De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |
Fransche Letteren
| |
[pagina 427]
| |
een deel van. Vermaarde figuren rijzen op: Leconte de Lisle en. M. de Heredia (Regnier's eerste meesters), Villiers, Mallarmé, Montesquieu en anderen. We vinden hier een Régnier, dien we maar zelden ontmoet hebben. Inderdaad, in dit boeiende boek zou men tevergeefs zoeken naar het elegante, eenigszins kunstmatige proza van dien dichter. Integendeel, alles wordt zoo eenvoudig en ongedwongen verteld, dat het er gemakkelijk door schijnt, maar die gemeenzame toon en die natuurlijke houding hebben niet alleen een zeer onderhoudend, doch ook een literair zeer zuiver en hoogstaand werk helpen voortbrengen.
* * *
Voor het Amerika-hekelende boek Scènes de la vie future (Mercure de France, Paris) heeft men Georges Duhaiinel zoozeer van overdrijving en partijdigheid beschuldigd, dat hij blijkbaar gewild heeft zich ten minste van dit laatste verwijt vrij te pleiten, door een even ongenadig werk over de onverkwikkelijkheden van het modern leven in zijn eigen land te schrijven. Dit is een van de vele manieren om Querelles de familie (Mercure de France, Paris) te verklaren. Laten wij al dadelijk bekennen, dat dit laatste in veel betere luim, met meer komischen dan bijtenden spot geschreven is dan het vorige boek. Duhamel verdedigt in die ‘familietwisten’ de rechten van het individu tegen de onbarmhartige collectiviteit, die hem op tyrannieke wijze altijd en overal aanvalt en vervolgt met allerlei geluiden, muzikale en andere, - auto's op de baan, vliegtuigen boven u in de lucht, phono's en radio's aan alle kanten, nacht en dag, op het land als in de steden. Duhamel eischt o.a. voor den mensch het recht op stilte en eenzaamheid op. Hij heeft overigens een practisch voorstel te doen: het stichten van een ‘nationaal park van de stilte’... Men zal begrijpen, dat hiermede niet een heel boek gevuld is; er zijn dan ook tal van andere hoofdstukken over andere... onhebbelijkheden, die niet minder aantrekkelijk zijn behandeld dan de eerste. Overal erkent men trouwens den voornamen schrijver, die den humor en de scherpzinnigheid zoo innig met de poëzie weet te vermengen tot een sympathieke, bekoorlijke satire.
* * *
Ernest Seillière publiceert een grondige studie over J.K. Huysmans (Bern. Grasset, Paris), die wel al te subtiel is om niet partijdig te zijn, maar toch diep in de psychologie van den schrijver dringt. Sellière deelt den man van Médan in bij de romantiekers en hoewel een beetje spitsvondig, is zijn verklaring zeer aannemelijk. De bekeering van den schrijver van Les soeurs | |
[pagina 428]
| |
Vatard heeft al heel wat pennen in beweging gebracht en, vooral van katholieke zijde, heel wat dwaasheden doen vertellen; men zou ten slotte in A Rebours, Là-Bas, La Cathédrale en de andere werken niets anders meer dan den katholiek gezien hebben, en nog wel den katholiek vol van allerhande godsdienstige wetenschap (in L'Oblat en La Cathédrale vooral), - en bijna vergeten dat Huysmans bovenal een schrijver is gebleven, oprecht in zijn bekeering, maar oppervlakkig in zijn vluchtig opgedane wetenschap over het kloosterleven en den kerkbouw, over de liturgie en den planus cantus.
* * *
Een zeer ernstige studie over Baudelaire (Arm. Collin, Paris) verscheen van de hand van den onvermoeibaren Ernest Seillière, die tracht den dichter van ‘Fleurs du Mal’ op zijn juiste plaats in de literatuur te stellen. De onderneming is moeilijk, omdat men met een dichter te doen heeft, die van tijd tot tijd verguisd en in de wolken geheven wordt, - een en ander waarschijnlijk ten onrechte. Nu schijnt het weer mode te zijn in sommige groepen hem den grootsten Franschen dichter van de XIXe eeuw te proclameeren. Seillière is het volstrekt niet met dit oordeel eens, - wij ook niet overigens. Wij stellen Paul Verlaine, vooral den Verlaine van Sagesse, nog altijd veel hooger. En als men eens een bloemlezing wilde maken van al de echte, zuivere gedichten van Victor Hugo, zou er misschien een schooner boek dan Fleurs du Mal mee samen te stellen zijn.
* * *
Onder den titel Rimbaud (Collection ‘Vies’, Firmin-Didot) heeft Mevr. Marg. Yerta Méléra een ‘biographie romancée’ van den dichter gegeven. Zij heeft eenige jaren in de intimiteit geleefd van de Berichons, zoodat wij hier nog eens een in weelde badenden Rimbaud in Abyssinië ontmoeten, hoewel Marcel Coulon bewezen heeft dat die r ij k e Rimbaud een legende is. De bestendig pathetische toon, dien de schrijfster aanwendt, belet dat sommige zijden van Rimbaud's tamelijk grillig en verscheiden karakter, - waar het komische, het grappige niet uitgesloten waren, - tot hun recht komen. Maar Mevr. Méléra staat in vurige vroomheid voor haar held en doorleeft met hem al zijn tobben en lijden, en haar heilige overtuiging en grenzenlooze liefde vervoeren den meest terughoudenden lezer.
* * * | |
[pagina 429]
| |
De goede romanschrijver Armand Arnoux biedt onder den titel Une äme et pas de violon een aangrijpende biografie aan van den dichter Tristan Corbière. Bij dezen dichter kan men niet van ‘zonnig werk’ spreken, zooals bij Mistral b.v., maar geen enkel van zijn verzen kan onverschillig laten; misschien is het de grimmige ernst van die doorleefde poëzie welke velen afzijdig houdt. Het boek van Arnoux wekt liefde voor Corbière en daarom meen ik, dat het tevens een goede daad is in 't belang van de goede poëzie. De bladzijden, aan de kinderjaren en hun indrukken bij den dichter gewijd, zijn bijzonder schoon.
* * *
Van Mario Meunier verscheen een studie over Sappho (Grasset, Paris), de groote Grieksche dichteres, ‘de tiende muze’, zooals Plato ze noemde. De heer Meunier heeft zijn werk met liefde geschreven en weet niet alleen bewondering, maar ook ontzag en eerbied voor de veel belasterde Mythileensche af te dwingen. En meer nog: onzen lust op te wekken om haar zeldzame gedichten te herlezen. Het boek van den heer Meunier is meer en beter dan een studie; het is een rehabilitatie.
* * *
Bij den ijverigen uitgever Leo J. Krijn (Brussel) verscheen een werkje van Stefan Zweig: Souvenirs sur Emile Verhaeren. Men weet, dat een innige vriendschap de twee schrijvers dikwijls samenbracht, hetzij te Brussel, hetzij te Weenen. Van wege Verhaeren, een broederlijke, onvoorwaardelijke genegenheid, van wege Zweig niets minder dan een soort adoratie. Zweig heeft nauwkeurig al het wetenswaardige over hun gesprekken opgeteekend. Eenigszins pijnlijk is Zweig's geval: bij 't uitbreken van den oorlog ontmoette hij Verhaeren. Deze weigerde kortweg nog een vriend in Zweig te erkennen: ‘Uw land heeft het mijne verra-den’, zei hij. Zweig denkt, dat na den wapenstilstand, Verhaeren zich met hem zou verzoend hebben, hadde hij toen nog geleefd. Misschien...
* * *
Gedurende het jaar 1930 verscheen nu en dan een werk over Frédéric Mistral, zoodat men bij het einde van dit jaar over zoo- wat een dozijn studies over den grooten Provengaalschen dichter beschikte. Sommige zijn niet meer dan oncritische lofzangen, die hun auteurs waarschijnlijk meer genoegen bezorgd hebben dan | |
[pagina 430]
| |
hun lezers; enkele andere hebben meer waarde en onderscheiden zich op de eene of andere manier. Critisch is Mistral ou la Répu-blique du Soleil (Hachette) meer dan verdienstelijk, maar het boek van Marcel Coulon Dans l'Univers de Mistral (Gallimard), staat hooger, omdat het oorspronkelijker is. Hij beschouwt o.a. de Fransche vertalingen, die Mistral naast zijn oorspronkelijke teksten liet drukken. Deze vertalingen zijn zeer getrouw, maar zonder rijm noch rhythme en Coulon verdenkt er Mistral van zulks met opzet gedaan te hebben, opdat de Fransche versie nooit het Provenaalsche gedicht concurrentie zou aandoen. En Coulon geeft dan proeven van nieuwe Fransche vertalingen, vol rhythmen en muziek. Zij zijn volmaakt als... ‘stielwerk’, maar Coulon heeft de essentie van deze poëzie in zijn overzetting niet weten te behouden, nl. de Provençaalsche gouden zon. - Mireille mes Amours van Emile Ripert (Edit. Spes) is boeiende lectuur, maar het meeste plezier zal men beleven aan Mistral, sa vie et son oeuvre van Alfred Dagan (Avignon, Aubanel), eerder anecdotisch van karakter, maar verrukkelijk door zijn frischheid en sappigheid, die ons werkelijk dichter bij den eeuwig-jongen Mistral zelf en zijn heerlijke streek brengen.
* * *
In het werk Le Roman français (Firmin-Didot) van den verteller Pierre Mille heerscht een eigenaardige toon, - voor een studie ten minste; het is die van een gezellig onderhoud, kalm en zonder stemverheffing, sympathiek maar zonder overdreven warmte, kritisch maar zonder harde woorden. Zoo schijnt het ten minste, want Pierre Mille zegt wel scherpe treffende dingen op zijn gezapigen toon en zijn werk is ten slotte méér een ‘studie’ dan men het aanvankelijk zou vermoeden. Wat er een zeldzame waarde aan geeft is de onvoorwaardelijke, onpartijdige rechtvaardigheid: hij prijst zonder terughouding wat hem waarschijnlijk niet lief is en laakt met goeden grond wat hem persoonlijk sympathiek moet zijn. Dat is een bewijs van zeldzame kracht. In hoeverre Mille's oordeelen definitief zijn, is natuurlijk niet uit te maken: veel werk - Rolland, Proust, zelfs France en misschien nog wel Stendhal - staat nog te dicht bij ons en wat men er thans over zeggen kan, zal nog eerder kritiek dan geschiedenis zijn.
* * *
De heer André Thérive behoort tot een soldatenfamilie en indien men zich dan ook aan geen werk van defaitism van hem mag verwachten, zou men zich evenzeer vergissen, in Noir et Or (Bern. Grasset), een boek van helden te zien. Het behandelt | |
[pagina 431]
| |
overigens niet uitsluitend het tijdperk van den oorlog, maar loopt over de jaren 1913 tot 1920. Het is niet samengesteld met contrasten, doch met nuancen en vormt ontegensprekelijk een kunstwerk. Thérive is op en top een intellectueel, vooral van mentaliteit: hij heeft geen geduld met de domheid en is er niet ver af te beweren, dat de domkoppen ook de slechten en de lafaards zijn, terwijl men alleen onder de wijzen de goeden en de dapperen moet zoeken. Maar onder de intelligentia rekent hij natuurlijk niet de ijdelen en de verwaanden, die pronken met titels en teekens om op hun omgeving indruk te maken.
* * *
Toen de werken over Clemenceau ‘als paddestoelen uit den grond kwamen’, vond men die van Jean Martet wel de meest interessante. Dat was trouwens niet te verwonderen, want Jean Martet, alvorens bekend te staan als de secretaris van den grooten politieker, had de aandacht op zich gevestigd door enkele romans, die niet veel minder sensatie gemaakt hadden om hun originaliteit, o.a. de eerste Marion des neiges, dien ik destijds aanbevolen heb. Martet's werken over Clemenceau behooren ondanks hun literaire hoedanigheden tot de politieke geschiedenis van Frankrijk en zelfs van heel dezen tijd, - behalve het laatste, La Mort du Tigre (Albin Michel), dat ik liefst onder de letterkunde en meer bepaald onder den roman zou rangschikken, omdat het te weinig objectief is om wetenschappelijk te zijn en door het herscheppen van beelden en toestanden, door het vermengen van legende en werkelijkheid de figuur van Clemenceau doet oprijzen met middelen, die tot de verbeeldingskunst behooren. Hier heeft Martet niet alleen de nagedachtenis van zijn meester, maar ook de literatuur gediend.
LEO VAN RIEL. |
|