| |
| |
| |
Sovietliteratuur
Deze studie beoogt enkel de literatuur van de U.S.S.R. sinds de Oktoberomwenteling van 1917. Nochtans schijnt het mij gepast de andere literatuur, in de Russische taal geschreven, bondig te beschouwen in haar betrekking tot de Sovietliteratuur.
De schrijvers die leefden vóór de Oktoberomwenteling van 1917 zijn ten opzichte van de Soviets ‘klassiek’ geworden, omdat ze een doode wereld vertegenwoordigen.
Over die geweldige groep klassieke schrijvers uitweiden ware nutteloos. Hun roem is door menigvuldige vertalingen over gansch de beschaafde wereld verspreid geworden. Namen als die van Dostojewsky, Tolstoi, Gogolj, Tourgueniev, Tsjekov, Lermontov, Nekrasov, Pouchkin, Chedrin, Gontcharov, Korolenko hoeven hier niet meer besproken te worden. Boekdeelen en boekdeelen kritiek werden over die grootmeesters der Russische letteren geschreven, zonder dat ooit de geniale zielkunde van Dostojewsky, de maatschappelijke en zedelijke hervormingsplannen van Tolstoi, de diep gevoelde humor van Gogolj's tooneelwerken, of het onvergelijkbare vertellerstalent van Tourgeniev en Tsjekov in het gedrang werden gebracht.
De derde Internationale, die alle herinneringen aan het oude regime wilde vernietigen, heeft den strijd tegen die Groot-meesters moeten opgeven. Thans worden te Moscou hun werken uitgegeven, en de onverzetbare vijanden van het kapitaal trachten in die uitgaven, door een behendige keuze en een looze voorstelling, de Leninprincipes onaangetast te bewaren. De ‘Kreutzer sonate’ en ‘Oorlog en vrede’ van Tolstoi worden aan de communisten voorgesteld als een eerste vroegtijdige aanklacht tegen de maatschappelijke wantoestanden van het oud regime. ‘De idioot’ en ‘De gebroeders Karamazov’ van Dostojewsky gaan door als de getrouwe afschildering van het wellustige tsaren-milieu. Hoe het ook weze, de Groot-meesters der Russische letterkunde worden
| |
| |
gelezen te Moscou en in al de beschaafde landen van de wereld.
In een tweede groep kunnen we de ‘uitgewekene’ auteurs rangschikken, namelijk de Russische émigrés die na de Oktober-omwenteling van 1917 voor de militaire diktatuur der Soviets naar het buitenland gingen vluchten, waar zij, zwervende joden gelijk hun ellende in de groote steden van de oude en de nieuwe wereld verborgen. Wij zien ze optreden als chauffeur, als schotelwasscher of als beroepsdanser, om in hun behoeften te voorzien.
Zoodra de mensch zijn nooddruft aan brood kan voldoen, ontstaat in hem een behoefte aan geestelijk voedsel. En zoo komt het dat, na eenige jaren harden strijd om het stoffelijk bestaan, die zoozeer verdeelde en van elkander verwijderde Russen met elkander aansluiting zoeken, ten einde, hun taal en hun zeden getrouw, een eigen haard te vestigen op vreemden bodem.
Dagbladen en weekbladen, in de Russische taal gesteld, verschijnen weldra te Parijs en te Berlijn. De ‘Posliednija Novosti’ (De laatste Nieuwstijdingen), onder leiding van P.N. Milioukov, dagelijks te Parijs verschijnende, is het meest verspreide en heeft een sociaal democratische strekking, bijzonder vijandig tegenover het extremisme van de derde Internationale. De gedenkschriften van Bessiedovsky, den uitgeweken Russischen diplomaat, werden er in uitgegeven. Ten gevolge van deze uitgave werden door de Gepeoe vervolgingen ingespannen tegen Bessiedovsky en werd hij te Parijs gevangen gehouden in de Soviethandels-ambassade.
Te Parijs wordt ook uitgegeven, de ‘Vozrojdenie’ (De Renaissance), onder redaktie van Semenov. Verder nog de ‘Pytj’ (De Weg), een philosophisch maandschrift, en de ‘Sovremenia-Zapiski’ (De hedendaagsche Vertelsels).
Te Berlijn bloeiden de edities welig op. Vermelden we: ‘Borba’, ‘Boulletin Oppositii’, ‘Volnaja Sibir’, ‘Volja Rossii’, ‘Dni’, ‘Rouski Kolokol’, ‘Tchisla’, ‘Satirikon’ enz...
Onder de dagbladschrijvers zijn er wel enkele die het tot een betrekkelijke faam wisten te brengen, zooals Gylj, met zijn roman ‘Generaal Bo’, Prins Vladimir Bariatinsky, Don Amidano, Milioukov, Tcherni, Zotchenko, Remizov; maar hun groep is nog te jong en vooral nog te zeer verspreid en verdeeld om blijvend werk te leveren.
| |
| |
De derde groep, die we vooral in deze studie beoogen, omvat de schrijvers van het hedendaagsche Rusland (1917-1931), of beter de schrijvers van het proletariaat. Na den val van de Mencheviki en hun leider Kerensky begon in Oktober 1917 de regeering der bolcheviki of der extremisten, onder leiding van den idealist Vladimir Illitch, bijgenaamd Lenin.
Lenin zou op opportunistische wijze de principes van Karl Marx verwezenlijken en de ergste middelen gebruiken om zijn doel te bereiken. Alleen de dictatuur van de arbeiders en de landbouwers scheen hem geschikt om de tabula rasa te krijgen van de sociale economische en zedelijke opvattingen van het oud regime.
Die militaire dictatuur duurde drie jaar. Ze deed niets dan afbreken. De privaat eigendom werd afgeschaft, de godsdienst verloochend, de zeden werden verkracht, en alle uitingen van de menschelijke bedrijvigheid ten dienste van den staat gesteld.
Meester van al de rijkdommen en de bronnen van rijkdom, begon de Sovietstaat het opbouwen van de socialistische gemeenschap.
De literatuur zou hier een belangrijke rol spelen. Ze zou den staat dienen, enkel en alleen een propagandamiddel zijn in handen van de regeering. Lenin zegde het uitdrukkelijk: ‘De literatuur is enkel een dienares van de proletarische zaak;... op zich zelf heeft ze geen bestaan’ (Literatournoie djelo doljno statj tchastjou obtcheproletarskovo djela). Verder getuigde hij nog: ‘De literatuur is de dienares van de massa, en moet de massa verbeteren’ (srivanija masok).
Lenin leerde altijd aan de bolchevisten, dat ze op ieder oogenblik moesten denken aan de millioenen werklieden en boeren, en schrijven op zulk een manier dat ieder woord door dezen begrijpbaar was.
Wat hij dus wilde was niet de kunst om de kunst, maar de kunst ten dienste van het bolchevisme, ‘de groote kunst van het bolchevisme’ (bolchoje iskoustvo bolchevisma), zooals de kritikus Leopold Averbach het bepaalde.
De grootste vijanden van de Soviets waren de overgebleven intellectueelen van het oud regime, die, alhoewel ze zich uiterlijk
| |
| |
bekeerd toonden, innerlijk toch hun vroegere overtuiging bewaarden. Inderdaad, ze wilden de vrijheid van geweten en denken ongeschonden behouden, en gevoelden een stille liefde voor het oude regime, dat de kunstenaars en geleerden in groote vereering hield. Geen wonder dan ook dat honderden van die koulaks om het leven werden gebracht omdat zij geen Marxistische geloofsbelijdenis wilden onderteekenen.
De leering van Lenin, gesteund door de macht, zou zegevieren. De ziel van de literatuur werd gedood.
De ongebonden schepping, het vrije inzicht en het persoonlijk onderzoek worden vervangen door het opgelegde thema, de apriorileer, en het onaantastbare van het dogma. De schrijvers werken op bevel van den staat. Wee hem die de getrokken lijn, de lijn van de partij, niet zou volgen! Evenals de preceptor aan den discipulus de hoofding en het onderwerp van een stijlwerk voorschrijft, zoo zal de Sovietstaat de proletarische dichters en kunstenaars het motto en de moraal van hun voortbrengselen bepalen. Het ‘poetae nascitur...’ wordt vervangen door het ‘Magister dixit...’ Aldus ou, naar de bepaling van Averbach, ‘de groote kunst van het bolchevisme’ verwezenlijkt worden.
Averbach verklaart nader wat hij daardoor verstaat:
‘Wij willen een groote kunst, los van het verleden, zonder gestereotypeerde opvattingen, zonder herhalingen, zonder empiristische waarnemingen. Wij willen de diepte van de gedachte, een opvoedende kunst, spijze voor den geest en het gevoel, een kunst die de horizonnen verbreedt, een idealistische kunst... Wij willen de groote kunst van het bolchevisme, niet de kunst van de particularistische observatie, niet de kunst van de passieve opneming, van het koude medelijden, niet de kunst zonder doel, maar wij willen de kunst van de werkende klasse, van het opbouwende socialisme, en van de bolchevistische propaganda. Wij willen dat de kunstuitgaven het bolchevisme bevorderen door de weerspiegeling van de grootheid van den nieuwen mensch, den socialen mensch, den mensch van de bolchevistische school.’
Dat alles is klaar en duidelijk, de partijgangers weten waaraan zich te houden.
Een ander officieel kritikus, kameraad Kirchon, drukt zich volgenderwijze uit:
| |
| |
‘Wij moeten beletten dat de lezer na de lektuur zou denken: Alles is beschreven gelijk in het werkelijke leven; en trachten dat hij uitroepe: Hoe is dat alles ernstiger, dieper en verhevener dan de schouwspelen van het leven, en hoe helpt dat alles mij om beter het bolchevistische leven te begrijpen en te verlangen!’
Zoo ver drijven ze de idealistische opwelling, dat de proletarische schrijvers zich als politieke voorvechters willen aanstellen. Ziehier een verklaring van een groep Sovietschrijvers:
‘Wij, proletarische en revolutionaire schrijvers, verzekeren aan de werkende klasse en de communistische partij, dat wij bereid zijn om onder hun leiding de literaire barrikaden te verlaten en ons te vertoonen op de barrikaden van den werkelijken strijd, met de wapens in de hand.’
Om een dergelijke dictatuur en censuur op de letteren uit te oefenen, was een strenge inrichting noodzakelijk.
Er moest, volgens Averbach, een centrale bond bestaan, die de algemeene richtingslijn aan de literatuur zou voorschrijven en oordeel uitbrengen over de degelijkheid van de voorgebrachte werken.
Die bond draagt den naam van Rapp (eerste letters van: Rossiskoje assotiatia proletarskig pisatelei: Russische vereeniging der proletarische schrijvers). Het orgaan van dien bond is de ‘Literatournaja Gazeta’ (Literaire gazet), waarin Averbach aldus spreekt over de rol van den Rapp:
‘Rapp stelt zich geen andere vraagstukken dan deze die hem voorgeschreven worden door de communistische partij, zich bewegend op letterkundig terrein. Rapp strijdt tegen de doctrine van zekere literaire kringen die de woorden van Lenin: “de letterkunde is een dienares van de proletarische zaak” schijnen vergeten te hebben.’
Rapp strijdt tegen de afwijkingen aan de partijlijn.
In de laatste tijden had een ander orgaan, de ‘Komsomolskaja pravda’, het aangedurfd de alleenheerschappij van den Rapp te bestrijden. De aanhitser, kameraad Medvedev, kreeg een laag gallige kritiek over zijn hoofd en wordt sindsdien doodgezwegen.
De Rapp heeft ook onderafdeelingen, zooals de Fosp (Federatia obedinenie sovietskig pisatelei: Federatieve unie der
| |
| |
Sovjetschrijvers), de Mapp (Moskovskaja associatia proletarskig pisatelei: Associatie der Moskouwsche proletarische schrijvers), de Lokaf (Literatournoie obedinenie krasnoi armia i flotta: Literaire unie van het roode leger en de vloot), die zich bijzonderlijk bezighoudt met de opleiding en het onderwijs der soldaten, en met dit inzicht een weekblad uitgeeft, waarin de oorlogspropaganda behendig met vredeskleederen wordt vermomd.
Jaarlijks of driemaandelijks houden die bonden algemeene vergaderingen (vsosojousnoje).
Dit alles doet wel in zekere mate denken aan onze vroegere rederijkerskamers. Het onderwerp dat door de schrijvers moet behandeld worden is aangeduid in een slagwoord, zooals b.v. ‘Strana doljen znat svoig gerojev’ (de streek moet haar helden vereeren). Dan beginnen al de bezoldigde schrijvers met en zonder talent een opgedreven heldenvereering van zulken aard, dat ze aan den lezer algauw het land geven aan alle groote mannen. Geen middel om in principe aan deze verplichting te ontsnappen, want de uitgeversmaatschappijen staan in nauw verband met de bonden, en drukken slechts datgene dat bekeurd werd.
De uitgeversmaatschappij ‘Federatia’ zou het nog wel eens aandurven een ongewijde uitgave in het licht te zenden, en daarom is ze dan ook zeer slecht aangeschreven bij de Russische kritiek.
Wat we dus uit al het voorgaande kunnen besluiten is, dat er in de Sovietliteratuur twee soorten van schrijvers te vinden zijn.
De eerste, de proletarische, die nauwkeurig de voorgeschreven partijlijn volgen en derhalve hoog aangeschreven zijn. Ze zijn lid van een of anderen bond en denken in serie.
De tweede, de andere (met misprijzende beteekenis), deze die geen gehoor geven aan de politieke gedragingslijn, en alleen de stem van hun hart volgen. Ze herinneren zich nog soms dat het de individueele wil is die de omwenteling veroorzaakte, alhoewel ze als ‘halfgebakken kinderen van de Oktoberomwenteling’ worden beschimpt.
Maar juist gelijk in een vertelling van Chedrin een streng pedagoog aan God slechts twintig punten gaf, aan zich zelf een en twintig, en aan zijn besten leerling tien, zoo ook zullen de Sovietkritikussen aan Marx en Lenin evenveel punten geven als aan God, aan zich zelf een en twintig, en aan de andere tien. Hun
| |
| |
bewondering sparen zij bij uitsluitendheid voor de proletarische belletristen. Het ongeluk wil dat deze belletristen meestal niets in zich hebben, en moesten ze het wel hebben, het niet zouden schrijven. Het zijn de andere die voor ons het meest belang hebben.
We stellen ons voor de Sovietschrijvers naar deze indeeling te bespreken.
De eerste en de eenige, als een ster rijzende in het proletarische veld, is Maxime Gorky, de groote schrijver van het proletariaat.
Maxime Gorky is thans oud en ziek. Hij teert op zijn lauweren, die dagteekenen van vóór de Oktoberomwenteling. Toen was hij de vrije, wilde voorvechter van nieuwe gedachten die in hem leefden. Geen wetten konden hem binden. Meesterwerken heeft hij dan ook zonder twijfel geschreven. De meegeleefde achtervolgingen van de regeering tegen de opschietende sociale beweging, en de ellende van de Russische werkende klasse heeft hij in ‘Moeder’ op treffende wijze afgeschilderd. ‘Kinderen’, ‘Jeugd’, ‘Het leven van een zakenman’, ‘Zomer’, ‘Soldaten’, ‘De ouderling’, ‘Drie dagen’ dagteekenen uit die eerste periode. Na de Oktoberomwenteling met volle geestdrift te hebben meegeleefd, moest hij om gezondheidsredenen naar Italië vertrekken. In Rusland geraakte hij min of meer vergeten, en zijn populariteit kreeg alvast een grooten knak. Hij schreef nog brieven aan het Russische proletariaat, maar zijn stem kwam van te ver, het was niet meer de stem van hun meester.
Hij liet twee romans uitgeven: ‘Klim Sjamgin’, of het proces van diengene door wiens fout de wereld ziek is, en ‘Djelo Artamonovig’ (De zaak Artamonov).
Door ‘Het leven van Klim Sjamgin’ is hij op weg zijn vroegere populariteit te heroveren. Het is een zwaarlijvig werk, drie afleveringen, waarin hij de intellectueelen van rond 1880-1890 afschildert. De eerste aflevering verscheen in 1927, en wij mogen ons de vraag stellen, hoe het komt dat Gorky, die door Lenin genoemd werd ‘de groote voorvechter van de proletarische kunst’, niet schrijft over de verdrukte werkende klasse, maar over de intellectueelen van een verleden tijdperk. Toen ter tijde streefde Gorky onverdroten naar zijn doel; zijn werken waren over gansch
| |
| |
de wereld verspreid en door zijn woord bracht hij de wilskracht van de werkende klasse aan het laaien. Klim Sjamgin leefde te dien tijde. Gorky, met den analytischen onderzoekingsgeest van een chemicus, volgde van jaar tot jaar het leven van Klim Sjamgin. Zoo komt hij tot 1905 en de revolutie, de onderdrukking en de reactie. Van dag tot dag volbrengt hij zijn machtig werk. En thans ligt voor ons een uitgave die ons leert door wiens fout de wereld ziek is. De fout van de prérevolutionaire intellectueelen. Nochtans is Gorky zijn heel leven door een intellectueele revolutionair geweest, en altijd heeft hij aan de intellectueele ontwikkeling de eerste plaats gegeven in de vorming van den nieuwen socialen mensch. In al zijn ‘adressen’ aan het Russische proletariaat doet hij uitschijnen dat de grondslag van een degelijke communistische staat de intellectueele verheffing van de massa moet wezen. Hierin moeten we hem bewonderen. Aan de arbeiders zegt hij: ‘Gij zult in de naaste toekomst een dag beleven, waarop men van u niet meer dezelfde inspanning en dezelfde energie zal verlangen als deze welke gij tot nu toe hebt getoond, een dag waarop uw physieke energie zich zal moeten omzetten in intellectueele energie. Gij zult u dan dezelfde angstige vragen stellen als deze welke zich vroeger alleen de aristocratische geesten konden stellen...’ Hij vertegenwoordigt dus de intellectueele richting in de revolutie en verlangt bijgevolg een hoofdzakelijke verzorging van de opvoeding en het onderwijs. Nochtans heeft de Russische omwenteling van meet af aan een materialistische strekking genomen, en niets schijnt te wijzen op een kentering. De mechanisatie en de rationalisatie van den arbeid maken de grootste bekommernis uit van de Sovietleiders.
Een proletarisch dichter, sprekende over de machine, zegt:
gij zijt ons rechterhand,
gij ondersteunt de Sovietunie,
gij leidt ons tot de bolchevisatie van ons hart
De overheersching van de machine op den mensch is het einddoel van de huidige regeering. Gorky verzet zich daartegen, en daarom is hij voor ons de groote schrijver van het proletariaat!
De personages van ‘Klim Sjamgin’ (Verlag ‘Kniga’, Berlijn) kunnen in drie groepen geschikt worden.
| |
| |
I. De Kapitalisten, Varavka en Botkin.
‘Voor alles moeten wij een goeden ploeg hebben, en daarna een parlement,’ zegt Varavka. Wat is die sociale omwenteling voor Rusland? Niets anders dan de verandering van een afgedragen broek door een nieuwe. (I. 277).
II. De Revolutionairen, Jakov, Pojarkov, Gogin, Dounaev, en hun leider Stelan Kouzoutov. Uit dergelijke menschen werd de groep van Lenin gevormd.
III. De Intellectueelen, Tyrobceb, Tomilin, Preis, en de ‘advocaat’ Klim Sjamgin. Met een buitengewone opmerkzaamheid beschrijft Gorky al zijn reflexen, te beginnen van den eersten dag van zijn bewust leven. Wij zien hoe het karakter van Klim zich vormt; hoe hij begon zich zelf te bewonderen, het gevaar vreesde zich zelf te verliezen in het midden der eenvormige schoolmakkers, en zich daarom opsloot in een eenzame verveling; hoe hij gemakkelijk zich vreemde gedachten toeëigende, wanneer deze gedachten den mensch verbeterden; hoe hij leerde altijd zijn meening te plaatsen ‘tusschen ja en neen’; hoe hij getuige was en bewonderaar van de revolutie van 1905, maar steeds zijn ‘persoonlijke onafhankelijkheid’ bewaarde, en hoe deze revolutie, zich voordoende als een klassenstrijd, bij Klim den haat tegen haar deed ontstaan. Gansch zijn leven werd ingenomen door de zucht naar een fantastische, betere wereld; maar nooit wilde hij zich voordoen als mensch vrij van steriele droomen. Deze zoo buitengewoon veelzijdige intellectueele figuur staat in het midden van het boek; de andere zijn slechts tegenstellingen, reflectoren. Van den eenen oever wordt hij op den anderen geworpen; nu eens staat hij alleen, dan weer vereenigd, aangetrokken en afgestooten door honderd philosophische stellingen, de eeuwige weifelaar, Advocaat ‘Klim Sjamgin’. Marina Zotova besluit dan ook: ‘Gij zijt, Klim, een ongeneesbaar “bel esprit”. Het is door menschen van uw soort dat de wereld ziek is.’ (III, 375).
Het is met deze wereld van menschen dat toen ter tijd Lenin in strijd lag. Het is uit dezen strijd dat het bolchevisme is ontstaan, langsheen de sociaal-democratie en de Mencheviki.
Een ander schrijver, die gehoorzaam de partijlijn volgt, is Mitrofanov, een eenvoudig typograaf, die onlangs een boek uitgaf: ‘Joun-Joul’ (Juni-Juli), en waarvan Averbach getuigt: ‘Een
| |
| |
der meest interessante werken van de proletarische literatuur.’ Hij staat nochtans lijnrecht tegenover Gorky wat betreft de richting te geven aan het communisme. Gorky wil den intellectueelen communist, hij wil den materialistischen communist. Het inzicht van Mitrofanov is het scheppen van een nieuwen mensch, die de beschaving zou verrijken, en die zich zou cristalliseeren in het communisme. De nieuwe, krachtige generatie van arbeiders zal de techniek bezitten en de wetenschap. Misschien, zegt hij, zal zij minder goed weten hoe Catulle zijn liefde verklaarde aan de schoone Lesbische, maar zij zal des te beter weten hoe te strijden tegen de natuur, en het leven in te richten. Een werk en een auteur die het nooit ver zullen brengen.
Andere orthodoxe schrijvers hebben naam:
Chaginjan, met ‘Hydrocentraal’, een langdradig epos, waarin gesproken wordt over het verwezenlijken van het vijfjarenplan in drie en half jaar: over de oudarniks (stootbrigaden), over inrichting van arbeid en over den triomf van het bolchevisme.
Leonov, met ‘Sotj’; Gladkov met ‘Cement’; Slonimsky met ‘Foma Klechnev’. Verder de kritikussen Averbach, Postypolsky, Sergeev, Raskolnikov, Dinamov, Maznin en Zelensky; de dichters Kataev, auteur van ‘De kwadratuur des cirkels’, Aseev, Brysov, Demjanin Bjedny en Vladimir Maiakovsky. Alleen deze twee laatsten zijn een nadere studie waard, omdat zij in het buitenland bekend zijn.
Vladimir Maiakovsky, die verleden jaar gestorven is, was een ultra modernist, een soort van dadaist, die ten allen koste nieuwe vormen en nieuwe geluiden wilde vinden. We weten niet goed van dergelijke moderne dichters, of ze het ernstig meenen of wel of ze hun toehoorders of lezers in het ootje nemen. In ieder geval kon Lenin zich niet weerhouden zijn verbazing uit te drukken, toen Vladimir Maiakovsky op een kunstavond eenige van zijn gedichten voordroeg. Het waren uittreksels uit ‘Mijn marsch’ en hij maakte daarbij zooveel akrobatische bewegingen met handen en voeten, dat Lenin zijn opwellenden schaterlach niet kon onderdrukken. Ieder maal dat Lenin in het vervolg naar een kunstavond ging, nam hij de voorzorg te vragen of er geen dichter was die ‘zijn marsch’ zou voorlezen, want in dat geval bleef hij liever weg.
| |
| |
Vladimir Maiakovsky was zeker een enthousiast, een volksleider, een agitator, maar een dichter was hij veel minder. Zijn verzen zijn soms volkomen onverstaanbaar voor een gewoondenkend mensch. Als voorbeeld (zoo nauwkeurig mogelijk vertaald):
Hij heeft aan de proletarische zaak diensten bewezen ten tijde van haar vormingsperiode, en daarvoor was het volk hem dankbaar. Vladimir Maiakovsky dat is beweging, ontwikkeling, verandering, verplaatsing. Hij schreef ‘Obloko v chtanag’ (Een gat in de broek), ‘Njeskolko slov ob mnè samom’ (Enkele woorden over me zelf), ‘Chorocho’ (Goed); ‘Vladimir Illitch’, ‘150.000.000’, ‘March Oborona’, ‘Gotovsja, Stoi! Stroi! (Wees bereid, Sta op, Werk!).
Hiermee hebben wij een korte opsomming gedaan van de zuiver proletarische schrijvers, natuurlijk enkel de voornaamste, Gorky, Mitrofanov, Leonov, Gladkov, Chaginjan, Slonimsky en Vladimir Maiakovsky.
Er blijft ons nu de andere te bespreken. Ze zijn niet talrijk, maar ze hebben waarde: Fadeev, Erenbourg en Sjolochov.
De merkwaardigste onder al de Sovietauteurs is ontegensprekelijk Ilyja Erenbourg.
Ilyja Erenbourg is vertaald geworden in al de bestaande wereldtalen, dat spreekt genoeg voor zijn waarde.
Hij heeft veel gezien en overwogen, deze onvatbare zwerver, met een Sovietpaspoort, vluchtend uit zijn land, maar zich overal in den vreemde gevoelend. Zijn reisweg liep door Duitschland en Trapezonde, door Polen en Afrika, door Spanje, de Karpathen en Zwitserland, maar zijn professioneel tourisme was niet uit ontgoocheling of uit het verlangen iets nieuws te zien in het hedendaagsche leven van de West-Europeesche menschheid. Erenbourg was voor alles een droomer. Den vreemde doorkruisend wilde hij den weg vinden naar de ontvluchting uit den tijd, den weg naar het verleden of naar de toekomst, omdat het tegenwoordige der
| |
| |
geschiedenis hem afschrikte en hem vreemd was. Al de meesterwerken die hij schreef hebben een ander milieu. ‘10 paarden kracht’ beschrijft het leven der automobielen als waren het levende menschen. Hij verplaatst ons naar de groote fabrieken van Amerika, Ford, Hupmobile, enz. waar zij geboren worden en volgt hun verder bestaan tot aan hun dood. ‘Eenig Front’, ‘Het leven en de dood van Nik. Korbov’, ‘Gouden Hart’, ‘De Liefde van Jany Ney’, ‘Zes vertellingen over een zacht einde’, zijn al exotische romans of vertellingen, in nerveuzen stijl geschreven. De langdradigheid, het hoofdgebrek der klassieke Russische schrijvers, heeft hij vervangen door een saamgepakten telegramstijl. In zijn laatste werk ‘Viza Vremeni’ (Visa van den tijd) bekent hij de vruchteloosheid van zijn droomen, en keert hij terug tot de werkelijkheid. ‘Men kan den tijd verdeelen, en zijn tempo wijzigen, schrijft hij, maar men kan zich niet losmaken uit zijn greep. U ziet het, wij leven in de twintigste eeuw. Dat is klaarblijkend en ontwijfelbaar. De tijd knelt ons vast. Men kan vertrekken uit Berlijn, maar men kan niet vertrekken uit zijn tijd. Zeker, ik misprijs zijn mechanisch confort, maar ik maak hem het hof als men doet voor een bruid met een grooten bruidschat. Ik kan niet leven zonder wereldreportage, gelijk de alcolieker niet kan leven zonder drank. Ontvluchten in het verleden kan alleen de archeoloog of de oude jonge dochter. De toekomst vooruitloopen? Beste vriend, ik heb dat beproefd. Daarvoor is noodig een vergeten van de geschiedenis, of de kennis van een genie. Ik ben noch een genie, noch een oude jonge dochter.’
‘Viza Vremeni’ wordt zeer streng beoordeeld door de Sovietkritiek. Ziehier een uittreksel uit de ‘Literatournaja Gazeta’:
‘...Erenbourg ontmaskert niet zoozeer de wanorde van het kapitalisme als hij ze in wasems hult. Hij doet dat zeker niet omdat hij zich wil voordoen als de verdediger en de apologetaris van het kapitalisme, - zeker niet. Zijn haat voor het kapitalisme is aan geen twijfel onderworpen. Erenbourg ziet en begrijpt veel dingen niet. Hij stelt, bij voorbeeld, den chaos van het naoorlogsche Europa vast, de toekomstloosheid van dat leven, al datgene dat door Oswald Chpengler in zijn laatste boek ‘De mensch en de techniek’ in het licht gesteld werd; maar hij ziet de middelen
| |
| |
niet en de sociale inrichting om uit dien chaos te treden; hij ziet niet welke krachten de toekomst van de geschiedenis zullen uitmaken.
In korte woorden wil dat alles zeggen dat zijn werken minderwaardig zijn, omdat zij niet besluiten met een lofzang aan de weldaden van het bolchevistisch regime!
Selivanovsky steekt zijn meening niet weg:
‘Erenbourg doorliep de voornaamste landen van Midden-, Zuid-, Oost- en West-Europa. Hij zag nijverheidsstreken, metropolen en landbouwkoloniën, bourgeoisstraten en armoesteegjes, fascisten en communisten, professoren en arbeiders. De mislukking van de kapitalistische stabilisatie ontrolde zich voor zijn oogen. Maar in “Viza Vremeni” vinden we alles, buiten den opstand der klassen en den politieken strijd, Erenbourg zet een masker op de werkelijkheid. Duitschland had den imperialistischen oorlog beleefd, het plan Dawes, de fascistische overheersching, en het Duitsche proletariaat was de steunpilaar van de communistische beweging in Oost-Europa. Wat heeft Erenbourg gezien in Duitschland? De ideologische en politieke heethoofden, die geleken op maniakken der verbetering.’
Erenbourg is een zwerver, een reiziger, een internationaal schrijver, Fadeev daarentegen is een nationaal schrijver, die binnen de perken van den communistischen staat blijft. Fadeev behoort tot de groep van ‘de andere’, die evenals Erenbourg, willen ontvluchten uit de werkelijkheid, en zich opsluiten in hun kunst. Fadeev is de auteur van twee meesterwerken: ‘Razgrom’ (De vernieling) en ‘Posliednji iz Oudege’. (De laatste der Oudegees).
Laat er een tendenz wezen in zijn werken, laat degene wien zijn inzichten bekoren hem den verdediger van de werkende klasse noemen, maar zijn romans zijn ook leesbaar door menschen die een ander politiek inzicht hebben. Fadeev is belangwekkend voor elkeen die het leven bemint.
In ‘De laatste der Oudegees’ verplaatst hij ons ver van de groote centra, ergens bij de zee, in een klein dorpje van ‘Oust-Ourt’, in de voor-revolutionaire tijden. Oudegee is een kleine volksstam, die ginder verre leeft. Martemjanov had er schuilplaats gezocht tegen de achtervolgingen van het tzaristisch gezag. Na
| |
| |
de revolutie vormt hij er met Serge Kostenetsky en ‘den laatste der Oudegees’, Sarl, een soort van communistisch dorp, waarvan hij de hetman is. Wat Fadeev echter vooral beschrijft zijn de zeden en de gewoonten van die menschen, hun eenvoudige manier van leven, zonder politieke slagformules, en de manier waarop elkeen het geluk zoekt te bereiken. - Wat is het geluk? vraagt er een hunner. Voor Serge is het de ontdekking van het ongeziene en het onbekende. Voor Martemjanov, het werk. Voor de anderen, de strijd. In enkele korte regels tracht Fadeev dan te doen aanvoelen dat het geluk ligt in de dictatuur van het proletariaat, maar hij is haastig en bondig.
Over ‘De laatste der Oudegees’ werd in Rusland veel kritiek geschreven. De algemeene toon van die geschriften is... de ontgoocheling. Men verwachtte van hem een actueele uitgave, verhalend, bij voorbeeld, over de volbrenging van het vijfjarenplan in drie en half jaar, of over de oudarniks (stootbrigaden), maar integendeel verplaatst hij den lezer in een verren uithoek van de communistische unie en handelt over lang vervlogen dagen.
Fadeev, het is zichtbaar, had een voorgevoel van deze verwijten, en gaf daarom aan zijn roman een naïeve voorrede, waarin hij verzekert dat ‘het denkbeeld van Marx en Engels, op een geniale wijze verwezentlijkt door Lenin, zijn gedachten heeft geleid.’ Dát denkbeeld is ‘dat de eenige weg voor de bevrijding van het menschdom uit het slavendom (van het kapitaal), de weg is van de dictatuur van het proletariaat.’
In de voorrede pleit Fadeev tegen zich zelf, want het boek doet ons onmiddellijk het onderscheid maken tusschen Fadeev theoreticus, partijwerker, opsteller van dreunende besluiten, en Fadeev, den kunstenaar.
En voortgaande in dezelfde lijn van schrijvers die schrik schijnen te hebben van het hedendaagsche en in het verleden vluchten, noem ik thans het prachtig werk van Sjolochov ‘Tichii Don’ (De stille Don) of het epos der Donkozakken. (Prachtige Nederlandsche vertaling van S. Van Praag. Uitgave: De Baanbreker. Den Haag).
Het is een der meest lezenswaardige werken der hedendaagsche Russische letteren. Machtig gebouwd, zooals de werken van Sigrid Undset, weet hij toch tot het einde van zijn lijvig
| |
| |
werk den levenden, kleurrijken, naturalistischen toon te behouden. De ‘Stille Don’ behoort tot de wereldliteratuur, en nochtans heeft de handeling plaats in een klein kozakkendorpje, bewoond door ruwe, primitieve kozakken. Sjolochov weet echter binnen de zeden en gewoonten van deze kozakken een algemeen menschelijk gebeuren te beschrijven. Liefde en haat zijn het motief der handelingen.
Wij zijn ten jare 1912 (circa) en Pantelej Prokofjewitch wil zijn zoon Grigorii Pantelejewitch uithuwen aan de rijke dochter van Miron Grigorjewitch Korschoenov, Natalja Mironowna. Volgens de gebruiken van het land gaat Pantelej Prokofjewitch ten huize van Miron Grigorjewitch om Natalja te vragen voor zijn zoon. Prachtige beschrijving van de twee oude geslepen kozakken, die hun wederzijdsche afstammelingen willen ophemelen. Natalja voelt liefde voor Grigorii, maar deze bemint, tegen den wil van zijn vader, de ongelukkige vrouw van Stephan Astachov. Grigorii geeft toe aan zijn vader en het huwelijksfeest wordt gevierd. Weldra echter voelt de jonge Grigorii dat hij onmogelijk kan leven met Natalja. In eenvoudige woorden, die een denkbeeld geven van den stijl van het boek, zegt hij het haar:
Je bent zoo vreemd... je bent net als de maan, je geeft geen kou en je geeft geen warmte. Ik houd niet van jou, Nataschka, (diminutief van Natalja), je moet daar niet boos om zijn. Ik wilde daar eerst niet over spreken, maar zoo kunnen we toch ook niet verder leven. - Ik heb medelijden met jou, maar ik voel zoo'n leegte in m'n hart, mijn hart is net zoo leeg als een steppe.
Stephan Astachov heeft ondertusschen kennis gekregen van de schuldige betrekkingen van zijn vrouw, Aksinja, met Grigorii. Hij maakt aan zijn vrouw het leven ondraaglijk.
...Als 's avonds de vliegenzwerm op den zwaren keukenbalk was ingeslapen begon Aksinja klappertandend het bed op te maken. Stephan ranselde haar dan onmeedoogend af, en drukte met zijn zwarte harige hand haar mond toe, zoodat ze geen kik kon geven. Hij vroeg haar allerlei onkiesche bijzonderheden over haar verhouding met Grigorii, en zij viel tenslotte zwaar hijgend op het harde, naar lamsvel riekende bed. Als Stephan eindelijk moe was geworden van het mishandelen van haar lichaam, dat zoo week als gekneed deeg was, tastte hij met zijn hand over haar gezicht en zocht naar tranen. Maar haar wangen waren vlammend droog en Stephan voelde slechts onder zijn vingeren de zenuwtrekken van haar kaken.
- Zul je het me zeggen?
- Neen!
- Dan sla ik je dood!
- Doe dat in Christus' naam, doe dat, ik lijd toch zoo, dat is geen leven.
Stephan drukte zijn tanden op elkaar en zette zijn nagels in de dunne huid van Aksinja's met zweet bedekte borsten.
| |
| |
- Doet het je pijn, hé! vroeg Stephan vergenoegd.
- Ja!
- En dacht je dat het mij geen pijn had gedaan?
Grigorii vlucht alsdan met Aksinja en zij gaan hun diensten verhuren in een naburig dorp bij den grondbezitter Nikolaï Alexejewitch, waar zij gelukkig leven.
In het laatste deel van het boek breekt de wereldoorlog los. De kozakken worden opgeroepen, en dan komt er een uitval tegen het tsarisme en den oorlog.
Misschien heeft Michael Sjolochov in het eerste deel van zijn boek willen bewijzen hoe ellendig de maatschappelijke betrekkingen, vooral met het oog op het huwelijk, waren in het prérevolutionaire tijdperk. Hij heeft ons echter enkel een prachtige schilderij gegeven van eenvoudige menschen in strijd met hun slechte neigingen, en die al hun streven samenvatten in het slavische Nitchevo. De menschen die hij beschrijft zijn niet ongelukkig en koesteren geen hervormingsplannen. Zij leven het avontuur van hun bestaan, lachen, weenen, drinken, en beminnen. Zij staan ver van de Marxistische leerstellingen.
* * *
In een aanhangsel enkele woorden over de literatuur der ‘Oudarnaia brigada’ en over de internationale werking van de Sovietunie op letterkundig terrein.
Toen ten jare 1928 het vijfjarenplan werd aangevat, kregen de letterkundige bonden opdracht met den grootsten ijver de verwezenlijking er van te bespoedigen. De kroon zou gezet worden op de nationalisatie van de Sovietschrijvers. In de dagbladen kreeg men niets anders meer te lezen dan dat het vijfjarenplan in drie en half jaren moest beëindigd worden, en al de romans hadden als hoofdpersoon een pionier van het vijfjarenplan. Een weelderige ‘Vijfjarenplanliteratuur’ schiet op. Om beter in contact te komen met de werkende massa, vooral met deze die ver van de groote centra in de uitgestrekte steppen verspreid leeft, werden door de bonden stootbrigaden gesticht (Oudarnaia brigada), bestaande uit een zeker aantal oudarniks (voorvechters), die opdracht kregen in een fabriek, in een mijn, of in een hoeve gedurende een zekeren tijd te gaan werken, het leven mee te maken van de werklieden en er een lovend verslag over uit te
| |
| |
brengen. Zoo bij voorbeeld: Vier man vertrokken naar Bakou, met het doel de rationeele werkmethodes, die in andere petroolmiddens toegepast worden, ook daar in te brengen, het leven van het proletariaat van Bakou te bestudeeren en het aan te sporen het vijfjarenplan in twee en half jaren te vervullen, literaire avonden in te richten om nieuwe auteurs in de werkende klasse te ontdekken en hen te helpen in de uitgave van verzen en verhalen over den strijd der Bakou-werkers. Ter plaatse aangekomen, ging ieder van hen werken in een fabriek om de technische mogelijkheden te bestudeeren. De literaire avonden gaven goede uitslagen: van al de fabrieken kwamen werklieden die zich tot de letteren aangetrokken voelden en kleine verhalen over hun leven en streven hadden opgesteld. Al dit materiaal werd verzameld door de vier oudarniks, die rapport gingen uitbrengen te Moscou.
De Oudarnaia brigada werden gesticht in 1930. Een der eerste oudarniks was A. Salov, eenvoudig werkman, en Tarasevitch. Thans bestaan er een tweeduizendtal dergelijke groepen. Er bestaat derhalve dan ook een heele oudarnik-literatuur, die voor ons echter geen belang vertoont. We vermelden enkel, ten titel van curiosum, A. Naoumov: ‘Serdse Zavoda’ (Het hart van de fabriek); S. Libin: ‘Tcherez barjeri’ (Achter de schutsels); V. Rodnoi: ‘Oudarnaia Komsomolskaja’ (De jonge oudarniks); L. Vodolazko: ‘Fabrica Mjasa’ (De vleeschfabriek); Libedinsky: ‘Nedjelja’ (De week); Panferov: ‘Brysky’; Pilnjak: ‘Volga vladaet v kaspiskoje mope’ (De Volga werpt zich in de Kaspische zee).
* * *
Toen de Sovietleiders meenden dat de inwendige politieke inrichting van de unie der Russische socialistische republieken het bestaan en het voortbestaan van den staat verzekerd had, herinnerden zij zich de woorden van hun meester Lenin: ‘De sociale kultuur moet altijd terzelfder tijd een wereldkultuur zijn...’ en besloten zij de revolutie buiten de Russische grenzen te verkondigen. De belangen van het wereldproletariaat schenen hun onafscheidbaar van de belangen en het welzijn van den Sovietstaat. De U.S.S.R. zou de strijdbrigade worden van het wereldcommunisme, en de literatuur, of beter, de propaganda door het woord en het schrift zou haar voornaamste wapen zijn.
| |
| |
Te dien einde werd een bond gesticht, die voor doel had al de revolutionaire schrijvers van de wereld te vereenigen, en ze in betrekking te brengen met de proletarische schrijvers van de Sovietunie, om gezamenlijk te strijden tegen de voorbereiding van den imperialistischen oorlog tegen den Sovietstaat, en de Marx-ideeën over de wereld te verspreiden.
Die bond draagt den naam van ‘Morp’ (beginletters van: Mejdounarodnoe obiedinienie revoloutionig pisatelei: Internationale unie der revolutionaire schrijvers). Elk Europeesch land zou er moeten vertegenwoordigd worden in den hoofdzetel te Moscou, en tevens haar landelijke onderafdeeling hebben in haar eigen hoofdstad. Tot nu toe bestaan er ‘Morp-onderafdeelingen’ in Duitschland, Amerika, Japan, China, Polen, Zuid-Oekrajina, Finland, Letland, Tsjechoslovakije, Hongarije, Oostenrijk, Bulgarije en Spanje. In Frankrijk, Engeland, Zwitserland, Joegoslavië en Lithauen werden enkel initiatief-groepen gesticht.
Onder de aanhangers van deze ‘Morp-afdeelingen’ en ‘initiatief-groepen’ zijn er enkele bekende namen.
In Frankrijk spelen Romain Rolland en Paul-Vaillant Couturier de eerste viool in het communistische orgaan ‘l'Humanit’ Barbusse, met het internationale weekblad ‘Monde’ (medewerkers: A. Einstein, M. Gorky, Upton Sinclair, Miguel De Unamuno), alhoewel communist, staat tamelijk onafhankelijk tegenover Moscou.
In België werden nog geen officieele groepen gesticht, en Jacquemotte met zijn ‘Roode Vaan’ bevindt zich in een ‘splendid isolement’.
Engeland is ook zeer weerbarstig, en ware het niet de ietwat ironische sympathie van Bernard Shaw, het communisme zou er geen tel hebben.
In Duitschland echter is de beweging diep geworteld. Ludwig Renn, Johannes Becher, Friedrich Wolf, Erwin Piscator, Otto Rauts, Hans Richter, Karl Grünberg, met de organen ‘Die rote Fahne’ en ‘Linkskurve’ brengen soms de poppen aan het dansen.
In de Vereenigde Staten van Amerika laten Theodoor Draizer en Sinclair Gold hun stem weerklinken in ‘The Daily Worker’ en ‘The New Messis’.
| |
| |
In Tsjechoslovakije strijdt Foutchik met ‘Tvorba’ en ‘Dav’. In Oostenrijk, E. Faber, en in Hongarije Yan Mateika. In Roemenië, Machana. In Denemarken, de beroemde Martin Andersen Nekse. In Noorwegen: Otto Louin. In Estland, Johan Lauristin, de opsteller van ‘Jouni proletarii’. In Spanje, Erich Friedmann en Sygoo Sagoita. In Finland, Otto Oinonen, Parviainen, Vaarainen, Timonen. In China, Sjao. In Japan, Tokounal Naos, de meesterlijke schrijver van ‘De straat zonder zon’. Alleen in Italië heeft de internationale der revolutionaire schrijvers niet kunnen binnendringen. Haar macht is echter reeds dermate verspreid, dat zij voor de toekomst der kapitalistische staten een zeer ernstig gevaar uitmaakt.
Een tiental leden van die nationale ‘Morp-groepeeringen’ maakten kennis met de gevangenis, en werden aldus tot den rang van martelaars verheven. Vooral de Poolsche gevangenissen van Pilsudsky en de behandeling der politieke gevangenen lokten het protest uit van de internationale der revolutionaire schrijvers. In het Fransche blad ‘Monde’ verscheen een artikel van een oudgevangene der Poolsche gevangenissen, waarin gruwelijke tooneelen worden afgeschilderd: de vrouwen verkracht door de cipiers, de mannen gegeeseld op hun mannelijkheid, of water in de neusgaten gegoten, enz.
Het wachtwoord dat van Moscou uitging was: ‘Het wereldproletariaat moet haar helden kennen’ en ‘Er moet altijd een tegenstelling gemaakt worden tusschen het ineenstortende kapitalisme en het opbouwende socialisme.’
Ziedaar de perken binnen dewelke de revolutionaire schrijvers zich te houden hebben. In uitvoering van die opdracht schreef Becher ‘Het groote plan’; Aragon ‘Het roode front’; Glezer ‘Boek over de Sovietunie’. Allemaal agitatieliteratuur.
De internationale der revolutionaire schrijvers zag de noodzakelijkheid in, een centraal strijdorgaan uit te geven. De ‘Literatoura mirovoi revoloutii’ (De literatuur der wereldrevolutie) zou die taak vervullen en gelijktijdig in het Engelsch, het Fransch, het Duitsch en het Russisch verschijnen.
Den eersten Augustus van elk jaar wordt alles in het werk gesteld om de revolutie te doen losbreken over gansch de wereld.
FRANS SABBE.
|
|