanten schitteren. Om haar taille en haar hoepelrok slingert zich een guirlande van witte camelia's. Als het spel binnen ophoudt, klettert geestdriftig applaus).
(steekt het hoofd door de draperijen links en treedt, als ze Alphonsine bemerkt, naar binnen, terwijl ze de gordijnen achter zich laat dichtvallen. Hoewel reeds ver in den herfst van haar leven, is ze nog een indrukwekkende schoonheid. Haar heele optreden heeft iets koel-vorstelijks, dat geen sympathie wekt, maar onweerstaanbaar ontzag afdwingt).
- Hoe nu? Wat doet gij hier, zoo op uw ééntje?
- Mezelven op de proef stellen.
- Ik heb vandaag eens precies willen weten, hoe ik het nu heb met Franz Liszt. Wien ik nu eigenlijk liefheb in hem: den man of den kunstenaar.
- Kunnen dat dan niet de ééne én de andere zijn?
- Neen... ik geloof dat dit niet kan.
- Tsss... tss... wàt een moeite de jonge meisjes van vandaag zich toch geven om haar leven te complikeeren!
- Och... als de jonge meisjes van vandaag daar nu hun plezier in vinden! Zelve de streng van haar lot in den knoop leggen, voor 't genot om haar weer te ontwarren?
- ... De kaarten van haar levensspel door elkaar schudden om tegen zichzelve dan... met kloppend hart, de eene réussite na de andere te spelen!
(Zij gaat achteloos zitten).
- Zoo iets zal 't wel zijn. Is de réussite niet het spel voor de eenzaamheid en de verveling?
- De verveling? Alweer dat akelige woord!
| |
| |
- Wat wil ik er tegen doen? Mijn ziekte... mijn noodlot dat m'n dood wordt!... A propos, dat stukje, dat Franz daar gespeeld heeft... hebt gij dat mooi gevonden?
- Mooi... mooi... Verlaat, wat dat betreft, u liefst maar niet op mij. Maar, gij hebt het gehoord: daarbinnen dwepen ze er mee. Vooral het jonge volkje. Dat zal er dus wel een sterke dosis wereldsmart in geproefd hebben,... tuberculeuze sentimentaliteit, de mode van den dag!...
- Dan is dat maar heel erg voor dien armen Franz. Dit lied heeft hij gecomponeerd voor mij, den vorigen nacht, in één adem... héél zijn ziel er in gelegd, alles er in uitgestort wat hij voor mij gevoelt.
- Mooi. En dan sluipt gij liefst de zaal uit, als hij zich aan de piano zet.
- Juist. Om die proefneming dan... Ik wilde het stuk hooren, zonder hem te moeten zien. Beproeven, of z'n liefde, in muziek uitgedrukt, me nog sterker roeren kan dan zijn liefde in woorden.
- En... die proef is uitgevallen in 't voordeel van de muziek tégen het woord... Natuurlijk.
(Blanche met groote oogen aankijkend).
- Waarom natuurlijk?
- Och kind, meent ge dat ik u niet begrijp? Ja, leer mij de vrouwen kennen! Alles wat gij u hier in de eenzaamheid, al luisterend naar dit lied, zoo pijnlijk hebt zitten afvragen,... ik hadde het u dadelijk kunnen zeggen: Zóó'n ongewonen schat aan woorden en aan beelden kan Liszt niet bezitten voor zijn liefde tot u... of ook deze schat geraakt uitgeput. Geloof me: er is géén fortuin, zoo groot, dat tegen het spel met een vrouw bestand is. Liszt heeft u niets meer te geven aan versche emoties, u niets meer te vertellen, wat nog iets nieuws voor u kan zijn. Hij kan dus niet meer vechten tegen het nieuwe beeld alweer, dat het zijne in uw geest verdringt.
- Neen... zoo is het toch niet heelemaal. Kijk eens, ik heb me dat al eens vaker afgevraagd: Als een liefde in me begon te verflauwen, was het dan omdat er een andere in me opkwam? Neen, het was andersom: mijn hart moest eerst ledig zijn, vóór dat er plaats was voor een nieuwe liefde. Franz
| |
| |
heeft me eens iets verteld over een vogel Phenix, en daar moet ik altijd aan terugdenken. Ik geloof dat iedere nieuwe liefde in mij geboren wordt uit de assche van de vorige.
- En in dit vuur laat ge uzelve verteren zonder nog eenige kans om ooit nog eens op te fladderen uit uw assche...
- Ja, zoo gevoel ik het ook wel langzamerhand.
- Uw noodlot, mijn kind, is dat gij gelooft aan de liefde.
- En wat is het leven waard, zonder dat geloof? Als ik terugdenk aan allen die eens mijn minnaar waren, dan kan ik het nooit van mezelven verkrijgen om te zeggen: Ik heb hem liefgehàd. Gehad... dat veronderstelt iets wat onherroepelijk voorbij is, wat dood is vóór ons en in ons. En nu kan ik mij niet voorstellen, dat een liefde in ons zou kunnen sterven.
- Dat wil zeggen: Gij gelooft niet dat we zouden kunnen ophouden, iemand lief te hebben... iemand niet meer liefhebben, die eenmaal àlles voor ons geweest zou zijn?
- Ik geloof niet dat dit mogelijk is. Want zelfs als de liefde in haat verkeert, vervult ze dan nog niet evenzeer ons hart en onze zinnen?
- Hebt gij dan ook al ervaring van haat?
- Neen, Goddank! Maar daarom stel ik de vraag aan u: Allen die ik eenmaal heb liefgehad, die bemin ik nog... ten minste in mijn herinnering aan hen... en in den persoon van den laatste. Die gedachte aan Phenix laat me niet los. De nieuwe liefde die telkens in me geboren wordt uit de asch van de vorige... ik geloof dat ze, als deze mythische vogel, altijd opnieuw... dezelfde liefde is. Dat ik niet één man... niet dé mannen bemin, maar... de liefde-zelve.
| |
Tweede tooneel
ALPHONSINE - BLANCHE - SERGE - LISZT
(treedt binnen langs de deur der feestzaal; met hem waait een vleug dansmuziek binnen).
- O... Pardon!
(Naar buiten pratend).
Hier zitten de dames! Als ze niet toevallig aan 't con-
| |
| |
spireeren zijn, dan mogen we misschien wel binnenkomen. Maar, wacht... eerst behoorlijk aankloppen.
(Hij gaat terug buiten en klopt aan).
(met komischen ernst).
- Binnen!
(treedt plechtig binnen, gevolgd door Liszt, die veeleer 'n verlegen figuur slaat).
- 't Valt ons mee, mijnheer Liszt, de dames zijn net met haar conspiratie klaar.
- Met onze conspiratie? En tegen wie, als we 't weten mogen?
- Wel, tegen ons! Tegen wie anders, natuurlijk?
- Aan pretentie blijkt het u allerminst te ontbreken, mijnheer de markies.
- ‘Pretentie’ is misschien wel een iets te hard woord, mejuffer Plessis... Vindt gij ook niet, mijnheer Liszt?
LISZT. - Vooral dan op zulke zachte lippen, die als rozenblaadjes zijn...
SERGE. - Maar, om het u rechtuit te zeggen, van overmaat aan schuchterheid heb ik toch nooit last. Ik heb me aangewend om zélf m'n prijs, m'n waarde te stellen, vóór dat een ander me taxeert, en daar ben ik altijd goed bij gevaren.
- Daar herken ik wel mijn zoon!
- Maar we komen niet naar hier om te hengelen naar complimenten voor mij.
- Voor mijnheer Liszt dan...
- Maar Mevrouw de markiezin!...
- Het is eigenlijk wel een beetje schandelijk, dat we u er zoolang hebben laten op wachten. Wat zegt gij, mejuffer Plessis?
(opstaande en Liszt de hand reikend op sympathieken en toch eenigszins matten toon).
- Ik ben hier komen zitten, alléén en bijna in 't donker, om uwe muziek geheel zuiver over me te laten komen, en ik geloof dat ge daar een meesterstuk geleverd hebt, mijnheer Liszt.
- Als zijn meesterstuk dat is, waarin de kunstenaar zijn hééle ziel heeft gelegd en nà welks schepping hij 't gevoel heeft, alsof hij nu verder niets meer zal te bezingen, te verheerlijken hebben - dan zal dit lied wel mijn meesterstuk zijn.
| |
| |
- Och kom! Op zoo'n manier zouden alle kunstenaars vóór hun twintigste jaar al, uitgepraat zijn!
- Ik ben er vier en dertig, mijnheer de markies.
- En... nooit te voren eens het gevoel gehad, alsof gij... uw meesterstuk hadt geschreven?
(met lichten spottenden blik van verstandhouding naar Alphonsine).
- Ja... dan zoudt gij wel eens een heel groote onvoorzichtigheid hebben kunnen begaan, mijnheer Liszt. Wilt ge eens een wijzen raad van mij? Een kunstenaar mocht altijd gemakkelijker zijn laatste ‘stoffelijk’ bezit voor een vrouw kunnen uitgeven dan zijn laatste ‘geestelijk’ bezit.
- Gemakkelijker zijn beurs voor haar leegschudden dan zijn hart, bedoelt mama.
- Wel ja, zoo bedoel ik het! Een ledige beurs kan altijd nog opnieuw eens gevuld worden. Een ledig hart... nooit meer. Maar vindt ge niet, dat we hier al lang genoeg in 't donker zitten? Ik zal even om licht zenden.
(Zij verlaat het vertrek door de deur links).
| |
Derde tooneel
ALPHONSINE - SERGE - LISZT - BLANCHE
- Is dat ook uwe meening, mejuffer?
- Niet volkomen. Ik stel me namelijk niet voor, dat een hart heelemaal ledig zou kunnen zijn.
(die zich nonchalant in een zetel gevleid heeft).
-... Noch heelemaal vol. Waarom ook ons schoone hart door een enkelen bewoner laten betrekken, als we 't zoo gemakkelijk bij kamertjes kunnen verhuren?
(met gesmoorden lach).
- O... o... gij gaat er direct wel wat brutaal aan, mijnheer de markies!
- Brutaliteit is dikwijls de meest vertrouwbare vorm van oprechtheid.
(eenigszins van streek).
- Moet ik dat als een compliment opvatten, of als...
- Ik laat uzelven de keus.
| |
| |
- Dan... als compliment. Ik toon me zooals ik nu eenmaal ben. Ik zet mezelven geen masker van heiligheid en van deugd op. Wat ik - zoo brutaal dan, als gij wilt - zeg, dat denkt en wenscht toch iedereen voor zichzelf.
(die ook gaan zitten is).
- Mag ik u verzoeken om een kleine uitzondering... voor mij?
- Toegestaan. Onze vriend Liszt is een van die zeldzame gelukkigen, die door het leven kunnen wandelen over een pijlrechte baan, omdat ze aan 't eind daarvan toch altijd de zon der onsterfelijkheid hen zien vóórlichten. Moest ik die rechte baan volgen, dien zandweg... dan zag ik aan 't eind er van slechts een zwarten kuil: het Niét. Daarom vermei ik me maar liever op bebloemde zijpaadjes en kronkelwegen... Heb ik gelijk, mejuffer?
(zichtbaar geamuseerd en geïnteresseerd).
- In ieder geval schijnt me deze levensopvatting toch een krachtig voorbehoedmiddel tegen de kwaal van onzen tijd: de verveling.
- ...Die des duivels oorkussen is; niét de luiheid.
(Er wordt geklopt. Twee lakeien met brandende waskaarsen-kandelaars treden binnen en gaan deze op den schoorsteen plaatsen. Zij hebben achter zich de deur van het salon open gelaten en we hooren op het klavier de prelude van Chopins ‘Polonaise brillante’).
- O... daar heeft Chopin zich aan de piano gezet...
- Is dat niet het praeludium van zijn ‘Polonaise brillante’?
(in extase).
- Wat is dat heerlijk! En hoe klein gevoel ik me zelf nu in mijn verrukking!
(plagend).
- Toch zal dat wel niet Chopins ‘meesterstuk’ zijn... zooals gij dat noemt, Franz... Als hij ooit gemeend zou hebben, in deze ‘Polonaise’ z'n heele ziel te hebben uitgestort, dan heeft hij er nadien toch altijd nog genoeg bezieling in gevonden voor... wat een massa andere meesterstukken nog!
- Natuurlijk! Chopin heeft het zich nooit laten ontbreken aan nieuwe objecten voor zijn inspiratie, aan nieuwe muzen, als mijnheer Liszt het zoo liever hoort.
- In uw plaats zou ik dat een lesje voor mij laten zijn, mijnheer Liszt.
| |
| |
- Maar, van muzen gesproken, als ik in het land van Terpsichore niet heelemaal een Beotiër ben, dan dient een polonaise toch om op te dansen...
(binnentredend).
- En niet om er bij te zitten filosofeeren, zooals hier gedaan schijnt te worden.
(opstaand en Alphonsine den arm biedend).
- Mag ik, mejuffer?
(zijn arm aanvaardend).
- Gaarne, mijnheer de markies. Gij excuseert ons wel, mijnheer Liszt, en... zoo'n groot kunstenaar als gij toch ook zijt, doe als Chopin, en zit nooit om een nieuwe muze verlegen.
(Zij treden de feestzaal binnen; deur en gordijnen worden achter hen gesloten en de muziek breekt af).
| |
Vierde tooneel
LISZT - BLANCHE
(plaats nemend in een zetel rechts in het vertrek).
- Een wijze raad, mijnheer Liszt.
- Die wel beteekenen zal, dat ze me haar ontslag als mijn muze geeft.
- Zou dat zoo'n ramp voor u zijn?
- Een ramp? Het zou mijn verlossing kunnen zijn uit een twijfel, die al mijn denken in beslag neemt, die heel m'n energie sloopt.
- Twijfel over... haar liefde voor u?
- Liefde? Och, laat ons dat groote woord hier maar uitschakelen. Ik bedoel: twijfel over dàt wat ik ooit wel gewéést mag zijn voor haar.
- En... dien twijfel? Zoudt ge dien willen ruilen voor zekerheid?
- Voor zekerheid? Ja... kijk eens, als ik nu eens vernemen moest, dat ik voor haar ook maar een stuk speelgoed was, dat ze in den hoek gooit, na 't met haar fijne vingertjes netjes te hebben stuk gemaakt,... ik, zooals al die anderen vóór mij... Ik geloof dat het moordend voor me zou zijn.
- Ik, zooals al die anderen! O, heilig mannelijk
| |
| |
egoïsme! Met de bedrogen liefde is 't voor u, heeren van de schepping, gesteld als, voor iedereen, met den dood: dat kàn alleen, dat mag alléén maar aan... de anderen overkomen. Gij zijt niet anders dan de anderen, mijnheer Liszt. En gij verdient ook geen betere behandeling. Wie gij in Alphonsine bemint, dat is niet Alphonsine, maar... uzelven. Wat gij houdt voor liefde, dat is slechts de trots, voor u alleen het schoone meisje met de camelia's te hebben, dat iedereen begeert. En nu kan nooit een gewonde liefde zooveel pijn doen in een man als een geknakte trots.
- Laat dat wààr zijn. Maar dan gevoel ik toch, nu al, dat mijn geknakte trots zal te genezen zijn, als ik maar een schoone herinnering bewaren mag aan deze vergane liefde. Ik bedoel: het geloof, de illusie, dat ze toch wààr is geweest, dat Alphonsine mij, al ware 't dan maar één dag, werkelijk heeft liefgehad.
- Maar... weet ze dat zelve wel? Zou ze dat zelf ooit wel geweten hèbben?
- Ja... daar zegt gij iets! Zóó dikwijls heb ik getracht, te vernemen, wat er omgaat achter dit voorhoofd van marmer. Haar oogen zijn zoo klaar en zoo doorschijnend alsof ze den blik willen laten doordringen tot op den bodem van haar ziel. En toch was 't me altijd, alsof ik staarde in een bergmeer, zoo helder, zoo rein en toch zoo vol geheimzinnigheid.
- Gij hebt dus toch willen doordringen tot in de diepste diepten van dit meer? Er dàt willen in ontdekken, waarvan zij zichzelve nauwelijks bewust is: de reden, de oorzaken van haar gunsten? Het ‘waarom’ van haar liefdegevoel?
- Ja... dat zal ik wel eens beproefd hebben.
- En... als nu eens 'n middel bestond... hét middel om tot op den bodem van haar ziel door te dringen, om haar te zien... zooals ze is... als ze zichzelve door iedereen ongezien waant... want dàn alleen geeft de mensch zich zooals hij is... en iemand wilde u dit middel bezorgen... zoudt gij het dan aanvaarden... durven aanvaarden?
- Met wàt een vreemden ernst vraagt gij me dat, mevrouw de markiezin?...
- Gelooft gij, dat ge haar geheimste gedachten zoudt kunnen verrassen, ieders geheimste gedachten over u... als
| |
| |
de mogelijkheid bestond om alleen maar uw geest, uw oogen en ooren naast haar te laten, en met uw lichaam afwezig te zijn?
- Haar zien, terwijl ze mij niet zien kan? Tot in haar geheimste intimiteit? Ja, dat moet wel het middel zijn om haar te zien in haar wezenlijke gedaante.
(hem heel dicht bij haar doende neerzitten).
- Welnu, dat middel, die macht... ze bestaat en sinds vier en twintig eeuwen hoort ze toe aan mijn geslacht... aan mijn geslacht alléén op aarde.
(duizelig).
- Wat vindt gij nu uit om me op de proef te stellen?
- Ik vind niets uit. Ik kwijt me van den plicht, die verbonden is aan deze macht: den plicht om er één mensch deelachtig van te maken. En daartoe kies ik thans u uit. Gij zijt een verstandig, zwaarbelezen man. Gij weet dus wat over den ring van Koning Gyges?
- Een legende. Een sprookje uit de Bijbelsche tijden. Een symbool, heb ik altijd gedacht, voor de menschelijke onbescheidenheid.
- Het erfstuk van mijn geslacht en... wellicht de vloek van mijn geslacht. Tot mij gekomen over eeuwen en eeuwen. Uit het graf weer opgestaan; uit de diepte der zee weer opgedoken,... meegevoerd door stroomen van bloed... zooals hij steeds terug zal keeren tot mijn nageslacht, tot dat hij zijn taak ten volle zal hebben vervuld... Ik erfde hem van mijn grootmoeder, wier naam was Menachow, met de oorkonde die werd opgemaakt door haar voorvader Menachem Aboedharam, die hem met eigen handen van het lijk van koning Gyges nam. En met het verhaal van een anderen voorvader, die leefde, hier in Frankrijk onder de Régence,... Menachius, een astroloog die de oorkonde in de nalatenschap van zijn vader vond en in wiens handen het Lot den ring terugvoerde, nadat hij vierhonderd jaar geslapen had op den bodem van de Adriatische zee.
(Haar hand uitstekend)
Hier is de ring van Gyges.
- Den steen naar binnen gekeerd, en mijn lichaam wordt voor u... lucht.
| |
| |
(door den ring gefascineerd).
- En... hebt gijzelf daar nooit eens de proef mee genomen?
- Dan hebt gij, mevrouw de markiezin, in uw veelbewogen leven, nooit de behoefte gevoeld om te weten te komen, hoe iemand anders in zijn diepste intimiteit over u dacht? Nooit gevoelens willen kennen die iemand anders voor u verborgen wilde houden?
- Deze ring is eigenlijk een sleutel om in te breken in een anders hersenkast, en dat heb ik nooit de moeite waard gevonden. Eenvoudig, omdat ik ook, zónder deze moeite, wel wist wat ik er in zou vinden... of juister: er niet in vinden zou: ware genegenheid voor mij... Die ik trouwens ook nooit gezocht heb.
- En... gij hebt altijd zonder deze illusie kunnen wekken? Gij!?
- Liefde? Ja, zooals die van u voor Alphonsine. Liefde die slechts mannelijk egoïsme is. Maar liefde... zelfs maar sympathie die zou weerstaan aan leelijkheid en armoe... moesten die ooit over mij komen, liefde die geen wederliefde verlangen zou, in den vorm van 't genot dat mijn schoonheid leveren kon en mijn fortuin... Komaan!
- En... gij hebt altijd zonder deze illuzie kunnen leven?
- Ik heb kunnen leven zonder welke illusie ook, mijnheer Liszt. Dat heb ik wel moeten doen. Iedere illusie over mijn kans op geluk had mijn moeder reeds bij m'n geboorte in de kiem willen versmachten. Haar eigen wondere schoonheid was door de pokken verwoest en in haar wanhoop had ze haar eenigen spiegel stukgegooid, met den duren eed, dat ze er nooit meer een anderen zou bezitten. Zoo wilde ze haar verminkt gelaat voor eeuwig uit haar oogen bannen om in haar herinnering gaaf het beeld van haar vroegere schoonheid te bewaren; en zoo is 't mogelijk geweest, dat ik tot mijn zeventiende jaar geleefd heb in de verbeelding, dat ikzelf een monster van leelijkheid was.
(haar met bewondering bekijkend).
- Gij?
- Mijn schoonheid onthulde mij... een emmer water. Toen ik eens het vlak heelemaal tot rust had laten komen
| |
| |
(met een gebaar van gladstrijken)
heelemaal tot rust, om eens te zien, wàt er nu wel uit die rimpelingen geboren zou kunnen worden. Toen... toen heb ik me een zakspiegeltje aangeschaft en met dit wapen, met niets dan dàt als wapen... en met den ring... ben ik de wereld-in getrokken... ter verovering van Parijs!
- Daarvoor heb ik alles gedaan. Van uit de diepste ellende van het Ghetto van Moscou... Berg-op, berg-af, soms tot aan den hals in de modder. Te Warschau, te Weenen de voorbijgangers aangeklampt, en dan weer verder gereisd, met het aldus ‘verdiende’ geld! Altijd recht vóór me uit... recht àf op die fonkelende ster in het Westen!
- En hebt gij dan onder deze ster... het geluk gevonden?
- Het geluk, ja, zooals ik het mezelve misschien niet voorgesteld had, niet wenschte in 't eerst, maar opdrong: een geluk dat vooral gemaakt is geworden uit het ongeluk van anderen.
- Maar, mevrouw de markiezin, nu amuseert ge u toch maar op mijn kosten, wil ik hopen...
- Daarvoor houd ik te veel van u, mijnheer Liszt. Hee, daar betrap ik er mezelve op dat ik toch wel eens van ièmand zou kunnen houden! Ik heb u daar klaar doen zien in 't gemoed van een vrouw, - zonder dat gij hiervoor zelfs den magischen ring hebt moeten gebruiken, - als proefstuk van wat deze ring u zou kunnen leeren over een schoone vrouw. Wilt gij nu op een andere schoone vrouw deze proef hernieuwen,... neem dan vrij den ring.
(Zij steekt hem haar hand toe).
(instinctmatig al rechtstaand terugwijkend).
- Neem me niet kwalijk, mevrouw, maar alles schemert en duizelt voor me... Permitteer, dat ik 'n oogenblik in de frissche lucht ga... op het balcon...
- Doe maar gerust, mijnheer Liszt, - zulke dosis menschen-... vrouwenkennis schijnt u wel wat sterk te vallen.
(Liszt opent het meest rechtsche raam, treedt naar buiten en sluit het achter zich).
| |
| |
| |
Vijfde tooneel
BLANCHE - ALPHONSINE
(wil naar de feestzaal gaan als de deur en de gordijnen worden geopend, en Alphonsine, verhit en zich bewaaierend, binnentreedt).
- Hoe? Alleen?
(terwijl ze de kamer rondkijkt en zich in een zetel links laat vallen).
- Ik kon u wel hetzelfde vragen.
- Hij is dààr. Op 't balcon. Bezig met weer wat op z'n verhaal te komen. Gij hebt een manier om...
- Ja... wat kan ik er nu eenmaal aan doen? Eigenlijk heb ik diep medelijden met hem...
(zich neerzettend).
- Medelijden?
- Ja, en dat is dan ook weer een vorm van liefde bij me. Maar daarvoor moet het voorwerp er van ongelukkig zijn. Heel erg. Schikte Franz er zich nu in, dan geloof ik niet dat ik nog iets voor hem gevoelen zou.
- Zoodat hij dan eigenlijk nog een deel van zijn geluk bij u bewaart door... ongelukkig te zijn! Tiens, dat zouden we hem eens moeten vertellen.
- Denkt gij dat hij 't zich heel erg aantrekt?
- Zoo'n kunstenaar, zoo'n dweper, en dat op zijn leeftijd, ja dat kan wel eens hard zijn. Ge vreest toch zeker niet, dat hij...
(met een gebaar van zich een kogel in 't hoofd jagen).
(met afschuw haar oogen bedekkend).
- Maar zwijg toch, mevrouw.
- Wat dàt betreft, zou ik me maar niet bezorgd maken. Als een man zichzelven opruimt voor een vrouw, en zeker voor een vrouw uit onze wereld, geloof me, dan is het altijd eerder omdat hij haar wel gehad heeft, dan omdat hij haar niet heeft gehad.
- Toch moet het een afschuwelijke gedachte zijn: iemand die zich om u het leven heeft benomen...
- Had hij die zich het leven benomen heeft... iedereen zegt: om mij, dat werkelijk om mij gedaan, zuiver om mijzelf, dan geloof ik niet, dat ik de gedachte daaraan afschuwelijk zou vinden.
| |
| |
- Dat was... nu gij er zelf toch van spreekt... de markies de Païva...
- En hebt gij u ooit kunnen voorstellen, dat... de markies de Païva dan, zich van kant maakte omdat hij mijn liefde verloren had? Dan had hij daarmee niet behoeven te wachten tot na zijn laatste bankje van duizend. Zonder mijn liefde, of laat me zeggen: zonder de illusie van mijn liefde, heeft hij nog wel een jaar lang het leven kunnen dragen. 't Werd hem maar te zwaar, toen zijn fortuin er door was. Maar waarom was zijn fortuin ook zooveel kleiner dan hij me altijd had wijsgemaakt? Neen, een man die dàt doet, die tot dààr komt, die betreurt altijd minder ons hart dan den prijs dien 't hem gekost heeft. En de groote reden voor zijn wanhoop is dan: dat hij er zich geen nieuw meer kan koopen.
- Gij zijt vreeselijk, vanavond.
- Vreeselijk? Ik ben alleen maar in een vertrouwelijke bui. Hoe kom ik er aan? Maar gij interesseert me al heel bijzonder en u wilde ik wel tot de erfgename maken van mijn ervaring in het leven dat gij uzelven gekozen hebt; en waarvan ik - nooit vóórvoelde ik dat zoo sterk als juist nu - weldra afstand zal moeten doen.
- Anders... zoo heel verleidelijk spiegelt gij het me niet voor, dat leven! Zoo... zonder liefde... zonder illusies... zonder idyllen...
- M'n lieve onschuld... weet ge wel dat ge nog veel gulziger zijt dan ik? Nog veel méér van ons leven vraagt? Liefde... illusies... idyllen - neen, waarom ook geen idyllen! - Bij de fortuin, bij al de genietingen die de weelde u bezorgen kan! Neen, kind, dat gaat nu eenmaal niet samen. En dat is maar rechtvaardig ook. Liefde... wat gij u als echte liefde voorstelt, die leeft van bloemengeur en maneschijn - dat is het eenige sieraad van de armoe, en het past den rijke niet, dit kleinood ook nog aan den arme te benijden.
- Dat wil zeggen: zooals Dante op de poort van de hel schreef: ‘Doe afstand van alle hoop,’ zoo schrijft gij op de poort van onzen hemel: ‘Doe afstand van alle liefde?’
- Afstand er van doen? Integendeel! Alleen
| |
| |
maar niet zoo dom zijn om haar te willen ondergaan, om de slavin er van te worden. Zooals gij. Haar domineeren, haar tot uw slavin maken; tot de dienares van al uw verlangens, van al uw fantazieën, van al uw grillen. Zooals ik. Daarvoor hebt gij haar slechts tot geld te maken, de liefde. Geld is het eenige wat is. Al de rest is waan, waan en nog eens waan!
- Zou uw vertrouwelijke bui niet veeleer een onweersbui zijn, mevrouw de markiezin?
- Markiezin... markiezin! Die titel is het eenige wat Païva me nagelaten heeft, en dan was hij... óók nog waan! Wie geld bezit, die is alles wat hij zich verbeeldt, en dan kan hij 't ook ieder ander suggereeren. Als ik voor hem Herz heb losgelaten, die me tot de Koningin van Parijs had gemaakt, was 't dan niet bijna evenzeer om zijn naam en zijn titel als om zijn fortuin? Markies Albino Francisco Païva de Araujo... lid van den oudsten Portugeeschen adel! Wie hadde er ooit aan durven twijfelen? Maar als 't verguldsel er was afgespoeld, dan bleef van zijn blazoen niets meer over dan 't uithangbord van een handelaar in droge amandelen.
(op een toon die teleurstelling verraadt).
Dan zou mijnheer Serge dus... geen markies zijn?
(verrast Alphonsine aankijkend, dan met een vluggen blik in de richting van het salon).
- Mijnheer Serge?
(Haar gaat een licht op. Plotseling droog en hard).
Zelfs als de Païva werkelijk markies geweest ware, dan zou Serge het daarom nog niet zijn. Serge is niet de zoon van Païva, maar van Antoine Villoing, mijn eersten man... mijn eerste liefde!! - een armen drommel van een snijder te Moscou, dien ik getrouwd heb, geloof ik, alleen maar om zijn titel van Franschman... omdat hij, dacht me, de lucht van Parijs in zijn kleeren droeg.
(op vreemden toon).
- Neen. Even weinig als hij weet, dat hij op 't oogenblik niets rijker meer is dan zijn vader.
- Maar hij heeft toch... hij kan toch rekenen op uw fortuin...
- Mijn fortuin? Hahahaha! Ik zie wel dat ik u alles zal moeten zeggen. Mijn fortuin... nog slechts wààn, als al
| |
| |
het overige! Een waan, waaraan ik mezelven vanavond een laatsten roes drink!
(rechtstaand).
- Niet mogelijk!
- Nu mijn liefde zich niet meer laat munten... alles op het spel gewaagd en... alles verloren! Niets wat ge hier ziet, hoort me nog toe. Dit feest is mijn adieu aan Parijs... mijn adieu aan àlles. Nog slechts één gast ontbreekt... een die zich zelven geïnviteerd heeft: de deurwaarder. Zijn uur heeft geslagen. Ik verwacht hem bij elken klop op de deur.
(Er wordt geklopt).
(slaakt een lichten kreet).
(waardig opstaande).
- Binnen!
| |
Zesde tooneel
BLANCHE - ALPHONSINE - SERGE
(komt, lichtelijk door den drank opgewonden, uit de feestzaal; met hem waait een vleug aanjagende dansmuziek naar binnen).
- Maar dat is onverantwoordelijk! Gij zijt de vorstin van 't feest, de Venus in 't firmament van dezen avond, alle oogen zoeken u en weer moet ik u uit dit hokje komen halen!
(onthutst).
- Mijnheer de mark... mijnheer Serge; neem het me niet kwalijk, maar...
(schamper).
- Mejuffer Plessis... zal zich nu wel niet zoo heel lekker gevoelen...
- Inderdaad, ze ziet er wel een beetje witjes uit. Maar, komaan, daar binnen groeien er weer wel nieuwe roosjes op haar wangen. Mejuffer Plessis... schoon meisje met de camelia's... zijt ge ooit wel eens geschaakt geweest? Geschaakt, langs een touwladder, op vliegende paarden in den nacht? Tusschen bliksems van degens door en donder van pistolen?... Zoo schaak ik u eens!
- Leve het leven, mama!
(Alphonsine om het middel grijpend en schier met geweld haar meesleepend).
Laat ons genieten van dezen avond, als moest het onze laatste zijn!
(woest).
- Een nieuwe idylle?... Haha... Begin er dan nu maar aan!
(Haar kanten zakdoekje verfrommelt zij en
| |
| |
scheurt het met haar tanden aan flarden; dan laat ze zich terug in haar zetel vallen en barst in razend snikken uit).
| |
Zevende tooneel
BLANCHE - LISZT
(was reeds uit het balconraam gestapt en heeft nog juist Serge met Alphonsine zien buiten snellen en de laatste woorden van Blanche gehoord).
- Wat beteekent dat, mevrouw de markiezin? Tranen? Bij u!!
(haar oogen drogend met nijdige streek).
- Gij ziet het, mijnheer Liszt, zelfs uit de rots ontspringt wel eens een bron.
- Dan... zult gij mijn gezelschap wel kunnen missen...
(Hij wil heengaan).
(hem weerhoudend).
- Neen, integendeel. Nooit had ik er zoozeer behoefte aan, als nu het vervloekte lot met één slag ons beiden schijnt te willen vellen.
- Ons beiden? Alphonsine en Serge? Ik begrijp niet, mevrouw, dat gij daar nog méér 'n drama van zoudt kunnen maken dan ik...
- Dat begrijpt gij niet omdat ik, toen ik voor u den inventaris legde van mijn hart, daar straks, toch nog één gevoel heb achtergehouden, het éénige waarover ik géén meesteres ben, en dat mij aangrijpt als een wilde passie, nu ik het plotseling in gevaar zie...
(met een schok).
- Mijn... moederliefde... He, hoe vreemd klinkt, in mijn oor, dat woord. Heeft ooit iemand het al eens voor me uitgesproken? Heb ikzelf er wel ooit eens diep aan gedacht? Nu schijnt het me, alsof eensklaps de volle klaarheid er over gekomen is. Als ik den dood niet meer vrees, bij de gedachte dat ik in mijn kind zou kunnen voortleven... is dat dan moederliefde?
(die gaan zitten is).
- Ik zou het egoïsme noemen, dat zelfs tot voorbij den dood wil gaan.
(nadenkend).
- Egoïsme tot voorbij den dood.
| |
| |
Om 't even, hoe ge 't noemen wilt! Maar zoo zal ik wel mijn zoon beminnen. Als mijn eigen reïncarnatie. Als mijn vleesch en mijn bloed, waarin ook mijn geest moet overgaan.
- Gij zijt een wonderlijke vrouw en ik span me in, wàt ik kan, om u te begrijpen. Maar... hoe kunt gij gevaar voor dit verlangen zien... in Alphonsine?
- En dat vraagt gij me! Gij die daareven nog uzelven vergeleekt aan een stuk speelgoed, dat Alphonsine gebroken heeft. Maar, goede onnoozelaar, simpele dweper... als ik mijn zoon bestem voor den troon, dien ik slechts door middel van een spiegel heb veroverd,... als ik wil dat hij hier, na mij, heerschen zal als een demon over al de passies van het zinnelijke Parijs, als een Koning, méér gezocht, méér bewierookt, méér gevreesd zelfs dan die andere daar in de Tuilerieën, denkt gij dan dat hij daartoe nog bekwaam zou zijn, indien hijzelf een slaaf werd van die passies? Indien hij een stuk speelgoed, ook, mocht worden, als gij in de handen van Alphonsine?
- Dan hebt gij nooit eens gedacht aan de mogelijkheid, dat Serge eens... verliefd zou kunnen worden?
- Zeker wel. Maar niet op een vrouw als... nu ja, als ikzelf.
- Alphonsine... een vrouw als gij?
- Gij zult er zelf het best over kunnen oordeelen, of ze niet nog gevaarlijker is dan ik, met haar ‘oprechte’, ‘ongeveinsde’ liefde, die zich aan alles hecht, maar niet vasthoudt...
- Dan moet gij ook mijn vrees begrijpen; mijn angst dat ik in mijn zoon een tweede maal zal sterven en dan voor goed.
- Ik begrijp er wel zooveel van, dat gij de liefde van uw zoon voor niets ter wereld in zulke gevaarlijke handen wilt zien, als in die van mejuffer Plessis...
- Als ge àlles begrijpen wilt, zeg dan niet: de liefde van mijn zoon, maar: de liefde voor mijn zoon. Mijn moederliefde dan. Want tot déze ontdekking ben ik gekomen, daareven, toen ik hem voelde als van me wegscheuren; tot deze vreeselijke ontdekking: in 't licht van een bliksemstraal; dat, indien hij mij niet zou beminnen boven alles, niet bereid zou zijn om elk ander
| |
| |
teeder gevoel op te offeren aan zijn liefde tot mij,
(met nadruk op ieder woord)
dat ik hem dan niet meer zou kunnen liefhebben. Zou ophouden hem lief te hebben.
- Dat wil zeggen: Zelfs de liefde van een moeder kunt gij u niet indenken zonder wederliefde.
- Als ik niet meer alles ben voor mijn zoon, dan kan hij niets meer voor mij zijn. Dan wordt het éénige licht in mij uitgedoofd. Dan wordt het zwart en kil in en om mij. Dan vangt het graf me levend.
- Zoo wreekt zich dan op u de liefde, die gij meendet, verstikt te hebben in uw ziel.
- Zoo wreekt ze zich. En nu wordt deze ziel geteisterd door een moordenden twijfel, aangevreten door den lust om te weten... om àlles te weten, en meteen gefolterd door den doodsangst voor de zekerheid.
- En... nu komt ook gij onder de betoovering van den ring?
(den ring bestarend).
- Ja... nu onderga ik zijn toovermacht!
- Het moet zoo iets zijn als de tentatie van den speelduivel, voor de groene tafel...
(met beklemde borst).
- Juist; maar oneindig machtiger en angstwekkender...
(Fluisterend)
Voor de zekerheid... voor de waarheid... om te weten, durf uw leven inzetten. Uw ziel en uw lichaam.
(is opgestaan).
- Maar... die waarheid... wàt gij zijt voor uw zoon en wat hij voor u is, kunt gij dat dan niet achterhalen zonder den ring?... Van hemzelf?
- Zou hij dat zelf wel weten? Als ik hem er om vroeg? Neen... het zaad van de waarheid... ook voor hemzelf... heb ik al gestrooid, dààr waar ik zeker ben dat het moet opschieten: Tusschen hen beiden.
- Tusschen Serge en Alphonsine?
- Een waarheid voor haar en een leugen voor hem. De waarheid: dat hij niet de zoon van Païva is en dus geen titel heeft. De leugen: dat ik mijn heele vermogen door speculaties heb verloren en dat ik voor hem dus geen andere... geen grootere waarde meer heb dan die van... maar een moeder.
| |
| |
- En dat hebt gij hààr gezegd?
- Dat is mijn eerste mise geweest op dit spel om mijn leven.
(Zij gaat naar de deur van de feestzaal, opent deze op een kier en gluurt naar binnen).
Het zaad is reeds ontkiemd. Wég is al hun vreugde!
(Laat de deur en de gordijnen dichtvallen).
Laat ons hier vandaan zijn, vóór dat ze komen. Dat ze voor de ontluiking van de waarheid tusschen hen het veld hier vrij vinden.
- Gij naar de feestzaal. U kan de waarheid niet meer dooden. Gij hebt haar reeds overwonnen... hoe zwaar gewond gij dan ook moogt zijn. Ik ga dààr.
(Zij wijst naar de deur rechts).
- En dan? De ring van Gyges is de talisman van mijn geslacht, sinds vier en twintig eeuwen. Op 't beslissend moment zal ik mij geheel op hem verlaten. Hij zal me ingeven, wat het lot mij beveelt. Maar... wacht even.
(Zij treedt op het schrijfkastje toe en opent een der laden).
Eerst nog een likwidatie.
(Zij haalt een kleinen zakspiegel te voorschijn).
Dat was mijn éérste wapen. Ik neem er afscheid van zooals van zijn degen een overwonnen vorst.
(Zij kust haar eigen beeld).
Vaarwel, Blanche de Païva.
(...en werpt dan den spiegel voor haar voeten aan stukken)
En...
(haalt een klein pistool uit de lade)
als het lot mijn dood wil in mijn zoon... dan zal dàt mijn laatste wapen zijn. En ga nu.
(Sprakeloos van ontsteltenis verlaat Liszt de kamer, terwijl Blanche verdwijnt in het vertrek rechts).
| |
Achtste tooneel
Alphonsine - serge
(komt het vertrek binnenstormen, op den voet door Alphonsine gevolgd).
- Niet meer hier?... Waar is ze dan? Gevlucht al, misschien? Ik wil het hooren uit haar eigen mond. O, o... die...
(hem terughoudend).
- Wacht nog een oogenblik! Tot dat ge weer meester over uzelven zijt. Zég... doé
| |
| |
toch geen dingen die onherstelbaar zouden kunnen zijn!
(Zij troont hem mede naar het voorplan rechts).
(laat zich vertwijfeld in een zetel neerploffen).
- Onherstelbaar... onherstelbaar!... Wat kan hier nog te herstellen zijn! Geen markies de Païva... zelfs niet simpel een Païva, maar de zoon van godweet welken schooier! En arm... arm... arm! Maar schreeuw me dan toch toe, dat het een afschuwelijke droom is! Of een helsch-wreede grap om me op de proef te stellen!
(met een vluchtigen glimp van hoop).
- Op de proef... misschien wel mij...
- Heeft uw moeder soms niet willen zien, wat gij nog voor mij zoudt zijn, indien gij niets meer zijn mocht voor alle anderen?
(haar recht in de oogen ziende).
- En... hoe zou dan deze proef zijn uitgevallen?
- Zóó: dat gij voor mij nu nog zijt, wat gij een uur geleden voor me waart: niet de markies de Païva, niet de zoon van de Koningin der Champs Elysées met het onschatbare vermogen, maar de man die me heeft kunnen boeien aan zijn eersten blik, me kunnen veroveren met zijn eerste woord. Die een heel nieuwe sensatie in mijn leven heeft gebracht. Die niét smeekte en niét smachtte gelijk al de anderen. Niet bedelde om mijn gunst, maar haar mij ontrukte met forschen stouten greep, en dien ik volgen zal tot aan het einde van de wereld!
(met schamperen lach).
- Liefst tot het einde van de wereld! Zonder geld!
(met een heerlijke naïveteit).
- Geld? Heb ik dan geen geld? En, als 't verteerd zou zijn, weet ik dan nog altijd niet, waar ik er ander kan vinden?
(opspringend).
- Neen maar!... O, die heerlijke onschuld!... Dat ontbreekt er nog aan! Schooierszoon, geruïneerd... Waarom ook op den koop toe nog een souteneur!... Als 't mijn lieve mama om een proefneming te doen geweest is, dan is die wel magnifiek uitgevallen.
(hulpeloos).
- Maar... zoo kan ik het toch niet gemeend hebben!
- Een proef? Een grap? Mijn moeder is er wel de
| |
| |
vrouw naar om zulke grappen uit te halen! Neen, neen... Ik geloof maar liefst, dat ze de waarheid heeft gezegd. Dat ze u met deze boodschap voor mij gelast heeft omdat ze er me zelve niet mee onder de oogen durft komen.
(Zeer langzaam worden de gordijnen van de deur rechts geopend en vallen dan even langzaam weer toe).
- De waarheid? Maar dan toch niet héél de waarheid! Dat ze geruïneerd is, dàt zal wel waar zijn! De tijd is voorbij, dat ze nog direct iemand bij de hand kon tooveren om haar bij te springen. Maar dat ik niet de zoon van den markies de Païva zou zijn, dat is een leugen... een verachtelijke leugen! Omdat zij mij dan rekenschap te geven zou hebben over het fortuin van de Païva, dat ze op t spel heeft gezet en dwaas verloren heeft en dat mijn erfdeel was. Mijn erfdeel, dat ik, stommeling, niet heb opgeëischt, toen ik daar het recht toe had.
- Moogt ge zulke vreeselijke dingen van uw moeder denken?
- Van mijn moeder!... Mijn moeder?... Ik heb me nooit de moeite gegeven om kwaad van haar te denken. Dat is mijn grootste onnoozelheid geweest. Alsof zulke vrouw niet tot alles in staat is! Wat kon het mij schelen dat ze een internationale courtisane was? De vrouw van iedereen, die er maar den prijs voor betalen kon? Maar... voor éénen keer, dat ze zich moeder worden liet, had ze er zich minstens toch voor kunnen wachten om ook nog een dievegge te worden... dievegge van haar eigen zoon!...
(Een schot knalt middenin de kamer en een rookwolkje walmt op).
(loopt met een schreeuw naar de feestzaal; de deur vliegt reeds open en Liszt stormt naar binnen, aschgrauw van emotie. Achter hem willen, met veel rumoer, de gasten binnendringen, doch hij sluit haastig de deur af).
(door een onzegbaren angst gewurgd).
- Wat... wat... is dàt?
(bukt zich in het midden van 't vertrek en raapt den ring van het tapijt op).
- Het goud is tot lood verkeerd. Zijn kracht is gebroken. Nu begrijp ik wel den diepen zin van z'n inschrift: ‘Weten is gestorven zijn...’ Hij bood voldoening
| |
| |
aan iedere nieuwsgierigheid, nam alle twijfel en onzekerheid uit u weg... maar in ruil van uw leven... Nooit is een man die hem bezat op dit waagspel ingegaan. Dààrvoor - om te voldoen aan zijn vervloekte bestemming - heeft de Ring van Gyges voor de eerste maal moeten vallen... in de handen van een vrouw.
(DOEK - ZEER SNEL)
AUGUST MONET.
|
|