De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Ons Land en de VredeGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 338]
| |
Wanneer wij goede verhoudingen helpen tot stand komen in het land, dan dienen wij zijn moreele gaafheid, en bij weerslag den vrede, omdat wij in een algemeen West-Europeesch belang moeten verhinderen dat vreemden zich met onze aangelegenheden inlaten. Nooit kon de Vlaamsche beweging met haar hoog kultureel doel als politiek op haar smalst beschouwd worden. Daarom ook, omdat wij de gewone politieke knepen als een aanleiding tot de verlaging ‘van het geestespeil beschouwen, hebben wij als liberale Vlaamschgezinden meer dan ooit tot plicht den voet dwars te zetten aan de drijverijen van de frontpartij, vooral waar deze slechts heil wil zoeken in de opwekking van de laagste nationalistische dweepzucht en in de avonturen, welke de uiteenbrokkeling van ons land noodzakelijk meebrengen moet. | |
Federalisme en SeparatismeIn de Kamer hebben de meeste gekozenen van de frontpartij niet eens gestemd voor de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool; zij zouden er ook niet voor gestemd hebben, al had men hun die hoogeschool gebracht op een gouden schaal. En zij zullen steeds wel een voorwendsel vinden om voor geen enkelen wettelijken maatregel te stemmen, die de Vlamingen in België aan hun recht helpen kan. Waarom? Omdat in hun politiek belang de wonde moet blijven bloeden; omdat zij niet willen dat de Vlamingen in België tot hun recht komen en zij de doolwegen opwillen van het separatisme, het Groot-Neerlandisme en andere ‘ismen’, die beantwoorden aan hun jacht naar leuzen en hersenschimmen. Wel is waar hebben eenige zoogenaamd gematigde nationalisten een federaal statuut ontworpen, waardoor Vlaanderen en Wallonië in schijn zouden vereenigd blijven, onder een zelfde staatshoofd. Maar wie dat ontwerp van federaal statuut ontleedt, komt tot het besluit dat het nadeelig moet uitvallen voor de Vlamingen, voor het land en voor den vrede in West-Europa. Voor de Vlamingen, omdat zij in een federatief België, zooals het voorzien is in het statuut van de frontpartij, minder invloed | |
[pagina 339]
| |
zouden hebben dan in een land, waarin de Vlamingen, zonder dat er scheiding kome, hun volledige kultureele autonomie kunnen bereiken. Brussel zou in een federatief België, of wel onderworpen worden aan een bijzonder regime, dat de vrije teugels zou vieren aan de ontvlaamschingspolitiek, of wel de inzet worden van eeuwigdurende twisten tusschen Vlamingen en Walen. Overigens zou de federale staat België, met zijn twee parlementen, feitelijk niet eens kunnen geregeerd worden, vermits zoowel aan de afgevaardigden van Vlaanderen als van Wallonië, in den centralen raad, een veto-recht wordt toegekend, waarvan de uitoefening noodzakelijk moet meebrengen, dat er op allerlei gebied ten slotte niets gebeuren kan. Gelijkaardige toestanden hebben bestaan in Polen en hadden tot gevolg dat dit land verdeeld geraakte tusschen Pruisen, Oostenrijk en Rusland. Indien wij in onze gewesten geen vooroorlogsche Poolsche toestanden willen, dan moeten wij op onze hoede blijven voor een separatistische politiek, die het Vlaamsche volk zelf slechts ten verderve leiden kan. Wij zeggen ‘het Vlaamsche volk zelf’, want beeldt men zich in, dat indien onze gewesten moesten ontwricht geraken, de groote mogendheden zoo iets zouden laten gebeuren zonder dat zij in hun eigen belang een woord meespreken? Men herinnert zich, hoe op den vooravond van den oorlog van 1870 de besprekingen tusschen Bismarck en den Franschen gezant Benedetti ook over een mogelijke verdeeling van België liepen. Indien het Fransche Keizerrijk in 1870 de overwinning had behaald, het ware wellicht voor ons land de annexatie of de verdeeling geweest, want groote heeren weten het dikwijls tot een akkoord te brengen op den rug van de kleinen. Aldus zou ook in den wereldoorlog de onafhankelijkheid van ons land zijn teloor gegaan, indien het Duitsche imperialisme het had moeten winnen. Op grond van zijn eigen belang heeft vooral Engeland zich door de eeuwen heen een voorstander betoond van onze onafhankelijkheid, en men mag getuigen, dat de breedziende politiek van Jacob Van Artevelde nog niet heeft uitgediend. In onze Belgische geschiedenisboeken noemt men hem den wijzen man, en men kan vaststellen, dat onze nationale belangen, zooals ze volkomen vereenigbaar zijn met onze Vlaamsche belangen, steeds in het gedrang gekomen zijn, wanneer van de zelfstandigheidspolitiek | |
[pagina 340]
| |
van een Van Artevelde werd afgeweken. Zooals hij gebeeldhouwd staat op de Vrijdagmarkt te Gent, wijst zijn gebiedend gebaar ons ook naar de toekomst. Wij willen geen België, dat in de afhankelijkheid geraakt van welke groote mogendheid ook, en wij blijven overtuigd dat het nog steeds mogelijk blijft een zelfstandige evenwichtspolitiek te voeren, waarbij ook de Vlamingen baat vinden. Maar wat zouden wij worden bij een Fransch-Duitsch akkoord, waardoor het pan-germanisme zijn vangarmen zou uitstrekken over de lage landen aan zee, terwijl Wallonië bij Frankrijk zou komen? Onze taal, ons zelfstandig leven, onze kunst, zooals zij spreekt door de eeuwen heen, in al de musea van Europa, ons eigen wezen zouden in het gedrang komen, indien het ons niet langer gegund werd ons te ontplooien door eigen middelen, naar eigen ziel, eigen aanleg en aard. Wij zijn het dus aan ons zelf en aan den vrede verschuldigd, even beslist in te gaan tegen de drijverijen van de Vlaamsche nationalistische extremisten als tegen de drogredenen van het franskiljonisme. Overigens, in gansch Europa is het nationalisme, zooals het maar al te dikwijls tot uiting komt, een geesteskwaal, die aanverwant is met het militarisme in de slechtste beteekenis van het woord. Reeds heeft men te Antwerpen kunnen vaststellen, hoe de verschillende richtingen van het Vlaamsche nationalisme op Hitleriaansche wijze slaags zijn geweest. Het zou in Vlaanderen een prachtig schouwtooneel worden, indien men de Vlaamsche kwestie door middel van knuppels wou oplossen. Wij hebben dergelijke beweegredenen niet noodig: wij hebben voor ons de rechten van ons volk, de overtuiging van onze jeugd en de onbuigzaamheid van onzen wil. Trouwens is het soms veel gemakkelijker in gesloten vergaderingen veel drukte te verkoopen over extremistische leuzen, dan op de wegen van het dagelijksche leven de hinderpalen weg te werken, waardoor onze opgang naar een hooger leven nog kan belemmerd worden. | |
[pagina 341]
| |
Lastig, maar nuttig WerkWij, Vlaamschgezinde liberalen, mogen getuigen dat ons werk stellig niet het gemakkelijkste is, maar hoe zwaarder de inspanning, hoe schooner de taak. Men herinnere zich, hoe het na 1918, ook aan liberale zijde, in verband met de taalkwestie gelegen was. Sommigen hadden de even bespottelijke als kleinzielige berekening gemaakt, dat wegens den Duitschen inval en het aktivisme, de ontvlaamschingspolitiek als een onweerstaanbare pletmolen over den Vlaamschen geest had kunnen gaan. Wij, liberale Vlamingen, hebben wellicht meer dan wie ook, daadwerkelijk aan die bekrompen politiek den voet dwars gezet, en wij mogen verklaren, dat sedert 1918 geen enkele maatregel is tot stand gekomen, waardoor de Vlamingen op taalgebied meer en meer de volledige gelijkheid benaderen, of de liberale Vlamingen hebben er hun aandeel aan gehad. Wij weten dat het een ondankbare taak was en dat de liberale Vlaamsche strekking niet talrijk genoeg vertegenwoordigd is in het parlement, maar het komt ons voor, dat de bereikte uitslagen van dien aard zijn, dat wij niet moeten versagen. | |
De Vlaamsche VooruitgangOp hoogeschoolgebied hebben de Vlamingen bekomen wat zij steeds hebben gevraagd: de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool. Had men in 1920 de gedeeltelijke vervlaamsching niet aanvaard, dan ware er wellicht een nieuwe Vlaamsche hoogeschool opgericht geworden te Antwerpen, of ware Gent verdubbeld geworden, met het gevolg dat wij voor Vlaanderen een hooger onderwijs zouden gehad hebben, dat slechts ten deele aan zijn maatschappelijke zending beantwoordt. Ook de bestuurlijke taalwet heeft het vervlaamschingsproces van de openbare besturen praktisch ingezet, en in het parlement bestaat er een meerderheid om deze wet derwijze uit te breiden, dat de Vlamingen na afzienbaren tijd volledige voldoening zullen bekomen. Op legergebied weerklinken thans voor het eerst sedert 1830 | |
[pagina 342]
| |
de Vlaamsche bevelen, en wij gaan onvermijdbaar naar een indeeling in Vlaamsche en Waalsche divisies, derwijze dat de Vlamingen in ons nationaal leger volkomen zullen behandeld worden zooals het door de waardigheid van een vrij volk gevergd wordt. Op elk gebied groeit het Vlaamsche volksleven onweerstaanbaar; onze taal herovert meer en meer haar rechten op handels- en nijverheidsgebied; het komt er slechts op aan, dat onze jeugd zich opwerke tot het besef van haar taak en zich bekwame om al de betrekkingen waar te nemen, waardoor zij haar kennis moet ten dienste stellen van het volk in de praktische taak van het dagelijksche leven. Wij, Vlamingen, vermogen in België alles, op voorwaarde dat wij het goed doen. | |
De HoofdstadVoor den opgang van het Vlaamsche volk valt er dan ook niet te vreezen. Dat zegt u een geboren Vlaamsche Brusselaar, die inziet hoe de hoofdstad in dezen nieuwen tijd te midden van de verruiming der Vlaamsche mogelijkheden nog steeds te kort komt aan haar plichten, niet alleen op onderwijsgebied ten aanzien van de Vlaamschsprekende bevolking van Brussel zelf, maar ook in verband met haar rol als hoofdstad van een tweetalig land. Over het onderwijs te Brussel zal ik geen woorden verliezen. Aan de vruchten kent men immers den boom. Doorgaans is men noch het Fransch noch het Vlaamsch behoorlijk machtig, wanneer men uit de Brusselsche scholen komt, met het gevolg dat wanneer, voor welke betrekking ook, een praktische kennis van de twee landstalen wordt gevergd, de Brusselaars daarvoor niet eens kunnen in aanmerking komen. Er zijn te Brussel zelf 70.000 inwoners, die nog volgens de laatste volkstelling verklaard hebben alleen of het meest Vlaamsch te spreken. Welnu, er bestaan geen Vlaamsche klassen, en van den kindertuin af is het onderwijs er nog steeds feitelijk opgericht om Vlaamschsprekende kinderen te ontvlaamschen en Beulemansen te kweeken. En dan is men verbaasd, dat wij voor het Brusselsche taal- | |
[pagina 343]
| |
regime niet in bewondering opgaan! Dan komt men vooral uit den schoot van die kringen, die te Brussel zelf in gebreke blijven, verklaren, dat men nu aan de Vlamingen genoeg toegevingen heeft gedaan! Wat ons betreft, hoe lief de eendracht ons ook zij, wij kunnen onmogelijk toegevingen doen aan dwaasheid en bekrompenheid. Daarom bezweren wij in een hooger landsbelang alle liberale Vlamingen, de stem te verheffen, ook in den schoot van den Liberalen Landsraad en overal waar zij er de gelegenheid toe hebben, om de laatste Mohikanen van het liberaal franskiljonisme tot betere gevoelens te brengen. | |
Averechtsche UitslagenWat bereiken zij immers? In de Vlaamsche gewesten brengen zij het liberalisme in opspraak, met het gevolg, dat er heel wat kiezers zijn, die voor de socialisten, de fronters of de katholieken stemmen. In Wallonië helpen zij afkeer ontstaan voor de taal en de rechten van de Vlamingen. In Brussel zelf verkoopen zij wat drukte, zonder te beseffen, dat indien hun politiek van onbegrip had moeten zegevieren, zij voor hun eigen stad een toekomst zouden voorbereid hebben zooals die van Weenen, die thans verschrompeld is tot de hoofdstad van een der kleinste en armzaligste landen van de wereld. In elk geval zou het er moeten mee uit zijn, dat de zaken het uitzicht krijgen, terwijl de werkelijkheid anders is, als zouden ‘de’ liberalen de partij zijn, die de volledige genoegdoening aan de Vlamingen nog steeds belemmeren wil. In het verleden hebben de liberale Vlaamschgezinden, meer dan wie ook, tot de ontvoogding van het Vlaamsche volk bijgedragen. Wij, liberale Vlamingen van het huidige geslacht, wij hebben er genoeg van, zoogenaamd op grond van het liberalisme zelf, drogredenen te hooren verkondigen ten bate van een versleten politiek, in wier schaduw ons streven slechts verdorren kan. Wij zeggen dat die gedragingen alleen averechtsche uitslagen bewerken; zij kunnen aan het liberalisme geen enkel voordeel bijbrengen en zijn slechts een premie voor het separatisme en de ontwrichting van het land. | |
[pagina 344]
| |
De Taalkwestie op OnderwijsgebiedOok vertrouwen wij, dat er geen nieuwe moeilijkheden zullen ontstaan in verband met de ontworpen talenregeling in het lager en het middelbaar onderwijs, zooals de hoofdafdeeling van de Kamer deze kwestie in voorstellen heeft uitgewerkt, die afwijken van den tekst, aangenomen door den Senaat. Staatsminister Masson, de breedziende Waalsche staatsman, heeft immers aangetoond, dat er tegen de voorgenomen regeling geen ernstige bezwaren kunnen ingebracht worden. De grondbeginselen komen op het volgende neer: ten eerste, volkomen gelijkheid in de behandeling van de Vlaamsche en Waalsche landstreek; ten tweede, de taal van de streek is onderwijstaal; ten derde, in de twee streken blijft de mogelijkheid open om aan de kinderen, waarvan de moedertaal of de gebruikelijke taal die van de streek niet is, een onderwijs te bezorgen dat aangepast is bij hun toestand. In zekere liberale kringen wordt beweerd, dat de openbare machten of de schoolbesturen zouden moeten verplicht worden een leergang van de tweede taal in te richten, wanneer een zeker aantal ouders het vragen. Thans, volgens den nieuwen tekst, bestaat daarvoor alleen de mogelijkheid, zonder verplichting, maar iedereen weet, dat de tweede taal in de meeste scholen van het Vlaamsche land aangeleerd wordt. Indien de verplichting weggevallen is, dan is zulks hoofdzakelijk te wijten aan zekere Waalsche liberalen. In elk geval beeldt men zich niet in dat het een politiek is vereenigbaar met het behoud van de staatkundige eenheid van het land, thans nog op taalgebied een ander regime te willen invoeren in Vlaanderen dan in Wallonië. Wat het middelbaar onderwijs betreft, zou, volgens den tekst, aangenomen door de hoofdafdeeling van de Kamer, de studie van de tweede taal in gansch het land verplicht zijn. Zooals men weet, rijzen zelfs daartegen bezwaren op van Waalsche zijde. Deze Walen willen namelijk van de verplichting niet hooren en verklaren dat zij des te bereidwilliger zullen zijn om de taal van de Vlamingen in hun middelbare scholen te laten aanleeren, naarmate er van geen dwang spraak is. | |
[pagina 345]
| |
Staatsminister Masson begroet insgelijks den opgang van het Vlaamsche volksleven op handels- en nijverheidsgebied. Hij besluit dat de Nederlandsche taal daardoor ook aan Waalsche zijde meer gezag zal genieten. Wij moeten aan deze grootmoedigheid van den Waalschen staatsman hulde brengen, en haar beantwoorden door de plechtige verbintenis dat, indien de Vlamingen steeds als leus hebben gehad: in Vlaanderen Vlaamsch, zij er niet aan denken hun Waalsche landgenooten door een hinderlijke tweetaligheid lastig te vallen. De verstandhouding tusschen Walen en Vlamingen is een nationaal en tevens een West-Europeesch belang. Alleen zij, die de Vlamingen in België nog willen kort houden, kunnen het nationaal huishouden verstoren en het krediet van ons land in den vreemde ondermijnen. | |
De ToekomstWanneer het liberalisme rekening weet te houden met de gevoelens van het Vlaamsche volk, dan werkt het voor zijn eigen toekomst en de verstandhouding in het land. Zijn onze Vlaamsche menschen in hun overgroote meerderheid marxistisch, dweepzuchtig klerikaal, frontistisch gezind? Wat ons betreft, wij betwijfelen dat. De socialistische partij is vooral in onze Vlaamsche gewesten betrekkelijk gematigd gebleven; zij heeft koöperatieven; zij bereddert fabrieken en banken. Wie het jaarverslag leest van de Belgische Bank van den Arbeid, zal daarin maar weinig onderscheid vinden met het verslag van een andere bankinstelling. Vooraanstaande theoretici van de socialistische evolutie, zooals Hendrik De Man, hebben gewezen op de tekortkomingen van het marxisme. Overigens is het experiment, dat in Sovjet-Rusland met zijn schrikbewind gebeurt, weinig van aard om aan het marxisme in onze gewesten een nieuwen glans bij te zetten. Sovjet-Rusland werkt met kredieten van vreemde financiers en heeft een stelsel van het meest volslagen staatskapitalisme uitgedacht, om een nog grootere mislukking van de oorspronkelijke | |
[pagina 346]
| |
Lenin-theorieën te voorkomen. Het willooze volk, dat zich onder het tsaristische regime alles liet welgevallen, is thans onderworpen aan een nieuwe diktatuur, doordrongen van Oostersche denkbeelden, die onvereenigbaar zijn met onze begrippen van West-Europeesche demokratie. In geen enkel opzicht kan het Sovjetstelsel dan ook ingeroepen worden als een bewijs dat onze maatschappij dien weg opmoet om het heil van de gemeenschap te verzekeren. De ekonomische krisis moge de misnoegdheid in de hand werken; daartegenover staat dat de maatschappelijke wetten, waaraan het vooruitstrevend liberalisme steeds meegewerkt heeft, ook in de krisistijden de nooden lenigen op een breed-menschelijke en hartverheffende wijze. Vroeger zijn er insgelijks tijden van groote werkloosheid geweest, en van ontzettende ellende en hongersnood. Er bestond echter toen geen werkloozensteun, en er werden zelfs geen statistieken opgemaakt betreffende de werkloozen. Hoe treurig de gevolgen van de krisis ook mogen zijn, zij is insgelijks een aanleiding geworden tot de beoefening van een diep-menschelijke en oprecht liberale solidariteit, die aantoont, dat men ook zonder revolutie in de demokratische landen de maatschappelijke nooden lenigen kan. Neen, wij hebben geen marxisme of bolsjevisme noodig om te weten wat ons te doen staat in het belang van den maatschappelijken vrede. Maar wat wij vooral weten is, dat het behoud van onze muntwaarde steeds dient beschouwd als een hoeksteen van ons maatschappelijk gebouw. Wat wij weten is, dat indien er thans op de regeering invloeden zouden werken, die te groote uitgaven meebrengen en aldus de begrootingen te veel bezwaren, de voortzetting van het maatschappelijk werk zelf daardoor slechts kan bedreigd geraken. | |
[pagina 347]
| |
De Regeeringskwestie.Zooals men weet, hebben de socialisten verklaard, dat zij van een regeering slechts kunnen deel uitmaken na nieuwe verkiezingen. Er ware geen grootere dwaasheid denkbaar dan thans in dit tijdperk van ekonomische en financieele moeilijkheden, en terwijl verschillende taalvraagstukken naar een oplossing wachten, tot verkiezingen over te gaan. In welke atmosfeer zouden die verkiezingen immers plaats hebben? Terwijl wij vertrouwen noodig hebben, opdat het land de financieele krisis te boven kome, zou dat vertrouwen bij het uitschrijven van verkiezingen een geduchten deuk krijgen, vermits men niet eens weet hoe de regeering van morgen zou kunnen samengesteld worden en het financieel herstel zou opvatten; langs een andere zijde heeft de wetgeving op onderwijs- en bestuurlijk gebied in verband met de taalkwestie nog geen definitieve oplossingen vastgelegd, en bestaat er mogelijkheid de zaken in het Vlaamsche land voor te stellen, als zouden vooral van liberale zijde struikelsteenen zijn opgeworpen. Of wil men dan soms in het parlement een overwegend katholieke meerderheid met frontistischen steun? In het licht van deze vraag zeggen wij ook vrank en vrij onze meening over de kwestie van de toelagen aan het lager vrij onderwijs. Zij, die voorstellen dat deze toelagen afgeschaft worden, spelen in de kaart van een wederoplaaiende dweepzucht en kunnen ons toestanden helpen voorbereiden zooals men die gekend heeft in 1884. Frontisten zouden er natuurlijk gebruik van maken om het godsdienstige fanatisme te vermengen met een romantisch taalmysticisme. Geen enkele politiek ware meer geschikt om het separatisme tusschen Vlaanderen en Wallonië te doen toenemen dan nieuwe moeilijkheden in verband met de schoolkwestie, die kunnen voor gevolg hebben, dat het liberalisme uit Vlaanderen wordt weggejaagd en de katholieken, met den stillen steun van de frontpartij, de volstrekte meerderheid bekomen in het parlement. | |
[pagina 348]
| |
De Vrede in het LandWij bedanken er voor, in het belang van den vrede in het land, aan een dergelijke politieke waaghalzerij mee te doen. Er bestaan andere positieve, opbouwende middelen om het openbaar onderwijs te dienen, te verstevigen en uit te breiden. De eerste hefboom voor den invloed op de massa in Vlaanderen blijft echter de noodige wisselwerking tusschen de meer ontwikkelden en het volk door middel van de taal. Zoo kan men getuigen, dat de afzijdigheid, die in sommige liberale kringen tegenover de Vlaamsche beweging nog bestaat, de meest rechtstreeksche aanmoediging is van het frontistisch fanatisme. Wanneer nu die afzijdigheid nog bovendien zou gepaard gaan met een strijd, die de politiek in godsdienstig opzicht verscherpt, dan kunnen de gevolgen niet anders dan nadeelig uitvallen voor een partij, die zoowel in haar eigen als in het algemeen belang de verdraagzaamheid beoefenen moet. Men weze toch overtuigd, dat ook bij de verkiezingen heel wat menschen die een godsdienst belijden, voor de liberale kandidaten stemmen. Het is dan ook volkomen verkeerd de liberale partij te laten doorgaan als een anti-godsdienstige partij. Overigens, wanneer de liberalen zich geschiedkundig op de geuzen beroepen, dan mag wel getuigd worden, dat er daar een verleden van vroomheid ligt, dat men niet wegcijferen kan door eenige leuzen. Ons volk is thans, zooals het zich in wel en wee geschiedkundig ontwikkeld heeft. Wij moeten op onze hoede blijven tegen elke import-politiek. Wij moeten aansluiten bij de volksziel, en den polsslag van het volksleven in het liberale partijleven doen kloppen. Op grond van al deze overwegingen, weigeren wij dan ook beslist in de kaart te spelen van diegenen, die in de politiek een dweepzucht zouden doen opflakkeren, die ondienstig is voor het behoud van den moreelen en maatschappelijken vrede in het land. | |
[pagina 349]
| |
De internationale VerhoudingenEn zoo loopt dan toch door deze toespraak het thema, dat aan de betiteling van mijn spreekbeurt beantwoordt: Ons land en de vrede. Bij de verkiezingen in een klein Zwitsersch kanton, lazen wij in het plaatselijk blad, dat het niet alleen ging om hec kanton van Zwitserland, maar ook om internationale verhoudingen. De schrijver van bedoeld stuk zag namelijk in de binnenlandsche politiek van een land als Zwitserland, dat ook drie taalgroepen omvat, den weerslag, welken deze politiek kan hebben op de internationale verhoudingen, indien in het kleine Zwitserland de tegenstellingen moesten verscherpen, derwijze dat een buitenlandsche inmenging als het ware zou aangemoedigd worden. Zooals Zwitserland, beantwoordt ook België aan een internationale roeping, op voorwaarde dat wij zelf die roeping indachtig zijn. Het is echter niet omdat België voorstander zou zijn van het verplichte scheidsgerecht en de beperking van bewapening, dat daardoor heel de beschaafde wereld zich in dat teeken ontwikkelen zal. ‘Maar onbetwistbaar ook is aan de kleine landen de rol toebedeeld, om op het ruime gebied van de vredespolitiek, die voor alle naties nieuwe tijden moet inluiden, een waardige en nuttige rol te vervullen. Het recht om tot die taak bij te dragen heeft België bekomen bij den Duitschen inval in 1914, die in strijd met het volkenrecht gebeurde en toen er nog als een middeleeuwsche anarchie onder de staten heerschte. Wij moeten dus een pacifistische politiek voeren; wat geenszins beteekent, dat België eenzijdig ontwapenen moet, en geen aandacht te schenken heeft aan de internationale verwikkelingen, die nog steeds mogelijk zijn. Pacifisme moet inderdaad beteekenen den opbouw van het nieuwe volkenrecht, en hier sluiten wij nogmaals aan bij de liberale traditie op haar best. Overmoed ware hier gewaagd, maar kleinmoedigheid kan de menschheid geen stap verder brengen naar het tijdperk van den gewaarborgden vrede. Daarom is het de plicht van de kleine landen, buiten de | |
[pagina 350]
| |
schaduw van alle groote mogendheden, te zoeken naar wat de naties nader tot elkaar kan brengen op den bodem van het vrije ruilverkeer en van het wederkeerige vertrouwen. In dien zin zou een uitdieping en een verruiming van de Oslo-overeenkomst veel vermogen. De kleine landen zijn immers als het zout van de volkerengemeenschap, en wij, Vlamingen, wanneer wij trouw blijven aan het land en aan ons zelf, vervullen een dubbelen plicht, waarvan de nakoming beantwoordt aan de vereischten van ons bestaan. Wij hebben hier inderdaad geen vreemde verwachtingen aan te moedigen, die er slechts zouden op gericht zijn hun voordeel te doen uit onzen eigen ondergang. In België kunnen wij tot ons volle recht komen, en door België moeten wij ook, naarmate van onze krachten, de betere verhoudingen onder de naties dienen.
J. HOSTE Jr. |
|