| |
| |
| |
Een Gevangenis te koop
klucht in 3 bedrijven
Derde bedrijf.
Eerste tooneel
(De directeur zit aan zijn tafel te werken. Hij is leelijk vervallen. Mej. Petronella komt op haar teenen het kantoor binnen, naar den directeur toe).
- Charelke!
(Zij kust hem).
- Ik wil niet dat gij mij kust als ik op dienst ben.
- Verstaan? Of begint gij ook al nieuwe reglementen in te voeren, gij de laatste nochtans van wie ik het zou moeten verwachten?
- Maar papa, het was mijn bedoeling niet...
- Uwe bedoeling niet? Uwe bedoeling niet? Wat was uwe bedoeling dan?
- ......? He!! Meendet gij soms?... Zeg! Antwoord! Zult ge antwoorden?! Ho die ploert! Het was nog niet genoeg zeker dat hij heel mijn gevangenis heeft overhoop gezet, mij de reglementen deed verkrachten, dat hij mij, na 34 jaren, slechten dienst deed doen?! Nu komt hij ook in mijn huisgezin beroering brengen?! Uit mijn kantoor!... Buiten, zeg ik u! Naar uw kamer! En er niet uit voor ik u roep!
(Petronella af).
| |
Tweede tooneel
- Dat mij dàt nog moest overkomen!! Die vlegel mijn dochter verleiden! De schurk! Iemand die een jaar bak heeft. Vrijen met de dochter van den gevangenisdirecteur,
| |
| |
zijn eenige dochter, een parel van een meisje. Een meisje dat gemakkelijk een onderdirecteur van een gevangenis kan krijgen, of, indien zij naar een ander ministerie wil overgaan, een stationchef of een ontvanger van de belastingen! Neen, dat is te erg! Ik mag vermageren, de boel mag vergaan! Het kan mij niet meer donderen! Dat ze mijn gevangenis afschaffen! Dat ze er een weezenhuis van maken, of een middelbare meisjesschool, of een tehuis voor kraamvrouwen met zuigelingenafdeeling! Niets kan mij nog schelen!! Doch hij moet hier weg: wij twee kunnen niet meer onder hetzelfde dak wonen. Ik ga hem... ja, ik ga hem in vrijheid stellen. Wacht! hij dreigde altijd met zijn voorwaardelijke invrijheidstelling! Hij wilde zijn voorwaardelijke invrijheidstelling? Hij zal ze hebben! Nu hij zijn hand naar mijn dochter uitsteekt, zal hij zijn invrijheidstelling krijgen. En onmiddellijk nog wel!
(Hij loopt naar zijn schrijftafel en vat een gedrukt formulier; hij heeft ondertusschen gebeld. Bamps op).
| |
Derde tooneel
- Ik vraag om hem onmiddellijk in vrijheid te stellen!
(Vult in).
‘Geerts, Karel, Adriaan, geboren te......... door de correctioneele rechtbank veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. ......Heeft de twee derden van zijn straf uitgedaan. .......Komt dus in aanmerking voor de voorwaardelijke invrijheidstelling... om reden van...
(vult in)
zijn volledige beternis en zijn uitmuntend gedrag.’ - Ja, zijn uitmuntend gedrag! Om reden van zijn uitmuntend gedrag mag hij uit de gevangenis, moet hij uit de gevangenis! Maar alleen voorwaardelijk mag hij uit de gevangenis! En laat mij dan weer op mijn effen komen! Laat mijn gevangenis weer gevuld zijn met normale gevangenen, met deftige gevangenen! Dan zal ik wel zorgen dat hij opnieuw den bak invliegt. En dan, dan zullen wij eens zien wie hier de baas is! En wie dan geeren uit zijn vest zal moeten laten halen; en wie dan sigaren met bandjes zal rooken; en wie dan in den zetel van den directeur zal mogen zitten!
(Tot den bewaarder).
Draag dit schrijven onmiddellijk naar de post. Dringend.
- Of liever, laat. Ik moet toch dien kant uit;
| |
| |
ik zal het zelf posten. Het is maar tien stappen; en dan ben ik zeker dat het tijdig wordt besteld.
- Dan komt het van avond nog aan; en overmorgen heb ik antwoord. Tot overmorgen moet ik het uithouden. Nog twee dagen moet ik mij bedwingen, dat ik geen ongelukken doe: overmorgen is mijn het gedaan!
(Af).
| |
Vierde tooneel
(gaat plechtig in den zetel van den directeur zitten en belt tweemaal lang).
- Wie heeft daar voor mij gebeld?
(gewichtig).
- Gevangene Geerts, maak u gereed om te vertrekken.
- Gevangene Geerts, overmorgen zult gij de gevangenis verlaten. Gevangene Geerts, pak in.
(vriendelijk).
- Gevangene Geerts, ik ben zeer tevreden over uw gedrag in de gevangenis. Gij hebt u steeds voorbeeldig gedragen... Gij zijt een mijner beste gevangenen geweest... Met genoegen meld ik u dan ook dat ik bij de commissie tot beheer der gevangenissen uwe voorwaardelijke invrijheidstelling heb aangevraagd.
- Ik hoop dat gij u dat blijk van vertrouwen waardig zult toonen.
- Genoeg, he! Wat is er gaande?
- Wat er gaande is, mijnheer Charles? Ik zeg het u. Wat er gaande is? Dat de directeur geoordeeld heeft dat gij nu lang genoeg sigaren met bandjes gerookt hebt... Dat gij te vet en hij te mager wordt... Dat gij lang genoeg in zijn zetel gezeten hebt... En, geloof ik, dat hij het danig beu is dat gij met mejuffer Petronella flirt. Dat gij een uitmuntend gedrag hebt gehad in de gevangenis. En dat, op grond van uw uitmuntend gedrag, - zoo heeft de directeur zelf op het verzoek geschreven - u die gunst ongetwijfeld zal worden toegestaan.
| |
| |
- Is weg; door den directeur in hoogst eigen persoon naar de post gedragen.
(tot zich zelf).
- Mijn invrijheidstelling gevraagd?! Holala! Maar... ik wensch nog niet in vrijheid te worden gesteld!... Neen, waarde directeur, ik wensch nog niet uw zoo aangenaam gezelschap te missen! Ik hou van uwe gastvrijheid!!... Wacht even!
(Hij zoekt in het telefoonboek, en belt op).
Hallo?... Hier de arrondissementsgevangenis.
- De commissie tot beheer van de gevangenissen... Ha, de voorzitter zelf! Uitstekend!
- Directeur? Ja, de directie hier...
- Ziehier waarover ik u wensch te telefoneeren: Van uit de gevangenis alhier werd u daar straks een verzoek overgemaakt tot voorwaardelijke invrijheidstelling van Geerts, Karel, Adriaan... Maar zoo pas hebben zich nieuwe feiten voorgedaan, die den toestand eenigszins wijzigen, ja zelfs grondig wijzigen... Dat verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling blijkt voorbarig te zijn gedaan...
- Mag u dienvolgens worden gevraagd er vooralsnog geen gevolg aan te geven?
- Ja, juist, het als ongedaan te beschouwen...
- Ja, de directie zal u, in een omstandig verslag, nader kennis geven van de feiten.
- In orde. Dag, mijnheer de voorzitter. - Ziezoo. Het onweder is weerom afgedreven.
(Hij wandelt opgewonden, maar toch voldaan rond).
Voor een tijdje althans! Ik moet uit mijne oogen beginnen te kijken, geloof ik! Want den laatsten tijd hebben wij kort naeen verschillende alertes gehad.
| |
| |
- Dat zal u doen vermageren, mijnheer Charles!
- Ja, he, Bamps? Het is noodig, man!
(Zucht tragisch)
Want ik vervet schandalig: ik krijg een echten directeursbuik!
- Al het vet van den directeur gaat op u over!
- Lichamelijke en zedelijke gezondheid.
- Vraag dat den directeur!
- Zeg eens, mijnheer Charles, ik maak mij uit de voeten: vandaag loop ik den directeur liefst zoo weinig mogelijk onder de oogen! Ik ga uw sijsjes eens bezichtigen.
- Kom. Daar zal het rustiger zijn dan bij den directeur!
(Beiden af).
| |
Vijfde tooneel
(komt op).
- Kom maar binnen, Boonen.
- Ja, mijnheer de directeur.
(onrustig).
- Hier kunnen wij ongestoord praten. Beter dan op straat.
- Ja, mijnheer de directeur.
- Boonen, hebt gij veel werk tegenwoordig?
- Bah, zoo en zoo. Het is nu slap seizoen in onzen stiel. Het is vooral rond Paschen dat de menschen hun kamers laten behangen en hun matrassen laten kloppen.
- Ik heb daar twee matrassen te kloppen. Gij hebt hier drie weken gezeten, in den winter. En ik moet het zeggen, ik heb over u niet te klagen gehad. Daarom laat ik u dat werk doen al zoo gaarne als aan een ander. Wanneer kunt ge komen?
- Overmorgen, mijnheer de directeur.
- Goed, Boonen. Maar, à propos, Boonen,
| |
| |
als ik mij niet vergis, waart gij veroordeeld tot 14 dagen gevangenis en tot 280 fr. geldboete, of 14 dagen vervangende hechtenis?
- Ja, mijnheer de directeur. Die 280 fr. moet ik nog betalen.
- Zitten doe ik niet, mijnheer de directeur.
- Waarom niet, Boonen? Zijt gij niet goed behandeld geweest?
- Ik mag niet klagen, mijnheer de directeur.
- Was het eten niet goed?
- Betalen, mijnheer de directeur.
- Mijnheer de directeur, ik ben al aan het sparen. Binnen veertien dagen draag ik mijn cens weg.
- Rookt gij, Boonen? Een sigaar, jongen?
- Gaarne, mijnheer de directeur. Een fijne, mijnheer de directeur! Zoo rook ik er thuis geen!
- En waarom zoudt gij niet komen zitten? Hier, steek die sigaar op zak.
- Dank u, mijnheer de directeur.
- Waarom zoudt gij niet komen zitten?
- Mijnheer de directeur, gij zult mij nooit meer in de gevangenis zien! Nooit meer!
- En, indien het van mij afhing, zoudt gij rap mogen opkramen. Dan mocht gij uw uniform achter de deur aan een nagel hangen, en leghorns gaan fokken.
- Boonen, Boonen, gij mist, jongen! Hier, rook nog een sigaar.
- Deze hier is nauwelijks begonnen.
- Steek ze op zak. En bedenk u nog eens.
- Niet noodig, mijnheer de directeur. Nog eenmaal wil ik in uwe gevangenis komen. In de stad vertellen ze dat gij bijna geen gevangenen meer hebt, en dat gij binnen kort gaat afgeschaft worden. Dan wil ik er nog eens binnen komen: om den boel af te breken! Daar wil ik bij zijn!
| |
| |
- Ho! Boonen, ik wist niet dat gij zoo onverstandig waart! Nu, wij zullen er morgen nog eens over praten. Hier, pak nog een sigaar. En spreek er nog eens ernstig over met uw vrouw. De vrouwen weten beter wat een huishouden kost, en hoelang 'n mensch moet sparen om 280 fr. bijeen te krijgen. En 280 fr. bijeen krijgen is nog niet erg, maar 280 fr. overhouden!
- Dat zal niet noodig zijn, mijnheer de directeur. De vrouwen hebt gij niet mee! Die willen wel dat de gevangenis bestaat als een bedreiging voor hun mans; maar dat hun man voor 14 dagen de doos invliegt, ho, dat niet!
- In alle geval, bedenk u nog eens goed. En geef mij morgen antwoord.
- Morgen hebt gij antwoord, mijnheer de directeur.
- Goed, Boonen. Hier, pak nog een sigaar.
- Dank u, mijnheer de directeur. Maar ik geloof dat mijn antwoord hetzelfde zal zijn als vandaag. Dag, mijnheer de directeur.
- Dag, Boonen. Denk er nog eens ernstig over, man.
| |
Zesde tooneel
(staart hem ontmoedigd na; dan, met een plotse beslistheid, belt driemaal kort. Van Winkel op).
- Van Winkel, wij hebben nu al 18 kistjes sigaren van 6 verschillende merken, en sigaretten van alle mogelijke soorten, alle gekocht op artikel 27 van de begrooting: rook- en pruimtabak voor de gevangenen. Ik heb dat laten gebeuren... Van concessie tot concessie ben ik zoover gekomen... ben ik er toe gekomen mijne staten te trukkeeren.
(Wanhopig)
Na 34 jaren onberispelijken dienst ben ik er toe gekomen mijne staten te vervalschen!! En wat heb ik er mee bereikt?? Niets, Van Winkel, overmorgen zal mijne gevangenis ledig zijn... Overmorgen zal mijn laatste gevangene weg zijn. Dat heb ik er mee bereikt!
(Wacht een oogenblik, dan plots heftig).
Goddank, dat overmorgen die ploert hier van den vloer zal zijn!!
| |
| |
- Hij is het die mij in het ongeluk heeft gestort! Tegenover dien schurk was ik als verlamd!
(Wild)
Dat wil echter niet zeggen dat ik mij verloren geef! Neen, Van Winkel, tot mijn laatsten adem zal ik mij weren! Mijn bedoeling was zuiver... mijn bedoeling is zuiver. En alles is nog niet verloren. Daarom zal ik den strijd tot het bittere einde voeren. Met alle middelen zal ik mijne gevangenis verdedigen! Ik ben nu toch gecompromitteerd; wat meer of wat min, wat komt het er dan nog op aan?
(Woest).
Gevangenen wil ik, Van Winkel!! Ha, daar zijn er geen meer?! Niemand wil nog komen zitten? Ik heb de lijst ingekeken van de veroordeelden van het arrondissement. Daar zijn er nog drie die veroordeeld zijn tot geldboete of tot vervangende hechtenis, en die nog niet betaald hebben. Nu zullen wij eens zien of die niet te bewegen zijn liever te komen zitten dan te betalen! Van Winkel, stal al de sigaren hier uit. Haal er nog op. Haal ze alle op! Ik ga die mannen verleiden, Van Winkel! Een heerenleven zal ik hun voorspiegelen!... Een heerenleven zal ik hun geven! Ik heb hun gevraagd tot hier te komen.
- Ja, ik weet het, het is eene abnormale doening. Het ware doelmatiger ze te gaan opzoeken. Maar ik durf niet meer op straat komen! Iedereen begint te giechelen achter mijnen rug!
- Ja. En zich aanstellen met hun zedelijkheid! Die fielt van een Jozef-Antoon-Hector Van Hoogenbaart, die hier reeds tweemaal heeft gezeten om aardappelen te hebben gestolen en zijn wijf te hebben geslagen... hewel, die komt mij gisteren tegen met zijn vrouw aan den arm, en aan de andere hand een kind, dat ook een kind aan de hand had, dat op zijn beurt een knaap vast had, naar de orde van hun grootte, die komt mij gisteren tegen, heel de straat vol, in haar volle breedte... Op tien meter van mij af, neemt hij zijn pet af en groet mij, precies of ik de keizer was. En komt dan op mij af. ‘Mijnheer de directeur, zegt hij, vroeger was ik een trouwe klant van u. Maar nu zult gij mij nooit meer zien: dat heb ik beloofd en gezworen. En beloofd is beloofd, mijnheer de directeur.’ Begrijpt gij dat, Van Winkel?
| |
| |
(haalt de schouders op, hij begrijpt niets meer).
- En nog eens zwaait hij met zijn pet, tot tegen den grond, grinnikt, en zegt dan nog eens: ‘Dag, mijnheer de directeur.’ En hij verder; en zijn wijf knikt mij ook toe, en zijn eerste jongen, en zijn tweede jongen nemen hun pet af, en zijn meisje grinnikt, en zijn vierde jongen neemt zijn pet af, en zijn vijfde ook, en zijn jongste meisje staart mij stom aan. En zij verder... En dat is nu een man die in de gevangenis heeft gezeten, die weet wat een gevangenis is, die weet hoe men er verzorgd wordt, hoe men er gerust zit!
(somber).
- Van Winkel, daar zijn, in de geschiedenis van de volkeren, van die tijden dat men zich afvraagt of heel de bevolking niet is aangegrepen door collectieven waanzin, door een collectieve en onweerstaanbare neiging tot zelfvernietiging... Hachelijke tijden, Van Winkel... Want indien er dan, in die tragische uren, geen redder opstaat die zijn volk, zelfs tegen wil en dank, den goeden weg opdrijft, dan is dat volk reddeloos verloren!
(schudt toch maar ja, ofschoon hij er volstrekt niets van snapt).
(wordt hysteriek).
- Van Winkel, ik ben naar de tentoonstelling geweest, gedeeltelijk om hier eenigen tijd uit dien vuilen boel weg te zijn, doch vooral om naar die stand van het Ministerie te gaan kijken. Welnu, Van Winkel, mijn overtuiging is dat die propaganda ten voordeele van onze gevangenissen, al was ze slechts een bedekte, vruchtbaar is geweest; dat het oogenblik is gekomen om krachtdadig in te grijpen en openlijk propaganda te voeren; dat het hoog tijd is!
(tragisch).
- Van Winkel, ik heb lang geaarzeld... Bange uren beleefd... Nachten lang mijn geweten geraadpleegd om mijn plicht te kennen... Tot het laatste oogenblik blijven hopen dat ik toch de man niet zou zijn die dien verpletterenden last op zich zou moeten nemen... Doch nu staat mijn besluit vast! Van Winkel, nu de nood het hoogst is, zal het niet worden gezegd dat de directeur van de gevangenis bij de pakken is
| |
| |
blijven zitten; dat hij niet geprobeerd heeft te redden wat nog te redden was! Wat ik ga doen, Van Winkel? Aan de domkoppen van het Ministerie ga ik toonen wat al latente misdadigheid er in de wereld bestaat. Den buil van de criminaliteit, die door die propaganda is rijp geworden, ga ik doen barsten. De criminaliteit zal ik uitlokken! Ha, nu zie ik klaar in hun spel!... Ik weet wat het is!... Een samenzwering is het, een handig ineengezette en wijdvertakte samenzwering tegen de orde, tegen het gezag, tegen de overheid! ‘Weg met de gevangenissen!’ is hun leus. Doch ik zeg hun: ‘Leve de gevangenissen!’... En laat ze konkelen, laat ze onderduims hulp krijgen van regeering en ministeries, de gevangenis zal blijven bestaan, hoog boven de daken van de huizen, als een trouwe wachter en een angstwekkende verwittiging!!...
(Op dat oogenblik gaat buiten tweemaal de zware bel).
(gejaagd, in de huistelefoon).
- Bamps, breng hem langs hier!!... Van Winkel, loop hen tegen en zeg hun dat zij onmiddellijk hier moeten komen!
| |
Zevende tooneel
(Bamps komt op met Stefkens, die stomdronken is).
(blij).
- Ha! Dag, vriend!
- Dag vriend!
(tot Bamps).
- Laat dien man mijne papieren zien.
(leest).
- Stefkens, JozeL-Alfons, door de correctioneele rechtbank veroordeeld tot twee dagen gevangenis en 48 fr. boete of twee dagen vervangende hechtenis?
(somber).
- Ik kom toch maar liever zitten!
- Best, vriend! Uitstekend!
- Maar eerst moet ik u toch nog iets zeggen.
| |
| |
(half weigerig).
- Hier, drink een glas.
(Hij schenkt hem een glas wijn uit).
- Gezondheid!
(Hij slabbert zijn glas uit).
Ik moet u zeggen dat ik nog wat meer op mijn boekske heb dan die twee dagen!
- Ja... Ik heb ook ruzie gemaakt!
- En de politie is er tusschen gekomen... Een dikzak... een papsmoel! Zoo een!
- En die gebood mij te zwijgen!
(Krachtdadig)
En ik heb niet gewild!
- Uitstekend! En dan? Hier man, rook een sigaar. En dan?
- Dan heeft die agent zijn boekje bovengehaald, en wilde proces-verbaal opmaken. Toen heb ik mij natuurlijk kwaad gemaakt!
- Toen heb ik... hoe zei hij dat?... Herrie gemaakt? Neen, herrie geschopt!... Ja, herrie geschopt. Zoo noemde hij dat! Wat groote woorden, he? Herrie geschopt. Haha!
- Maar toen heb ik hem duchtig de waarheid gezegd!
- Of ik! En toen, toen heb ik, hoe noemde hij dat ook al weer? Toen heb ik de gewapende macht gesmaad.
- En hij schreef maar gedurig op! En toen heb ik, een: zijn boekske uit zijn handen geslagen, twee: hem een stamp in zijn maag gegeven, en ben ik, drie: op den loop gegaan!
(vol ontzag en vreugde).
- Maar man toch! Daar kunt ge op staanden voet voor aangehouden en voor lang opgesloten worden!
(kalm).
- Opgesloten worden?... Maar, daar ben ik voor naar hier gekomen! Ik ben juist gekomen om te zitten!
| |
| |
(Achterdochtig)
Gaat gij nu nog weigeren mij te laten zitten?
- God beware mij, vriend!
(koppig, gelijk een dronkaard die treurig wordt).
- Ik wil komen zitten! Ik wil mijn straf uitdoen!
- Toch moet ik u eerst nog iets zeggen, mijnheer.
- O, daar is geen haast bij.
- Ze gaan mij toch niet doen betalen?
(sussend).
- Wees gerust, vriend.
- Trek u niets aan, man. Hier, rook nog een sigaar.
| |
Achtste tooneel
(komt op).
- Directeur,
(Stefkens kijkt verwonderd op en staart den directeur achterdochtig aan)
een zekere Kloos en een zekere Bogaarts vragen u te spreken.
(hoopvol).
- Laat ze binnenkomen.
(Hij gaat hen vriendelijk en voorkomend te gemoet).
Ha, vrienden!
(dringend).
- Mijnheer, ik moet u toch nog iets zeggen...
(wijst hem zacht af).
- Straks, vriend.
(Tot Kloos en Bogaarts)
Vrienden, ik heb u doen roepen. Het treft nu dat gij beiden terzelfder tijd komt. Dat doet niets; het is een zaak die u beiden aangaat. Hier, drinkt eerst een glas; en steekt een sigaar op.
- Gezondheid, mijnheer de directeur.
- Gezondheid, jongens. Ik heb u doen roepen om u te onderhouden over een zaak van belang. Gij zijt beiden veroordeeld tot geldboete, of, indien gij de boete niet betaalt, tot hechtenis?
(beteuterd).
- Ja, mijnheer de directeur.
- Vervangende hechtenis noemt men dat.
| |
| |
(knipoogt naar Kloos en Bogaarts).
- Juist. Luistert, jongens. Het is niet mijn bedoeling u een verwijt te maken over uwe veroordeeling. Dat is een ongeluk, niets meer. Ik zal de laatste zijn om u daarvoor met den nek te bekijken.
- Ja, mijnheer de directeur.
- Ik wil zakelijk zijn. Ziehier waarover het gaat. Gij hebt dus de keus tusschen te betalen en te komen zitten. En ik vraag u rechtuit: Waarom zoudt gij niet komen zitten?
- Het werk gaat maar slap, he?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Neen, mijnheer de directeur.
- Weinig geld dat inkomt.
- Ja, mijnheer de directeur.
- Ja, mijnheer de directeur.
- Ja, mijnheer de directeur.
- Ja, mijnheer de directeur.
- Dunkt u niet dat gij beter, in plaats van uw duurgewonnen geld... weg te smijten, zou ik bijna zeggen, eenige dagen kwaamt zitten? Gij, Kloos, veertien dagen, geloof ik?
- Ja, mijnheer de directeur.
- En gij, Bogaerts, tien dagen?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Ja maar, mijnheer de directeur, in de gevangenis zitten is zoo prettig niet als gij schijnt te meenen!
(glimlacht om zooveel onnoozelheid).
- Hebt gij er al ooit ingezeten?
- Neen, mijnheer de directeur.
- Wel dan! En gij, Kloos?
| |
| |
- Was het eten niet goed?
- Jawel, mijnheer de directeur... Maar dat stil zitten!
- Ho! gij spreekt van vroeger tijden, van tijden die reeds lang voorbij zijn! Dat was vroeger inderdaad zoo. Maar sindsdien is het gevangenisregime merkelijk verbeterd. Den dag tegen den nacht! Weet gij dat de geleerden, de specialisten in het vak, tegenwoordig aanraden de gevangenen niet meer te aanzien als misdadigers, doch als, ja, als zieken?
- Ja, als zieken die in een oogenblik van verdwazing, van dwaling, van onverantwoordelijkheid gehandeld hebben, en wier terugkeer tot gezonde gevoelens in de gevangenis moet bewerkt worden?
- Inderdaad zoo. Gedurig ontvangen wij omzendbrieven waarin wij aangemaand worden de gevangenen met de grootste zachtheid, met de meeste voorkomendheid te behandelen... he... streng hun godsdienstige en wijsgeerige opinies te eerbiedigen...
- Ja!... Hier, drinkt nog een glas.
(Allen drinken conscientieus).
- Weet gij dat men tegenwoordig talen kan aanleeren in de gevangenis, per fonograaf?
- En de boekhouding ook. De enkele en de dubbele boekhouding.
- En dat gij vogels moogt houden om uwe gedachten op te vroolijken...
- Dat ge, indien gij er van houdt, voordrachten krijgt...
(nóg een troef!).
- En dat ge,... ba ja... dat ge muziek hebt!
| |
| |
(dat is het toppunt).
- Muziek!!
- Muziek? Zeker, muziek! Ziet, wij hebben zelfs een radio!
(Hij gooit de deur van de kamer neven open. Allen staren verbaasd naar de radio).
(hij heeft zijn slag bijna thuis!).
- Hier, steekt een handje toe.
(Hij vat de kast van de radio en sleurt ze in het bureel. Hij probeert de radio in gang te zetten. ‘Krak, krak. Beu’ zegt de radio; zij wil geen muziek geven. Ineens neemt de directeur een koen besluit).
- Petronella!
(Stem van Petronella in de verte).
- Papa?
- Kom eens tot hier, kind.
(Petronella op).
| |
Negende tooneel
- Ik kan de radio niet in gang krijgen. Help mij eens.
(eerst bedeesd).
- Wat moet ge hebben, papa?
- Muziek, kind; liefst lichte muziek.
(Zij kijkt in den radiogids en vindt onmiddellijk dansmuziek).
(Stefkens, dronken, probeert te dansen; de twee anderen, eveneens lichtelijk aangeschoten, wiegen sentimenteel mee. De radio speelt nog een deuntje. Stefkens vat Kloos vast en beiden beginnen te dansen. De directeur, eerst bezorgd, schikt er zich ten slotte in, en gaat bedeesd, hoopvol, van den eenen tot den anderen).
- Amuseert ge u?
(Ze knikken overtuigd van ja...)
Hoe vindt gij het in de gevangenis?
(Zij geven hem hoop dat zij er zullen blijven).
| |
Tiende tooneel
(Daar wandelt Nr 6 binnen).
(luidruchtig, al dansend, tot Nr 6).
- Ha, mijnheer de directeur! Ik ben al terug, mijnheer!... En voor lang ditmaal! Herrie geschopt... politie gesmaad... Maar dat doet er niets toe! Het valt mij mee!
| |
| |
(luistert slechts half. Hij blijft een oogenblik dat vreemd tooneel verbaasd aanstaren. Dan plots, loopt hij bedaard naar de dochter van den directeur toe, en sleurt ze mee in den dans).
- Ho!
(Doch de anderen hebben den mooien Nr 6 met zooveel ontzag aangegaapt, dat de directeur vreest alles te verbrodden door tusschen te komen. En gloeiend van vernedering probeert hij te glimlachen).
(De radio speelt nog een deuntje en zwijgt dan. De gevangenen schenken zich nog een glas in en drinken duchtig).
- En nu?... Nog eentje, juffrouw!
(die niet goed weet wat doen, lonkt om raad naar haar vader; deze staat hulpeloos te glimlachen. Zij zoekt dan maar in den radiogids).
- Parijs... een voordracht. Londen... een voordracht; Daventry... een voordracht; overal voordrachten!
(ziet met een duivelsch genoegen den directeur dieper zinken).
- Geen erg! Wij hebben immers onzen muzikant aan ons eigen!?
(hij roept naar buiten).
He! Van Winkel!!
| |
Elfde tooneel
- Komt, mannen!
(Nr 6 met zijn mannen buiten. Een oogenblik daarna rollen zij juichend een harmonium binnen... Van Winkel is ondertusschen ook binnengekomen).
- Van Winkel, toen gij, om bezuinigingsredenen, uwen post van orgelist aan de gevangenis hebt verloren, heb ik u, om artistieke redenen, in mijn persoonlijken dienst genomen. Tot nog toe heb ik echter van uwe talenten geen gebruik gemaakt. Doch nu moet gij ons een deuntje spelen!
(onthutst).
- Mijnheer Charles...
- Geen klaaglied, geen plechtige muziek! Licht en vreugdig moet ze zijn! Wij zijn uitgelaten vandaag!
(Zij dansen rond Van Winkel, en dwingen hem voor zijn harmonium te gaan zitten. Zij streuvelen zijn haar van achter omhoog, zoodat hij er als een onnoozele, ongelukkige artist uitziet).
(probeert ten slotte een lustig deuntje te spelen: ‘Tout est permis quand on rêve...’)
| |
| |
(is ondertusschen den directeur genaderd, bedronken, somber).
- Alles is eigenlijk de schuld van den directeur.
(Hij wijst naar Nr 6).
- Een pronte man... Maar toch betrouw ik hem niet! Dat heb ik ook aan de politie gezegd. Alles heb ik de politie verteld... Waarom hield hij er zoo aan mij dezen morgen de deur uit te krijgen?
- En waarom moest hij mij aanraden te vertrekken? En liever te betalen dan te komen zitten?
- Maar, hij heeft daar immers niets aan te zeggen. Hij toch is de directeur niet!
- Hij de directeur niet? Wie dan?
- Ik ben de directeur hier.
- Gij de directeur? Haha!!
(naderend maar nog niet op het tooneel. Hij spreekt luid en met nadruk de woorden ‘mijnheer de minister’ uit, om den directeur te verwittigen).
- .........wachten,
(luid)
mijnheer de minister?
- De minister?!
(Allen luisteren).
- Wilt gij niet liever in de ontvangstzaal gaan, (luid) mijnheer de minister?
- ......zal hem verwittigen, mijnheer de minister.
(verslagen).
- De minister?!
(Hij loert door de spleet van de deur).
Ja, het is de minister!
(lachend).
- Gij hoeft zoo luid niet te roepen, vriend. Ben ik niet doof! Ja, ik zal hier een oogenblik wachten.
- De minister op inspectiereis... Ik ben verloren! Ditmaal ben ik er aan! Had ik dan nog niet genoeg afgezien?! Stopt u weg! In uw cel!!
- Ik wel. Maar ik verzet geen voet. Ik wil hem iets zeggen!
| |
| |
(hij laat zich op een stoel vallen, klagend).
- Ik ben er aan!... Ik ben verloren... Niets meer aan te doen! Ho, wat ben ik moe!... doodmoe ben ik. Alles slaat mij tegen. Ik kan mij weren zooveel ik wil, alles draait tegen mij uit!
(Tot Nr 6, jammerend).
Weer een streek van u, durf ik wedden?... Och, loochen niet... Alles wat hier de laatste maanden gebeurd is, gebeurt door uw schuld.
(vriendelijk sussend).
- Waarde directeur, wind u zoo niet op.
- Ho, papa, hoe kunt ge zoo onrechtvaardig zijn?
- Ja, gij spant met hem samen, dat weet ik al lang. Gij wilt een man; gelijk denwelken? Trouw, het kan mij niet schelen... Gij wilt mijn toestemming? Ge hebt ze. Ik ben een oud man, verlaten en onteerd: mijn gevangenis kwijt, geen dochter meer! Wie zal mij helpen?! God, wie zal mij redden?!
(nuchter).
- Ik, mijnheer de directeur. Jawel. Waarom niet?... Wij hebben inderdaad elkander soms wel eens gepest. Maar waarom ons beider belangen niet behartigen wanneer die gelijk loopen? Waarom geen water in onzen wijn doen?
- Water in den wijn? Bijlange niet. Hem zuiver proeven, zeg ik.
- Zwijgen gij!
(Hij geeft hem een por, en Stefkens zwijgt onthutst. Nu helpt hij den directeur vriendelijk, maar beslist, recht).
Kom op uw effen. Ziezoo. Loop nu den minister kalm en hoofsch verwelkomen. Hou hem een minuut aan den praat. En laat hem dan gerust aanrukken. Voor het overige zorg ik.
(lullig, hoopvol).
- Als ge dat kunt!
(Af).
| |
Elfde tooneel
(beslist).
- De glazen weg. De flesschen weg. Bergt uw petten. Bogaarts, kom gij hier. Kloos, gij daar. Mejuffer, aan het harmonium. Stefkens, hier. Hier, zeg ik. En hou u koes, of gij hebt straks met mij af te rekenen.
(Hij geeft hem een duchtigen por; Stefkens is getemd).
Van Winkel, uw dienstpet op; gij zijt de bewaarder.
(Hij heeft ondertusschen de mannen rond het harmonium geschaard, hij zelf heeft een stofjas aangetrokken).
Do, mi,
| |
| |
sol
(Hij gebaart den minister niet te zien, die ondertusschen in de deur is komen staan).
Do, mi, sol, soool
(Nederig).
Mejuffer, mag ik u verzoeken mij te zeggen of ik den juisten toon heb? Do, mi, soool.
(slaat de sol).
- Sol, soool.
- Soool.
(Tot Van Winkel, gedempt).
Garde à vous!
(beveelt).
- Geeft acht!
(Hij slaat aan. Allen gaan in de houding staan).
| |
Twaalfde tooneel
(bekijkt het tooneel met welgevallen).
- Ha zoo! De gevangenen? Zoo! Ze krijgen zangles? Gij krijgt zangles?
(onderdanig).
- De juffrouw van mijnheer den directeur is zoo vriendelijk ons, na de voordracht van mijnheer den directeur, eenige lessen in muziek te geven, ons eenige weldenkende liederen aan te leeren, liederen die het hart verheffen en den geest ontwikkelen.
- Ho, uitstekend! Mijnheer de directeur, uwe methodes zijn, naar het schijnt, altijd lichtelijk origineel geweest. Daarom niet minder goed. Nee, werkelijk niet.
(Tot de gevangenen).
Zijt gij tevreden?
(beduidt hun energiek dat zij ja moeten knikken).
- Ja, mijnheer de minister.
(op gebod van Nr 6).
- Ja, mijnheer de minister.
- En de verzorging, ook naar behooren?
- Ja, mijnheer de minister.
(Nr 6 knikt neen).
- Neen, mijnheer de minister.
- Gij hebt nu de gelegenheid uwe desiderata te laten kennen. Zijt gij tevreden over uw lot?
- Ja, mijnheer de minister.
- Het is de eerste maal dat ik in een gevangenis al de gevangenen hoor verklaren dat zij tevreden zijn! Best! Uitstekend! Prachtig! Buitengewoon! Mijnheer de directeur, mijn eerste indruk over uwe gevangenis is uitmuntend: orde,
| |
| |
tucht, en vooral een goede geest.
(Gewichtig).
En dat is veel, waarde directeur! Vooral in deze moeilijke tijden, nu, zooals blijkt uit de statistieken, mij door de bevoegde diensten verstrekt, de criminaliteit ontzaglijke vorderingen maakt...
- Ontzaglijke vorderingen maakt.
- Heu ja... Zoo zoo, wilde ik zeggen...
- Wij moeten die golf van misdadigheid het hoofd kunnen bieden.
- Gaan wij verder, de gebouwen afzien? Dag, mejuffer, zeer vereerd.
(De minister met zijn kabinetsoverste af).
(volgt. Aan de deur keert hij een stap terug, vat, ontroerd, Nr 6 de hand).
- Merci, Charles, merci!
DOEK.
H. HEMAN.
|
|