De Vlaamsche Gids. Jaargang 21
(1932-1933)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Cyriel Buysse als TooneelschrijverCyriel Buysse is vooral geweest een verteller - onze grootste realistische romanschrijver. In zijn talrijke verhalen vindt het leven op het Vlaamsche platteland een zoo trouwe als objectieve weerspiegeling. Tooneelschrijver was deze machtige epicus slechts nu en dan, als bij toeval. Toch heeft hij een paar drama's nagelaten, waaronder: Het Gezin van Paemel en Driekoningenavond, die mogen gerekend worden tot het beste onder het weinige goede, door onze Vlaamsche dramatiek van vóór 1914 voortgebracht. In feite is Cyriel Buysse onze eenige werkelijk realistische tooneelschrijver. Zelfs in zijn minder geslaagde stukken - als Maria, Landverhuizers, Een sociale Misdaad - schuilt meer levensechtheid dan in de beste spelen van de Tière, die toch gewoonlijk als de wegbereider van het Vlaamsche realisme op tooneelgebied wordt begroet. Dank zij het bezit van een meer gelouterden kunstsmaak en een universeeler cultuur is Buysse er in geslaagd zijn tooneelwerken voor romantische besmetting te vrijwaren. Daarom ook heeft zijn werk een grooter beteekenis dan dat van zijn tijdgenoot Lodewijk Scheltjens, die eveneens landelijke drama's met socialen ondergrond schreef. In de tooneelbeweging van zijn tijd stond Buysse alléén. Voor velen was hij slechts een gelegenheidsdramaticus. De toenmalige directeuren van de gesubsidieerde Vlaamsche schouwburgen dachten er niet aan zijn werken vóór 't voetlicht te brengen. Zij waren immers, ter wille van de natuurlijkheid, in een Oostvlaamsch dialect geschreven en bovendien kon hun rauw realisme en hun sociale strekking het publiek ontstemmen! Het was een socialistische tooneelvereeniging van groote beteekenis, de Gentsche Multatuli-kring, welke, in 1903 en in den loop der volgende jaren, van de spelen: Het Gezin van Paemel, Het Recht, Driekoningenavond, Landverhuizers, onvergetelijke voorstellingen heeft gegeven. In 1904 vertolkte Louis Bouwmeester Een sociale Misdaad te Amsterdam. Slechts na den oorlog hebben officieele Vlaamsche gezelschappen werk van Buysse in hun repertorium opgenomen. De vertolking van Het Gezin van Paemel, door den troep van den Koninklijken Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen, met Dr de Gruyter in de hoofdrol, was vooral merkwaardig. | |
[pagina 182]
| |
Buysse - de romanschrijver - is een ondergebleven dramaticus. In zijn verhalen - vooral in deze uit zijn eerste Zolaïstische periode - wordt men herhaaldelijk getroffen door fel-pathetische momenten, waaruit de dialogen als van zelf ontspringen en zich met natuurlijke geleidelijkheid ontwikkelen. Het verbaast dan ook niet, dat de schrijver het beproeft de dramatische bewogenheid van sommige zijner vertellingen in een tooneelspel te condenseeren. Zoo ontstond uit de novelle De BiezenstekkerGa naar voetnoot(1), het pakkende drama DriekoningenavondGa naar voetnoot(2). Wanneer Cloet, de ruwe, geweldige en nurksche wildstrooper, op een Driekoningenavond uit de gevangenis weerkeert, vindt hij zijn vrouw samen met Rosten Tjeef, waarvan zij zwanger gaat. Cloet doodt zijn rivaal. Wanneer hij voor de tweede maal na vijf jaar het tuchthuis verlaat, is het of voor hem zijn gezin niet meer bestaat. Hij leidt in zijn woning een eenzelvig bestaan. Hij negeert vrouw en kinderen. De bastaard staat tusschen hem en zijn echtgenoote. De moeder koestert maar één wensch: mocht het kind der schande maar verdwijnen. Ze wordt er zelfs van verdacht gepoogd te hebben, den kleinen jongen te wurgen. Dat zegt haar de pastoor, op een anderen Driekoningendag, wanneer de bastaard ziek ligt. De geestelijke beveelt de vrouw, al te doen wat mogelijk is om met haar man het echtelijk leven te hervatten. - Als Cloet dien avond thuiskomt, is de bastaard juist gestorven. Wanneer de man naar zijn slaapzolder gaat en zijn vrouw hem volgt, stoot hij haar niet meer af... Deze vrouw, die lijdzaam is en ruw te gelijk, gaat gebukt onder een gruwelijken angst. Tragisch is haar vrees voor Cloet, den biezenstekker, door den auteur geteekend met enkele trekken en die, zelfs als hij onzichtbaar blijft, de heele handeling beheerscht - of hij een verpersoonlijking was van het noodlot in het ellendige leven der onderworpen vrouw. Evenals Driekoningenavond brengt Maria, het drama in 5 bedrijven dat Buysse in 1900Ga naar voetnoot(3) bewerkte naar zijn roman Het Recht van den SterksteGa naar voetnoot(4), grepen uit de donkerste werkelijkheid. De toeschouwer wordt binnengeleid in een wereld van slampampende boeven en stroopers, levend aan den zelfkant van de gemeenschap, in een afgezonderde buurt van het dorp. Van meer belang dan het eigenlijke drama is de schildering van het speciale milieu en de uitbeelding van de daarin thuishoorende typen. Het vrij schrale conflict, waardoor de vijf tafereelen zijn verbonden, | |
[pagina 183]
| |
ontwikkelt zich tusschen den reus Balduk en de tengere fijngevoelige Maria. Op een woesten kermisdag heeft Balduk zich aan Maria vergrepen. Het meisje acht zich verplicht te trouwen met den vader van het kind, dat gaat geboren worden. Het huwelijk met Balduk bereidt Maria enkel onheil. Balduk drinkt, neemt deel aan strooptochten, wordt veroordeeld. Hij mishandelt zijn vrouw, die ziek wordt en sterft. Maria is weer eens een beeld van de lijdzame, onderworpen vrouw, zooals Buysse er vele in zijn streek heeft ontmoet. De zuster van Maria, de zachte Lisa, heeft met enkele woorden het fatalisme van deze dienstbare wezens geschetst: ‘'t Mannevolk hê meer macht as wulder en ze doen zulder mee ons wa ze willen...’ Zoo ontdekt ze de kern van het drama, waarvan Maria het middelpunt is en dat een hoog-gekleurde milieuschildering tot stut dient. Het meest typische spel van Buysse heet Het Gezin van PaemelGa naar voetnoot(5). Daarin heeft hij een synthese ontworpen van het boerenleven, dat hij reeds min of meer fragmentarisch had geschilderd in de novellen, welke hij sedert 1887, toen hij zijn eersteling Guustje en Zieneken liet verschijnen, tot in 1902 had geschreven. Het Gezin van Paemel is een der meest representatieve werken van Buysse. In dit spel laat hij het schelste licht vallen op de sociale verhoudingen, die zijn heele oeuvre tot grondslag dienen. Hij stelt den boer voor, gebukt gaande onder de heerschappij van twee machten: deze van de kasteelheeren. die hun bezittingen op feodale wijze beheeren, en deze van de geestelijkheid, die, in den dienst staande van de bezitters, de gedeemoedigde landlieden voorhoudt, dat onderwerping aan het gezag en lijdzaam dulden van alle levensellende de hoogste deugden zijn. Nergens, ook in geen van zijn romans, heeft Buysse de geestelijke en stoffelijke onmacht, de slavernij naar ziel en lichaam van den voor-oorlogschen Vlaanderschen boer, van den ‘kortewoner’, zoo sterk weergegeven als in het misschien wat willekeurig gebouwde drama, dat den ondergang van het Gezin van Paemel in tragische beelden brengt. Na tientallen jaren van hard en vreugdeloos zwoegen op het land van zijn heer, is baas van Paemel armer dan te voren. Tegen den baron, die maar denkt aan het verhoogen der pacht, durft de bonkige boer zich niet verzetten. Nog blijft hij lijdzaam wanneer een zijner dochters, die op 't kasteel moest dienen, verleid wordt | |
[pagina 184]
| |
door den zoon van den heer. Wanneer een zijner zonen bij een klopjacht verminkt wordt, en door den baron afgescheept met enkele franks, dan nog meent hij zich tot dankbaarheid verplicht. De opstandigheid, die er woelt in 't gemoed van zijn andere kinderen, begrijpt hij niet. Een van zijn zonen deserteerde naar Amerika, omdat hij niet schieten wilde op zijn stakende werkbroeders. Een ander werd in de gevangenis geworpen omdat hij met de stakers tegen de soldaten vocht. Een van zijn dochters, de vrijpostige Cordule, die én kasteelheer én pastoor de waarheid niet onthoudt, zal de vrouw worden van een wildstrooper. Zijn kloeke zonen en zijn pootigste dochter ziet vader van Paemel naar Amerika vertrekken. Het jongere geslacht, dat den strijd tegen de verdrukkende machten hopeloos weet, verlaat het ellendige land. Hoe zijn vrouw ook hunkert naar het vrije leven aan gene zijde van den Oceaan, toch wil de oude boer zijn dorpje niet verlaten. Alles moet hij opgeven... zijn hoeveken, de landouwen die hij met zijn zweet bevruchtte... Daarom blijft hij. Geen straal van hoop licht er in de duisternis van zijn wroetersbestaan, dat neigt naar het einde... Vader van Paemel, in zijn strijd tegen het noodlot, is een grootschè figuur. Men kan Buysse verwijten, dat hij te veel rampen laat neerkomen op het hoofd van zijn Van Paemel, dat hij van de verfranschte kasteelheeren een te eenzijdige en af en toe wat groteske voorstelling geeft. De levensechtheid en de diepere waarheid van het synthetisch fresco worden echter door deze fouten niet aangetast. Thans beschouwt men een drama als het Gezin van Paemel als verouderd, vermits de daarin gedramatiseerde sociale verhoudingen grondig gewijzigd werden en dus nog enkel een historisch belang bezitten. Maar de sterk gedramatiseerde tegenstelling tusschen ouderen en jongeren behoudt haar beteekenis. En de figuur van vader van Paemel is monumentaal genoeg om blijvend te boeien, wanneer ze vertolkt wordt door een acteur, die de menschelijke eigenaardigheden van het beeld in het volle licht weet te zetten. Door de schildering van de sociale verhoudingen en ook door de behandeling van zekere episodes doet Het Gezin van Paemel, als spel van het land, denken aan Heyermans' spel van de zee: Op Hoop van Zegen, welk stuk, in technisch opzicht zeker meer gedegen, niet rijker is aan menschelijke waarden. Is het beeld van den ouden, van alles beroofden en toch berustenden boer van Paemel niet van een even fel aangrijpende tragiek als dit van Kniertje met haar onwankelbaar godsvertrouwen en haar deemoedigen eerbied voor de machtigen der aarde? Ook Buysse wist dat de maatschappelijke en moreele verhou- | |
[pagina 185]
| |
dingen op het Vlaamsche platteland, door den wereldoorlog aan grondige wijzigingen werden onderworpen. In zijn verhalen De Schandpaal en Uleken liet hij dat reeds vermoeden. In zijn laatsten roman Twee Werelden belichtte hij het worden der nieuwe orde. In het zwakke tooneelspel Andere Tijden, waarin na-oorlogsche toestanden worden geschetstGa naar voetnoot(6), heeft hij gepoogd een tegenhanger te scheppen van zijn Gezin van Paemel. De baron, die vroeger de verpersoonlijking was van den hoogmoed, die zich boven boeren en burgers verheven waande, zag veel van zijn welstand en nog meer van zijn voorheen onbeperkt gezag verloren gaan. Hij meent zich nu zelfs verplicht Vlaamsch te leeren. Zijn zoon zou blij zijn, indien hij agent van een groote Amerikaansche autofabriek kon worden. Deze plaats neemt hij aan uit de handen van Franklin van Paemel, een kleinzoon van den armen boer, die door zijn ouders werd geruineerd. Nu geschiedt het, dat de kleindochter van den baron verliefd wordt op den kranigen Franklin en dreigt heen te stappen over de bezwaren van haar in hun familietrots getroffen ouders. Na een zeer dramatisch nachtelijk tooneel met revolvergedreig en theatrale verwijtingen, acht Franklin zich als 't ware gedwongen het meisje te schaken... Zeer oppervlakkig wordt in deze drie tafereelen, waarin de dramatische idylle tusschen de freule en den jongen Amerikaan allengs alle aandacht in beslag neemt, de tegenstelling tusschen den ouden en den nieuwen tijd uitgewerkt. Hoeveel belangwekkender is in dit opzicht, een werk als De Koning drinkt van Jos. Janssen, waarin de gewijzigde levensverhoudingen met scherpte zijn uitgebeeld - ook met hun zware schaduwzijde! Het lijkt wel, of Buysse zélf zich niet geheel inleven kon in deze ‘andere tijden’. Een stuk als Landverhuizers, dat in 1904 verscheenGa naar voetnoot(7) heeft geringe waarde. Het is een opeenvolging van episodische tafereelen, voorstellende: het vertrek der uitwijkelingen, hun ellendig leven aan boord, met een onvermijdelijke verkrachting als dramatisch hoogtepunt, de aankomst te New-York, wat den auteur gelegenheid biedt de Amerikaansche gastvrijheid in een waar daglicht te plaatsen... Enkele amusante of roerende bizonderheden kunnen niet bijdragen tot redding van een spel zonder dramatische spanning en waarin geen conflict tot groei komt. Kort na den oorlog, in 1921, schreef Buysse een stuk, waarin hij het Vlaamsche activisme als dramatisch motief gebruikte. Het | |
[pagina 186]
| |
werk heette Jan BronGa naar voetnoot(8), naar den hoofdpersoon, een eerlijk flamingant, die uit wanhoop over het lange uitblijven van het Vlaamsche rechtsherstel aan activisme doet, bij het terugtrekken der Duitsche bezetting naar Nederland vlucht, doch later, door heimwee gedreven, naar zijn land weerkeert om zich gevangen te geven. In dit zeer zwakke tooneelspel zijn de op onvoldoende wijze gedramatiseerde ideëele conflicten, waaruit de overtuigingen van den hoofdpersoon worden geboren, wel aangeduid, doch niet uitgediept. Jan Bron brengt een objectieve verklaring van het activisme als geestesstrooming, maar méér ook niet! Cyriel Buysse schreef nog enkele éénakters: het tooneelspel Het RechtGa naar voetnoot(9), het blijspel Sussussut en de satire: De plaatsvervangende Vrederechter. In SussussutGa naar voetnoot(10) vinden we motieven terug uit de meesterlijke novelle: De Steunpilaren van d'Ope van VredeGa naar voetnoot(11). Moge er al veel gelijkenis bestaan tusschen het onderwerp, dat in dit verhaal wordt behandeld en de gebeurtenissen in het kleine tooneelspel voorgesteld, de grondtoon van beide werkjes is verschillend. Vertellend van de steunpilaren van de oude herberg ‘In d'Ope van Vrede’, klinkt de stem van den levenswijzen dichter vergoelijkend. Er zijn geen sombere modulaties in. In Sussussut is een tragische onderstroom. Daarin roeren de fatale krachten, welke, in de eentonige gelijkvloerschheid van het dorpsbestaan, de verwording van menschelijke levens veroorzaken. Buysse stelt deze trage en noodlottige verschrompeling van gedachten en gevoelens bij zijn dorpsheeren, die borrels drinken en nu en dan een zoen stelen van de frissche herbergmeid, niet zonder bittere schamperheid vast en de humor, dien hij daarbij ontwikkelt, sluit niet allen weemoed uit. Een merkwaardig werk is het satirisch blijspel: De plaatsvervangende VrederechterGa naar voetnoot(12), waarvan de beteekenis geenszins wordt verkleind door het willekeurig slottooneel met verliefden die elkander vinden, dat ook door Van Peene of Ondereet kon gevonden en geschreven zijn. Voor het overige herinnert dit stukje vol intens leven, waarin met kleurige bizonderheden de geplogenheden van de dorpsrechtsspraak en het pittoreske harer oneindige verwikkelingen, op sarcastisch-humoristische wijze wordt gehekeld, aan zekere deelen uit het werk van Gogol, en in de eerste plaats | |
[pagina 187]
| |
aan tooneelen uit De Revisor, deze schitterende groteske, waarin de baatzuchtige Russische ambtenaarswereld wordt voorgesteld. Het vrij romantische tooneelspel Se non e vero, door Buysse geschreven in samenwerking met den Hollandschen auteur Jhr. A.W.G. van Riemsdijck en dat rond 1905 herhaaldelijk in Holland en ook in Vlaamsche steden werd opgevoerd, neemt in de gezamenlijke productie van den schrijver van Het Gezin van Paemel slechts een zeer bescheiden en overigens weinig karakteristieke plaats in.
* * *
Een groot tooneelschrijver is Cyriel Buysse niet geweest, al kan niet worden ontkend, dat hij beschikte over het vermogen om dramatische toestanden plastisch uit te beelden. Zijn techniek bleef in hoofdzaak deze van den epicus, die episodes naast elkaar plaatst om den groei van een karakter, de ontwikkeling van gebeurtenissen te beschrijven. Dikwijls toch ontbreekt in Buysse's drama's een echte dramatische kern, die de innerlijke en uiterlijke handeling beheerscht en voortstuwt. Zijn meest evenwichtige werk blijft Driekoningenavond, met zijn diep-doordringende perspectieven op het verdierlijkte leven vol materieele en moreele ellenden van den werkman uit arm-Vlaanderen van voorheen: het land der lage loonen en der lange arbeidsdagen. Zijn volledigste, breedste en levenskrachtigste drama is Het Gezin van Paemel, een sociale tragedie uit het dagelijksch leven, met simpele, onwetende menschen als helden; voor ons: een terugblik op het verleden, tenzij het een visionnaire evokatie was van een altijd nog mogelijke toekomst... Wat Heyermans voor Nederland geworden is: de aanklager van maatschappelijke en moreele wantoestanden, had Buysse voor Vlaanderen kunnen zijn, indien hij van op het tooneel tot de massa had gesproken en aldus een directer contact met het volk verwezenlijkt. Hebben wij wel het recht te jammeren om wat de auteur van Rozeken van Dalen als dramaticus niet heeft kunnen of willen verwezenlijken, wanneer hij als romanschrijver een werk heeft opgebouwd, in zijn eenvoud zoo groot, zoo waar en zoo menschelijk, dat het toelaat hem te rangschikken onder de literaire krachtfiguren van het huidige Europa, naast een Gorki, een Hauptmann, een Knut Hamsun... en anderen nog?
LODE MONTEYNE. |
|