| |
| |
| |
De Ring van Gyges
Fantastisch spel in vier tijdvakken.
Proloog
Personen:
|
KONING CANDAULES van Kadesj (Lybië). |
TYDO, zijn gemalin. |
GYGES, zijn gunsteling. |
Een soldaat. |
Twee fluit- en een harpspeelster. |
Twee slavinnen. |
Speelt in de Lybische vlakten, 687 jaar v. Chr.
In de tent van Tydo, Candaules' gemalin. Een zwoele weelde van tapijten en wilde dierenvellen. Smeulend reukwerk parfumeert bedwelmend den amberkleurigen gloed van de monumentale olielampen.
Hier en daar een rustbank en een tafel naar Egyptische modellen, met wijnkannen en bekers. In den hoek rechts een rustbed, gedeeltelijk achter een scherm verborgen.
Twee slavinnen ontdoen, bij 't zingen van een droomerige melopee, die de vóór den ingang neergehurkte fluit- en harpspeelsters begeleiden, de Koningin van haar opperkleed en maken heur lange zwarte vlechten los.
Over het kamp weergalmt een langgerekt trompetsignaal.
| |
| |
| |
Eerste tooneel
TYDO - CANDAULES
(treedt vlug en opgewonden de tent binnen. Hij is in volle krijgsuitrusting).
- Hoort gij dan het trompetsignaal niet? Of kent gij er de beteekenis niet meer van?
- Dooft alle licht! En zóó leiden wij hier maar voort dit leven van opgejaagde jakhalzen in de woestijn. Of nog erger: de jakhals ten minste mag zijn oogen als smaragden doen fonkelen op 't fluweel van den nacht.
(terwijl hij helm en zwaard aflegt).
- Maar waarom toch het gevaar nutteloos tarten? In list en geduld alleen ligt onze redding.
(doet de dienaressen weggaan, de tent sluiten en de fakkels dooven).
- Is 't gevaar dan gegroeid? Hebben Sanheribs troepen, die in de bergen legeren, zich dan nauwer om ons samengetrokken?
(laat zich vermoeid op een rustbed vallen).
- Dàt juist niet. Zij durven ons niet aanvallen, omdat ze onze sterkte overschatten. Waarom zelven hen wijzer maken?
- De raad schijnt me wel verstandig, maar hij overwint mijn afkeer niet voor dit konijnenleven.
- Vraag uw geduld nog een uiterste inspanning. Tot dusver hebben de goden ons zichtbaar geholpen. Overdag kunnen wij ons kamp in rookwolken hullen. Des nachts hebben zij voor ons de maan gedoofd. Vóór dat zij haar weer ontsteken, zullen ze Gyges laten terugkeeren.
- Hij toeft wel zéér lang.
- Twijfelt gij dan aan het welslagen van zijn zending? Gij, die zelve hem naar Egypte hebt gestuurd, om - als onzen bondgenoot tegen den Koning van Assyrië - den Pharao Psammeticus te werven?
- Aan twijfel biedt mijn hart geen plaats. Wél aan vrees.
- Dat Gyges onderweg overvallen zou kunnen zijn of ter dood gebracht?
| |
| |
- Ja. Maar kéért hij terug, dan zal het zijn met de boodschap van zijn welgelukken. Dat is mijn vast geloof.
- En op wat steunt dit geloof om zoo vast te zijn?
- Op de orakels uit het land van mijn vaderen, die nog nooit gelogen of bedrogen hebben. Wat had het orakel van Ptah voorspeld aan de twaalf vorsten, die onder elkaar Egypte hebben verdeeld? Dat voor diéngene onder hen, welke in den tempel van Thebe den wijn zou drinken uit een koperen schaal, een koperen leger uit de zee zal stijgen om hém tot koning te maken over hen allen. En ik weet dat het eerste deel dezer profetie zich al verwezenlijkt heeft.
- Dàt is zelfs de reden waarom ik Gyges naar Egypte heb gezonden. Bij 't jongste koningenfeest in den tempel van Thebe ontbrak er, bij 't ronddeelen van de drinkschalen, ééne. Psammeticus, die de laatstgekomene was, ontving er geen. Maar toen de schenker vóór hem stond, bedacht hij zich geen oogenblik: - hij reikte hem zijn koperen helm toe en ledigde dien met één teug. Toen begrepen eensklaps de andere koningen, dat het orakel zich aan hém voltrekken ging, en, om hem nog bijtijds onschadelijk te maken, dachten ze, verbanden ze hem naar de moerassen der Delta van den Nijl.
(die onder dit gesprek meermalen zijn beker gevuld en uitgedronken heeft en lichtelijk onder den invloed van den wijn geraakt).
- Waar hij nu maar te wachten heeft, tot het koperen leger zoo vriendelijk wil zijn om voor hem uit de zee op te duiken.
- Daarvoor wacht het slechts op uw teeken.
- Met déze boodschap heb ik Gyges naar hem toegestuurd. Is hij bereid om uw bondgenoot te worden tegen koning Sanherib, dan zult gij eerst een keurbende van uw leger te zijner hulp uitsturen. Uw soldaten dragen toch koperen harnassen. Welnu, gij zult hen laten ontschepen op het strand vóór de Delta. Zoo zullen ze, door de golven badend, den oever bereiken en aldus zal Psammeticus het tweede deel zien voltrekken van het
| |
| |
orakel dat hèm bestemde voor de opperheerschappij over heel Egypte.
- Voorwaar, uw goden hebben u niet minder rijkelijk met schranderheid bedeeld dan met schoonheid! Wél zijt gij waardig, de koningin te zijn.
(Hij komt naast haar op de rustbank zitten en wil zijn arm om haar middel slaan).
- Wees eindelijk ook mijn koningin! Mijn troon heb ik u laten deelen, deel nu ook mijn legerstede.
(hem afwerend).
- In mijn eigen oogen ben ik nog steeds niets méér dan uw slavin. Een stuk uit den oorlogsbuit, door uw soldaten uit mijn land weggesleept.
- Maar mijn wil en macht hebben u toch tot de koningin gemaakt?
- Benijdenswaardige koningin, die slechts deze tent heeft als paleis! Als gebied... slechts deze zengende woestijn! Gij hebt mij tot de koningin kunnen maken... niét tot uw vrouw. Die zal ik niet zijn vóór gij mij als koningin naar mijn vaderland zult hebben gebracht. U zal ik toebehooren... te Thebe, den dag dat ik mij daar als vorstin van Kadesj zal hebben kunnen vertoonen. Dààr, op dién dag... of nimmer. Nu weet gij alles wat gij weten moet. En ga nu ter rust.
(mismoedig opstaande).
- Iedereen benijdt mij om u en, helaas, niemand staat verder van u af.
(Heel uit de verte klinkt trompetgeschal).
| |
Tweede tooneel
TYDO - CANDAULES - GYGES - EEN SOLDAAT
(in spanning).
- De wacht aan den rand van het kamp... Zij meldt de aankomst van een vriend.
(die ook is opgestaan).
- Voorzeker hij!
(Een zelfde trompetsignaal, maar thans nabij).
(treedt binnen).
- Koning, hoofdman Gyges is teruggekeerd en vraagt gehoor.
(bezweet en bestoft van een lange reis te paard).
- Uw goden groeten U, mijn gebieders.
| |
| |
- De beste die we verhopen mochten.
- Pharao Psammeticus wil mijn bondgenoot worden?
- Op uw voorwaarden... met nog één voorwaarde van hem zelf er bij.
- En... welke voorwaarde?
- Dat we hem helpen, niet slechts tot de verwezenlijking van zijn droom van macht, maar ook van zijn droom van liefde.
- Om de waarheid te zeggen, ik heb hem in de Nijldelta aangetroffen, veel feller nog door de min geplaagd dan door de eerzucht.
- En wie is het voorwerp van deze min?
- Dat weet hij zélf nog niet.
- Mijn beste Gyges, hebt ge niet te onvoorzichtig onder den zonnebrand uw hoofd ontbloot?
- Weet hij zélf dat nog niet?
- Het is een wonderlijk geval en ik begrijp uw verbaasde nieuwsgierigheid, die u aan mijn rede doet twijfelen. Van de vrouw, wier gestalte hij uit louter goud in zijn verbeelding heeft opgebouwd, kent hij nog niet méér dan... een haarlok.
(met hoorbare verrassing).
- Dan... een haarlok?
(lachend).
- Verliefd op... maar een háárlok? Nu... dàt moet ik zeggen, als zijn moed maar half zoo ontvlambaar is als zijn verbeelding, dan mogen we ons met dezen bondgenoot gelukwenschen.
(in groeiende spanning).
- En hoe kwam hij aan deze lok? Verhaalde hij u dat niet?
- De Nijl voerde haar aan en lei ze vóór zijn voeten neer, een avond, toen hij droomend aan den oever zat. Het was een zwarte lok en er zat een gouden ring omheen met een steen als het oog van een lynx, die fonkelde in den maneschijn.
(staat op en dooft de lamp die haar gelaat verlichtte).
- En... wat heeft hij al beproefd om de vrouw te vinden, wie deze lok heeft toebehoord? Heeft hij er al iéts voor beproefd?
| |
| |
- Ik vraag me af, wat daarvoor wel kan te beproeven zijn. Als 't nu nog een groene of een roode lok geweest ware! Maar welke vrouw in Egypte heeft géén zwarte haren?
- Niet van zùlk zwart, zegt Psammeticus. Er ligt een blauwige glans over en ze glimmert heimelijk als een ravenvlerk.
- En... nu is zijn voorwaarde, dat wij hem helpen, deze vrouw te ontdekken?
- Dat is zijn voorwaarde. Maar reeds is hij haar op het spoor.
- Ik kan me voorstellen, dat hij den Nijl is opgevaren en stilgehouden heeft bij alle paleizen op de oevers om navraag te doen.
- Zoo heeft hij ook gedaan, en zijn hardnekkigheid in de liefde heeft reeds een deel van haar belooning mogen vinden.
- Te Bakthan, waar zich in den Nijl het paleis van prins Mafrourija spiegelt, wiens dochter genaamd was Bintrashit.
- Genaamd... wàs? Is deze prinses Bintrashit dan dood?
- Misschien nog niet. Maar verdwenen op onbegrijpelijke wijze. Ze had zich verbeeld, zoo vertelde haar vader, dat de Nijl op haar verliefd was, en elken avond daalde ze de trappen van haar paleis af, die baadden in den vloed, en wierp dan de golfjes, die naar heur naakte voetjes grepen, lotusbloemen toe. Tot dat ze zich eens te vèr gewaagd had en de Nijl haar bijna had gegrepen. Maar toen werd ze nog overmoediger in haar speelsche plagerij en den volgenden avond wierp ze den Nijl een vlecht van haar wonderlijke haren toe... en de Nijl voerde die mede tot in Psammeticus' handen... En nog denzelfden nacht verdween prinses Bintrashit uit haars vaders huis.
- Inderdaad, Gyges, dat mag wel een wonderlijke geschiedenis heeten.
- En... maar... die ring? Die mysterieuze ring? Hoe mag dié wel om prinses Bintrashits lok gekomen zijn? En hoe
| |
| |
kan Psammeticus zich voorstellen, dat gij, dat de koning hem zouden kunnen helpen haar te ontdekken?
- Naar wat hij te Bakthan vernomen had, heeft hij, met de lok en den ring bij zich, het orakel van Ptah geraadpleegd, dat hem reeds zooveel goeds en schoons voorspelde, en van dit orakel mocht hij vernemen, dat de prinses naar het Oosten was ontvoerd en dat de ring haar zou doen weervinden. En zoo veronderstelt Psammeticus thans, dat zij in handen moet gevallen zijn van onze troepen, toen deze den Pharao Teharka verslagen hadden, wiens rijk dan zijn twaalf legeraanvoerders onder elkaar hebben verdeeld. Want dat was rond denzelfden tijd.
(is rechtgestaan).
- Gij zult nog wel een en ander te bespreken en te overleggen hebben. waarbij een vrouw allicht kan worden gemist. Mijn hoofd brandt van al deze wonderlijke maren en koel en verkwikkend is de nacht. Ik moet nog even naar buiten, wil de slaap over mijn sponde komen.
(Zij verlaat de tent).
| |
Derde tooneel
CANDAULES - GYGES
(tuurt haar scherp-uitvorschend na, totdat zij verdwenen is; dan grijpt hij krampachtig Gyges' arm).
- Gyges!.. Wat zoudt ge er van zeggen, indien gij de prinses Bintrashit reeds gevonden hàadt! Indien zij niemand anders ware dan... Tydo, mijn gemalin?
(rechtspringend).
- Zou dat mogelijk zijn?
- Mogelijk?... Werd zij niet, na den veldtocht tegen Teharka, door onze troepen uit Egypte weggevoerd, en heb ik niet, door haar schoonheid verblind, haar uit den oorlogsbuit als mijn deel gekozen en haar van slavin tot koningin gemaakt? En... wààr zag men ooit lokken zoo fantastisch zwart als de hare?
- Maar... waarom heeft ze zich zooeven dan niet aan ons bekend gemaakt?
- Eenvoudig omdat uw boodschap haar in een toestand plaatst, al net zoo afschuwelijk als de mijne. Want
| |
| |
nu beteekent deze boodschap toch, dat ik de hulp van Psammeticus te betalen heb... met mijn vrouw! Mocht zij werkelijk de prinses Bintrashit zijn, dan ben ik er zeker van, dat ze op dit oogenblik reeds haar besluit genomen heeft.
- En... indien de troon van Egypte haar eens méér mocht toelachen dan deze van Kadesj?
- Dan zou, onder de verleiding van die keus, misschien haar liefde voor mij kunnen zwichten, maar nooit haar trots. Veeleer zou ze zich aan den Pharao schenken, uit eigen vrijen wil, dan zich aan hem te laten verkoopen. Zou zij de prinses zijn, die gij zoekt, welnu, dan zullen wij dat nooit van haar zelve te weten komen.
- Ja... indien ons geen ander middel ten dienste stond dan onze schranderheid.
- Is er dan nog een ander middel?
- Dit.
(Hij toont aan zijn vinger een gouden ring met groenzwarten steen).
- Is dat de ring van de haarvlecht?
- De ring die haar, naar 't orakel luidt, moét doen ontdekken.
(Gyges' hand grijpend).
- Welk een vreemde ring! Nooit zag ik er zoo eenen... zelfs niet in de duizendjarige koningsgraven van Egypte.
- Dat Psammeticus hem mij toevertrouwd heeft, heb ik voor de koningin verzwegen, toen ik... ook ik 't vermoeden kreeg dat zij wel eens de prinses Bintrashit kon zijn. Maar u moet ik natuurlijk alles zeggen en dan vooreerst al, wélk het teeken is, waardoor de dochter van prins Mafrourija, de geliefde van den Nijl zelf, zich laat herkennen onder al de vrouwen van de wereld.
- En... welk is dit teeken?
- Eén dat alléén maar aan uw blikken onthuld kan zijn, mijn koning: een gouden sperwer op haar rechter heup.
(na een stilte).
- Helaas, mijn trouwe Gyges, nu zal ik u wel tot den deelgenoot moéten maken van het smartelijke, vernederende geheim van onzen echt. Op Tydo derft de koning alle rechten, die de ellendigste van zijn slaven op zijn vrouw heeft. Nooit heeft ze voor mij haar schoonheid onthuld.
| |
| |
Maar... en dat zou nu een balsem voor mijn vernedering kunnen zijn: misschien wel juist wegens dit merkteeken dan, dat haar waren naam en afkomst moet verraden.
- Dan.. als 't zóó is... laat ik aan u 't besluit over, of we tot den ring onze toevlucht moeten nemen. Maar eerst dient gij dan alles te vernemen over zijn tooverkracht. Gij ziet dezen groen-zwarten steen. Wie den ring om den vinger draagt en dezen steen binnenwaarts keert, die zal prinses Bintrashit kunnen naderen, overal en op iederen tijd... door haar ongezien.
- Ongezien... door haar alléén?
- Door haar alléén. Zoo luidde het orakel.
- Dan wordt, bij al haar wonderlijkheid, de zaak zeer eenvoudig. Ik neem den ring, blijf hier en wacht tot dat ze zich ontkleedt om ter rust te gaan.
- Dat zou inderdaad de kortste weg naar de waarheid zijn, indien Psammeticus U den ring hadde toevertrouwd. Maar mij heeft hij voor 't orakel van Ptah den duren eed afgenomen, dat, wàt er ook geschiede, deze ring mijn vinger niet verlaten zal. Kon ik ook vermoeden dat prinses Bintrashit ten slotte mijn eigen koningin zou zijn?
- Neen, natuurlijk. Maar... hoé het dan weze, en wat de goden mij ook als besluit mogen ingeven, mocht Tydo werkelijk prinses Bintrashit zijn, in ieder geval wil ik voor me zelven zekerheid.
- En nu verlangt gij... staat mij toe... dat ik U door den ring deze zekerheid brenge?
- Gyges... het is wel het grootste blijk van mijn vertrouwen en van mijn gunst, maar... het moét. Voor mij zou die twijfel niet meer te dragen zijn. Laten wij naar buiten gaan. Al pratend neem ik u mede naar mijn tent. Zoodra de koningin hier is teruggekeerd, sluipt gij binnen. Zij ziet u niet, vermoedt niet dat ze voor een mannenoog haar beeld onthult, en zoo blijft dat dan toch eeuwig een geheim tusschen u en mij.
- Eén blik slechts, als een weerlicht, voor den gouden sperwer.
(terwijl hij reeds Gyges naar buiten troont).
- En... zoudt gij den sperwer gezien hebben, dan overleggen we
| |
| |
wel, hoe we de hulp van den Pharao kunnen koopen... maar den door hem bedongen prijs achterhouden.
(Zij verlaten de tent, die een oogenblik ledig blijft).
| |
Vierde tooneel
TYDO - GYGES
(komt binnen, gevolgd door de fluit- en harpspeelsters, die zij vóór den ingang van de tent doet post vatten).
- Blijft nog hier en roept den slaap over mij door uw zoetste accoorden.
(Zij laat den voorhang dichtvallen en gedurende het heele volgende tooneel blijven zeer zacht fluit- en snarenspel klinken. - Tydo legt haar kleed af en verdwijnt halflijfs achter het scherm, dat voor haar rustbed staat, om zich verder te ontkleeden. Eensklaps ziet ze den voorhang wegschuiven en even zacht weer dichtvallen).
- Wie is daar? Wie vermeet zich...
(onzichtbaar).
- Schoone prinses Bintranshit...
(verstijfd van angst).
- Van wie is die stem, die mijn naam zegt in het ledige?
- Van hem die uw geheimste gedachten en verlangens kent, en die al uw droomen wil vervullen... zoo gij waarlijk prinses Bintrashit zijt...
(schuw).
- Dat kan alleen maar Khonsoe wezen, de jonge god Khonsoe. wien ik al mijn hopen en smachten opgedragen heb.
- Hij wiens stem gij hoort, is Khonsoe zelf. Hij komt tot u om u te redden uit deze slavernij, om u terug te voeren naar het land uwer vaderen, waar een koningstroon u wacht, - zoo gij waarlijk prinses Bintrashit zijt...
- Hoe zal ik weten, of ik op 't oogenblik niet het voorwerp ben van een misdadige spotternij, - niet van een booze list het slachtoffer?
- Door van mij te vernemen, wat slechts Khonsoe van prinses Bintrashit weten kan... Zij moet zich den schoonen jongeling herinneren, die zich om haar het leven benam...
- Prins Salatin, den zoon van koning Sabacon...
| |
| |
- ...Maar wiens dubbel, bij dag als bij nacht, aan haar zijde bleef, hardnekkig als de wroeging...
- Ja... dat kan alleen maar Khonsoe weten...
- Khonsoe, die haar van dit dubbel bevrijdde... terwijl ze zich baadde... Het dubbel ontvlood haar in de gedaante van een gouden sperwer, en met haar gloeiende stiften teekende de zon zijn beeld op haar naakte lichaam af.
- Khonsoe... wat moet ik doen, opdat ik aan uw tegenwoordigheid hier gelooven kunne?
- Mij de zekerheid geven dat gij werkelijk prinses Bintrashit zijt... Mij den gouden sperwer toonen op uw lichaam.
(méér voor zich zelf).
- Toch... en toch vrees ik nog een kwade list...
- Arme prinses, die hier ellendig schuilt onder een tent in de woestijn! U wacht het paleis van Bakthan, dat zich, met zijn palmen en zijn sycomoren, in den Nijl spiegelt. U, die hier rust op vunzige pantervellen, wacht een legerstede van ebbenhout, ingelegd met ivoor en goud... Laat mij er u heen geleiden... Den marmeren vloer van uw slaapvertrek zal ik bestrooien met turkooizen en poeder van lapis-lazuli, dat als stof is uit het hemelgewelf... Uw nachtgewaad zal ijler zijn dan 't fijnste web van de goudspin, waarop de dauwdroppels als diamanten fonkelen in het rozige morgenlicht... En een vuur van welriekend hout zal ons hullen in een purperen nevel, bedwelmend als de wijn, die robijnrood in de zilveren schalen gloeit...
- Bedwelmend is reeds uw taal...
- Toon mij den gouden sperwer, en uw oog zal mij aanschouwen.
(onthult gansch haar lichaam).
- Welnu... neem mij dan geheel en al met uw blikken.
(eensklaps weer belichaamd, stort voor Tydo op de knieën).
- Mijn gebiedster... Genade!... Maar welk man ter wereld zou bij den aanblik van zooveel schoonheid verborgen kunnen blijven?
(Fluit- en harpspel houden op).
(eerst sprakeloos van verblufte en verontwaardigde ontzetting, hult zich haastig in haar opperkleed en treedt achter het scherm vandaan).
- Gyges!... ellendige Gyges, gij!!!
| |
| |
(zich nog dieper voor haar vernederend).
- Nimmer zal ik nog zulk een heerlijkheid aanschouwen... Doe met mij wat gij wilt. Wat legt gij mij als boete op?
- De keus tusschen den dood ontvangen of... hem geven.
- Den koning dooden? En... waarom den koning?
- Opdat ik uw gemalin zou kunnen worden.
(duizelig).
- Gij? Tydo? Bintrashit? Mijn gemalin? Ik uw echtgenoot?
- En koning van dit rijk. Het is een harde wet, een wreede noodzaak, dat ik u tot echtgenoot moet nemen, wanneer ik u liever het hoofd liet afslaan. Maar daar is niet aan te ontkomen. Het orakel van Ptah heeft, naar 't me toeschijnt, den Pharao Psammeticus wel zeer veel van mijn geloften aan god Khonsoe onthuld, maar toch nog niet de heiligste van alle: dat nooit iemand anders mij ontsluierd zal aanschouwen dan een gemaal dien ik mij zelven gekozen heb. Gij hebt mij ongesluierd gezien. U moet ik huwen of... dooden. En daarna me zelve. U laat ik thans de keus.
- Gold het alléén maar mijn eigen leven, dan stond ik het met vreugde af, liever dan dat ik mij door mijn overmoed en door het Noodlot aan U liet opdringen. Maar nu uw leven zoo aan het mijne is verbonden, gebiedster, nu kan mijn keus niet twijfelachtig zijn.
(Hij trekt zijn zwaard, stormt naar buiten en treft in volle borst Candaules, die juist op hetzelfde oogenblik binnentreedt en letterlijk in het wapen loopt).
| |
Vijfde tooneel
TYDO - GYGES - CANDAULES
(ten gronde stortend).
- Gyges... mijn dood... uit uw hand!!!
- De goden zelven hebben die hand gericht.
(verstomd).
- En zoo heeft zich dan ook nog deze voorspelling voltrokken: dat de ring zijn dienst zal doen betalen met het leven van hem die dezen dienst gevraagd heeft.
| |
| |
- Zeg nu den koning, wat hij door dezen ring wilde weten. Geef hem de zekerheid die hij zocht; hij heeft er voor betaald.
- De koningin die nooit uw vrouw was en die U nimmer bemind zou hebben, is waarlijk de prinses Bintrashit en de goden hebben haar mij bestemd.
(bij hem knielend).
- Als aan iederen stervenden koning staan zij u nog één wensch toe, in 't aanschijn van den dood. Spreek hem uit en hij zal zich vervullen.
(zich door een uiterste krachtinspanning nog half oprichtend).
- Dan zij mijn opperste wensch, dat deze ring zijn kracht moge bewaren... en dat hij voor heel uw vervloekt geslacht, Gyges, een erfdeel worde van folterende weetgierigheid, een knagend vergift aan alle illusies... En dat hij van ieder die hem licht en wijsheid vraagt, het léven neemt, zooals thans van mij. Zoo weze hij een vloek, die, wàt zij ook mogen doen om hem van zich af te schudden, steeds op uw nakomelingen terugvallen zal... van vader tot zoon... van vader tot zoon... tot aan het einde van de tijden...
(Zakt bewusteloos ineen).
(slaakt op 'tzelfde moment een kreet en rukt zich den ring van den vinger).
- De ring verschroeit m'n vinger. Nu is hij weer koel en kil, maar... zie, wat een wonderlijk geschrift gloeit er nu in?
(leest in den ring).
- ‘Weten is gestorven zijn.’
(den ring haastig aan zijn vinger stekend).
- De koning ademt nog!... Nog kan ik zijn wensch milderen... Dat deze ring nooit mijn vinger verlate... dat hij met mij dale in het graf en nimmermeer...
(die, neergeknield bij Candaules, zijn laatsten ademtocht heeft opgevangen).
- De koning is dood...
(Eensklaps opspringend en de tent openend met een kreet naar buiten).
Leve de koning!
DOEK.
AUGUST MONET.
|
|