| |
| |
| |
Vlaamsche Letteren
Onder den titel Oud-Antwerpsche Vizioenen (Antwerpen, De Vos-Van Kleef; 64 blz., met bandteekening en drie lino's van Elza Severin) hangt Amand De Lattin een twaalftal zichten op, waarin de Noormannen, de eerste geloofpredikers, de kloosterlingen, de gildemannen, de Gulden Vlies-ridders optreden, of waarin de bloei van den handel, een ommegang, een stoof, de Spaansche furie beschreven wordt. De taal van den schrijver is verzorgd en zelfs plechtig, maar de vorm is te eentonig: bijna overal is de gang van de volzinnen dezelfde:
Mensch en dier zijn leenplichtig....
Het recht van den sterkste is het goddelijk recht....
Onaanvechtbaar is de uitslag van het kamprecht....
De wreede wet van oog voor oog.... regeert....
Kwaad wordt beantwoord met kwaad....
Reeds is de Schelde betwist gebied....
Bazuingeblaas scheurt de lucht....
Zwaar dreunt de stap van gehelmde hellebardiers....
Dien ‘val’ (blz. 13) kan men op vele bladzijden vinden.
Mannen en vrouwen zoeken elkander, niet zich. Men schrijft weidsch, niet wijdsch. En het magistraat (de overheid, het bestuur) bestaat niet.
Met De Drie uit Sinte Gerardus Majella en hunne Vrouw (Amsterdam, Querido's Uitgeversmaatschappij; 152 blz. groote letter) bedoelt Antoon Thiry drie suffers van broeders die een lakenwinkel houden en de eene na den andere in zonderlinge omstandigheden sterven: nadat ze, buiten hun gewoonte, zeer uitgelaten zijn geweest. Het is een historie van simpel gebeuren, in een kleine stad, waar alles door kijk- en praatgrage geburen afgekeken en besproken wordt, maar flink, smakelijk verteld.
Dingen als den rol, den boterham, den minuut, den trio, hij tempeeste, linksch bij de deur e.a.m. hadden echter wel mogen vermeden worden.
333 bladzijden, ditmaal kleine letter, besteedt dezelfde schrijver in De Hoorn schalt (zelfde uitgeversfirma) om de miseries van de bezetting op te rakelen, de wrijvingen in een kleine stad
| |
| |
met de bazen van 't voedingcomiteit, het hofkenswerk, den soldatentroost, de opeischingen, vooral om het ‘meedoen met den Duitsch’ te vergoelijken van iemand wiens broer dan nog al aan 't front strijdt en die, na propaganda te hebben gemaakt voor 't vrije Vlaanderen en zelfbestuur, bij den wapenstilstand naar een Hollandsch hoekje in ballingschap trekt.
In de - weinig waarschijnlijke - veronderstelling dat het gedrag van den ‘held’ van 't boek als heldhaftig wordt beschouwd, wie, behalve misschien partijgenooten, zullen in een terugblik op de Vlaamsche Post, den Raad van Vlaanderen, het proces Borms enz. in dezen tijd, die óók zijn zorgen kent, belang stellen? De Noord-Nederlanders niet. De tijdgenooten niet, want die wenschen niet meer aan nachtmerries herinnerd te worden. Het jonge geslacht ook niet, want dat is heel onverschillig en kan zich moeilijk, al wilde het, in die benarde dagen indenken. Wie de polemieken en uitvallen tegen de franskiljons, tegen de liberalen, tegen de Groot-Nederlandgezinden in den grond goedkeurt, vindt die waarschijnlijk liever niet in een boek, want zoo iets is immers dagelijksche ‘gazettenkost’. En dan, - 't activisme is zoo weinig populair!
Als er met zoo'n lang uitgesponnen pleidooi en relaas van kleinsteedsch gedoe dan nog maar kunst gemoeid was!...
Laat de schrijver liever naar zijn gewone vertellingen terugkeeren.
De geboorte, het jeugdleven, het heiligenleven, de mirakels en den dood van den heiligen Franciscus van Assisië, al ‘deze dingen heb ik mij zoo voorgesteld, nadat ik de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven. Zoo zag ik het gebeuren.’ Aldus Felix Timmermans op het einde van zijn jongste boek, De Harp van Sint Franciscus (Amsterdam, P.N. Van Kampen en Zoon, N.V.; 324 blz.; 50 fr.). De lezer ziet deze aangedikte ‘verbeeldingeskes’ eveneens gebeuren. Hij komt en blijft onder de bekoring van den verhaaltrant van den schrijver, en zal zeker als de treffendste bladzijden o.m. het sermoen tegen de vogels en het mirakel van de wonden aanstippen, en wijzen op vondsten in den aard van de volgende:
Zijn... slapte kantelde om als een toren bobijntjes.
Ze hielden meer hun geld vast dan hun ziel.
Hij knoopte vloeken en tranen doorheen.
Ik krijg de kruimels van de armoe.
Ze luisteren niet zoodanig naar zijn woorden, ze luisteren naar 't muziek van zijn hart.
Hunne moed was nog geen kraaksteen waard.
Hij strooide de mirakelen en de genezingen uit als een lente.
Ze wierden meegenomen in den wervelwind van zijnen geest en van zijn zingende woorden.
| |
| |
De lucht stonk naar de zonde.
Zijn ziel stond gespannen als een druif van genade.
Op een keer dat de wereld verzopen lag in een dikke mistlucht....
Ze lekten (lees: leekten) als een opneemvod, die uit een emmer komt.
De Hemelen schoven hun wanden open en goten een waterval van engelen uit, die hem luisterend omringden.
Het waren... de zingende bedelaars, de evangelische leeuweriken van Vrouw Armoede en van O.L. Heer!
Maar nu een vraag: Zou het onze taal en de faam van den schrijver schaden, zoo deze niet liet drukken: hij kost en begost en wierd en hong en vong; of: hij beveelde, leesde, blaasde, vreette, bidde, melkte, dreeg (i.p.v. dreigde), kapot slagen; of: ga en zing en kuisch in 't meervoud, tegenover bidt en geeft toe in 't enkelvoud; of van het melk, het orkaan, het mest, den wereld, den kermis, den boterham, den ronde, die feest; of ook: zei den blinde, waar is mijnen zoon, dien grooten ridder droeg wat ijzer, tegenover in de naam, langs die kant, van de lakenverkooper, in de goede grond en honderden meer; of eenigte, ploeikes, swenst (i.p.v. terwijl), de ziekenen, enz.?
Onder het Oog van Mercurius, door Frans Smits (Bussum, C.A.J. Van Dishoeck, N.V.; 175 blz.; f 2.50; geb. f 3.50) is een pakkende, knap geschreven roman; een episode uit het leven van een typiste, die, na een... ongelukje met een soldaat, de maitresse wordt van haar patroon, weelderig ‘gekamerd’ wordt, op haar pianomeester verlieft, en bij het terugkeeren van een autotocht door een autocar aangereden wordt, wat den patroon het leven kost. De eerste afspraak was gebeurd in het kantoor, waar een beeldje van Mercurius stond: van daar de titel.
De schrijver kent uitstekend de milieu's waarin hij ons voert en weet uit kleine karaktertrekjes zijn personages te doen leven. Hij vertelt zonder langdradigheden en zijn taal is, op enkele kleinigheden na, zuiver. Met den dagboekvorm (indrukken van den pianoleeraar) tusschenin de laatste hoofdstukken hebben wij minder vrede.
Wij zouden heel wat fijne trekjes uit den tekst kunnen lichten. We moeten ons echter tot een tweetal beperken.
Stilaan verminderde (het) aantal (verbruikers) in de zaal, onmerkbaar als een ebbe, die meer en meer ledige tafeltjes overliet als de toppen van een blank komende zandbank.
De dominosteenen, voor goed stilgevallen, lagen in wanorde en wit vlekkend als een groote cubistische houtsneeplaat.
Onder (de) effen grauwe lucht lag het landschap niet zonder bekoring. De herfstverven van het loof in haar tallooze schakeeringen van citroengeel tot bloedrood, behielden de puurheid van kleur tegen (den) neutralen achtergrond.
| |
| |
Niemandsland, van Oskar Van der Hallen (Brussel, Stols; 133 blz.) is, naar de uitgever mededeelt, het debuut van een jongen Vlaming. Het geeft een brok leven weer van Jacq, die zijn studiën aan de hoogeschool opgeeft, voor een krant werkt, op het kantoor komt bij zijn oom, tegen wien hij later een verontwaardigd artikel publiceert, als deze, die alles behalve vroom is, zich op de katholieke lijst laat voordragen. In zijn drift laat de oom los dat Jacq's beste vriend, Robert, die voor geneesheer studeert, een onecht kind is van Jacq's vader. Robert moet wegens tering naar Zwitserland en sterft er. Jacq zal zijn begrafenis gaan bijwonen. Op den trein vertelt hem een Duitscher wat deze tijdens den wereld-oorlog in Niemandsland heeft beleefd.
En de schrijver nu, over Jacq:
Had hij ook niet rondgezworven over het niemandsland, de gevloekte streek die bestookt wordt door God en door den duivel; de grond die tot op het hart wordt opengereten en waar de vreemdste woekerplanten ongehinderd hun eendagsleven leven? Goddank dat hij deze rampzalige vlakten ver achter zich had liggen...
Men dient te weten dat Jacq, met koppigheid en zelfstandigheidsgevoel, zelf zijn weg wil vinden en op een zuiver leven aanstuurt, al wordt hem de bekoring niet onthouden. Hij getuigt zelf dat zijn temperament
hem beurtelings de sensatie gaf als ware hij een vooze klomp zeep of een weeïg moeras van sentimentaliteit.
Het boek zit goed ineen en is ‘goed versneden’, al vinden wij een zitting in een club minder noodig, vooral omdat er daar veel gephraseologeerd wordt. Ook de korte inhoud van een blijspel in handschrift is een hors d'oeuvre.
De schrijver moet zich hoeden voor opgeschroefde taal:
Ik ken (auteurs) die de kranigheid hunner ideeële motieven als een losse o imperatorsmantel over de schouders werpen, al is de snit ervan zoo verouderd dat we er om moeten lachen.
Ik geloof enkel aan een supreem lyrisch hoogtepunt, de resultante van een door alle fazen doorleefde religieuze overgave. Naast dit vluchtig moment kan de artiest de Godsahnung enkel sugereeren; want hier... is alle apriorisme gecamoufleerde kortademigheid...
Er zijn er zoo meer, b.v. twee op blz. 99 en elders.
De buigings-n wordt dikwijls, maar niet stelselmatig, weggelaten: in een zelfden volzin is er spraak van
haar doorschijnende hals, haar fijne kin en den strengen en toch lokkenden mond.
Ook de interpunctie kon een ietsje beter verzorgd zijn.
| |
| |
De man, die het licht stal, door Theo Bogaerts (Brussel, Standaardboekhandel; 80 blz.) is een spannende, goed geschreven geschiedenis van iemand, die, omdat hij door een vrouw werd afgewezen, haar zoon tijdelijk het zicht ontrooft en met hypnotische kracht onder zijn suggestie houdt, zoodat de jongeling zich, gelijk een slaapwandelaar, voor een donderenden trein werpt, juist als hij zou gered worden. De karakters werden goed volgehouden.
Vooral om den sierlijken stijl weze het boek van F.V. Toussaint van Boelaere, Barceloneesche Indrukken aanbevolen (Antwerpen, Lumière; 103 blz., met titelplaat en lettrines, in hout gesneden door Henri Van Straten). De schrijver leidt ons langs ramblas en plazas, in kerken en stegen, in Variétés en dancings, klimt naar den turo van San Jeronimo en woont een stierengevecht bij, waarvan de vrij uitvoerige beschrijving ons minder hartstochtelijk toeschijnt dan die bij J. De Cock (In Spanje), misschien wel omdat de schrijver den indruk kreeg van eentonigheid en chiqué.
Automatisch neemt (de torero te voet) zijn voorzorgen, reflektief verijdelt hij de knepen, en zonder direct gevaar wacht hij den aanval koelbloedig af. Geslepen verstand is 't, tegen brute kracht. Alle-knepen-kennende bokser tegen een reus van een man, maar die half dronken is.
Lode Verhees, die Vertellingen van den Smid bundelde (Antwerpen, De Sikkel; 163 blz.; 35 fr.) verhaalt, zonder pretentie, van voorvallen op zee; van een herinnering aan Conscience; van een blinden jongeling die in 't museum van het Steen wordt rondgeleid; van een dame die hem in hypnotischen toestand een en ander doet verrichten ; van uffra Mieke die voor een paard en voor een zandventer met zijn dieren zorgt; van het lijkje van een kleinen Savoyard, in een schoorsteenpijp gevonden, enz. Dikwijls zijn de inleidingen te lang. En geslachten en naamvallen zijn niet overal korrekt.
J. Greshoff liet 37 weekbladartikels herdrukken onder den titel Spijkers met Koppen (Brussel, Stols; 171 blz.). Enkele van die nummers hebben natuurlijk aan aktualiteit verloren, maar nog kan de pittige toon en de boutadezin genoten worden; en sommige beschouwingen, beoordeelingen of veroordeelingen blijven recht op bestaan houden, zoodat de bundel wel kans heeft zijn weg te vinden.
Met een portret van Vasco de Gama, een kaart, een belangwekkende inleiding en veel welkome nota's gaf Jan Denucé in fac simile Calcoen uit, verhaal van de tweede reis van Vasco de Gama
| |
| |
naar Indië, 1502-1503 (Antwerpen, De Sikkel; 27 blz. en 12 blz. fac simile, 150 fr.). Men meent algemeen dat Calcoen omstreeks 1504 verschenen is, te Antwerpen, het jaar na de terugkomst van de schepen en den verkoop van de medegebrachte specerijen in de Scheldestad. Het is een van de eerste reisverhalen in onze volkstaal, zoo niet het oudste, en van een Vlaamsch deelnemer aan den tocht, - geen dagboek in den letterlijken zin van het woord, want er komen legenden in voor en beschrijvingen van streken die de schrijver niet gezien heeft. De seven Sinjoren, die het lieten in de wereld zenden, hebben een verdienstelijke uitgave te meer op hun actief.
Prof. Dr. H.J. De Vleeschauwer, van de Gentsche Hoogeschool, behandelt Twee Kapittels uit de Geschiedenis der Pedagogiek: 1o de ontwikkeling van het Staatsbeheer in onderwijszaken (dat gegroeid is uit het politiek liberalisme der Aufklärung, uit de vestiging der nationale Staatsidee en uit de maatschappijleer van de Duitsche philosophie en het socialisme); 2o de ontwikkeling der pedagogiek in Duitschland gedurende de 17e en 18e eeuwen (tijdens dewelke de methodes werden ontdekt, die wel in de 19e eeuw volmaakt werden, maar toch nog immer de grondslag zijn van het huidig onderwijs).
Dit boek (88 blz.; 12 fr.) werd in samenwerking met de Vlaamsche Opvoedkundige Vereeniging door de Sikkel (Antwerpen) uitgegeven.
Een beknopte practische gids voor den aspirant orkestviolist, -altviolist, -vioolcellist en -kontrabassist is De Aspirant-orkestspeler, door Victor Van Hamel (Antwerpen, Cupido-uitgave; 40 blz.). Die brochure bespreekt o.m. de noodige vakkennis van den instrumentist, de aannemingsproef, de kenmerken van de voornaamste muziekwerken en de Italiaansche, Fransche, Duitsche en Nederlandsche muziektermen, speeltuigbenamingen en verkorte schrijfwijzen. Zij bevat, naar een aanbeveling van meester L. Mortelmans, veel goede wenken en raadgevingen, die, vooral in dezen tijd van verwildering, van groot nut zijn.
A.
|
|