De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 134]
| |
HENDRIK VAN TICHELEN
| |
[pagina 135]
| |
Vlaamsche Kroniek Hendrik van TichelenOp eigen wijze, zooals het past voor iemand, die er altijd naar heeft gestreefd in zijn werk en in zijn levenswandel blijken te geven van zelfstandigheid en originaliteit, heeft Hendrik van Tichelen het feit herdacht, dat hij nu al vijf en twintig jaar werkzaam is als literator en als paedagoog: hij heeft bijna te gelijk drie boeken de Vlaamsche wereld ingezonden. Het zijn: ‘Een kijkje in de brieven en het leven van H.C. Andersen’Ga naar voetnoot(1), de zeer keurige vertaling van Andersen's ‘Prentenboek zonder Prenten’Ga naar voetnoot(2), en een vermeerderde derde herdruk van zijn allermerkwaardigste bloemlezing: ‘Poëzie voor Kinderen’Ga naar voetnoot(3) - een lijvig boek, dat geroepen is de grootste diensten te bewijzen in het onderwijs door het aankweeken bij kinderen en zelfs bij volwassenen van een zuiver letterkundig inzicht en van zin voor hooger esthetische waarden in de poëzie. Korten tijd vóór Hendrik van Tichelen ons deze bewijzen van zijn met de jaren nog groeiende werkzaamheid bracht, was de tweede druk verschenen van zijn verzenbundel ‘Van een kleine Wereld’Ga naar voetnoot(4), een meesterwerk in het zoo moeilijke genre der poëzie voor kinderen. Uit deze nuchtere opgave van titels blijkt ten overvloede hoe het plicht is een warm-geestdriftige hulde te brengen aan een animator als Hendrik van Tichelen, die in alle onbaatzuchtigheid en enkel gedreven uit liefde voor wat schoon en goed is in dit leven - in vijf en twintig jaar tijd een werk van beteekenis voor de Vlaamsche gemeenschap heeft opgebouwd. * * * Hendrik van Tichelen is een schrijver van waarde. In deze hoedanigheid valt het moeilijk hem juist te situeeren. Hij heeft tal van bellettristische opstellen onderteekend. En even talrijk zijn de zuiver paedagogische bijdragen, met wetenschappelijk karakter, | |
[pagina 136]
| |
doch keurig gestyliseerd, die hij in Noord en Zuid, in boekvorm of in tijdschriften, heeft laten verschijnen. In de historiën der Fransche literatuur wordt altijd een plaats voorbehouden aan de wetenschapsmenschen - historici, wijsgeeren, biologen, mathematici - welke te gelijk hun wetenschap en hun taal dienden. In het engere kader van de Nederlandsche literatuurgeschiedenissen wordt aan de geleerden dergelijke plaats, helaas, niet ingeruimd. We kunnen ons best voorstellen, dat den paedagoog Hendrik van Tichelen, die de Nederlandsche taal hanteert met een zwier en een keurigheid, welke tot voorbeeld strekken mogen aan menig knutselend letterkundige, een ruime plaats zou worden ingeruimd onder de wetenschappelijke essayisten, welke er toch niet zoo talrijk op Vlaamschen bodem rondloopen. Van Tichelen is een talentrijk schrijver, die de waarde der woorden, hun klankgehalte en hun rhythmischen inhoud weet aan te wenden ter scherper omlijning van zijn gedachten en ter kleurige veruiterlijking van zijn gevoelens. Hoe zou het ook anders kunnen? Is het niet gebleken, zelfs waar hij een dorre wetenschappelijke stof behandelt, dat hij een kunstenaar is - een mensch bij wien de schoonheid de ordening bepaalt van zijn ideeën en van zijn gevoelens, een schrijver, die in zijn productie streeft naar het bereiken van het subtiele evenwicht tusschen vorm en inhoud, naar het verwezenlijken van harmonie tusschen zijn esthetisch voelen en de suggesties van vernuft en rede? Bovendien, zijn eerste uiting was deze van iemand, die de kunst beschouwt als den edelsten levensbloesem, als 't doel, waarheen alle lijnen der menschelijke bedrijvigheid ten slotte convergeeren moeten. Als dichter is Hendrik van Tichelen voor het eerst opgetreden. Hij wendde zich met zijn debuut-bundel - Versjes en Liedjes voor 't jonge Volkje - tot een beperkt onderdeel van de gemeenschap - tot de kinderen. Moeilijker objectief kon hij zich bezwaarlijk hebben gesteld. Door zijn beide verzenboeken: ‘Versjes en Liedjes’ en ‘Van een kleine Wereld’, door zijn folkloristisch getint verhaal in verzen: ‘De waarachtige Geschiedenis van Op-Sinjorken’, door zijn merkwaardige Prentenboeken, en ook door zijn zes bundels ‘Sprookjes en Vertellingen’, behoort Hendrik van Tichelen tot de literatuur. Hij is, in ons land, de kinderdichter bij uitnemendheid. Geen, die hem evenaart in het vertellen van sprookjes. Geen, die zoo waarachtig blijven kan bij het treffen van den toon, welke voor kinderen past en die, daarenboven - en dat is wellicht zijn allergrootste verdienste - de zeer moeilijke kunst verstaat tevens den kunstgevoeligen lezer, die van zijn kinderjaren nog enkel een frissche en prille herinnering bewaarde, te boeien en te trefren! Ze zijn in ons land niet talrijk, de auteurs, die voor kinderen hebben gedicht, voor wie het kinderleven een bron was van rijke | |
[pagina 137]
| |
inspiratie. Slechts weinig namen komen in ons geheugen boven! De oudere Pol Anri heeft gevoelige kinderverzen geschreven. Jef Mennekens en Alexis Callant vertelden mooie sprookjes, die door hun dieperen zin ook volwassenen boeien. René De Clercq beripmde aardige, door hun volksche rhythmiek op het kindergemoed sterk-inwerkende indrukken. Willem Gyssels' bundel ‘Zij zingen’ bevat levenskrachtige gedichten. Jan Peeters gaf forsche verzen. En dan: Hendrik van Tichelen, de meest bewuste van allen, die ook het best en het volledigst het wezen van de kinderpoëzie doorgrondde. Het is hier de plaats, om in aansluiting met voorgaande bewering, de aandacht te vestigen op den veel-omvattenden critischen arbeid, door den auteur van den bundel ‘Van een kleine Wereld’ verricht met het oog op de zuivering der kinderpoëzie van alle onesthetische smetten, van valschen literairen smuk en van vervelende, schoolmeesterachtige en derhalve onpaedagogische moraliseering. Op dit gebied is hij de levenwekker geweest. Talloos zijn de opstellen, waarin hij met eerbiedafdwingende onversaagdheid te velde trok tegen de schrijvers van waardelooze boeken, waardoor de smaak van de kinderen op hopelooze wijze werd verknoeid. Deze opstellen liggen verspreid in paedagogische tijdschriften van Vlaanderen en Holland, in ‘Ons Woord’, ‘De Nationale School’, ‘Zuid en Noord’, ‘De Nieuwe School’, ‘Schoolblad voor Vlaanderen’, ‘Moderne School’, ‘Volksontwikkeling’, ‘Gezin en School’, ‘Het Kind’. Een synthetische studie als ‘Over boeken voor Kinderen’Ga naar voetnoot(5) kan beschouwd worden als een zeer beknopte synthese van den rijkdom aan gedachten en suggesties, welke de auteur zoo mildelijk in zijn opstellen heeft verspreid. Hendrik van Tichelen heeft aldus de basis gelegd, waarop een ook in artistiek opzicht gezonde literatuur voor kinderen kan worden opgebouwd. Hij heeft het besef doen ontstaan dat ‘het een waarachtige kunst (is), een boek voor kinderen te schrijven, een kunst die recht heeft op iets meer dan oppervlakkige waardeering’. Zoo thans t'allen kante in ons land wordt geijverd om de jeugd slechts het beste onder het goede te geven, dan mag dit verheugend verschijnsel aan den weldadigen invloed, aan het onverdroten ijveren van Hendrik van Tichelen worden toegekend. Vóór hij aan den arbeid toog, was er weinig... Het veld lag braak. Goede kinderboeken bleken zeldzamer dan witte raven. Een degelijk tijdschrift voor kinderen bestond er in Vlaanderen niet. De kinderpoëzie was een verwaarloosd vak! En thans! Er is iets aan het bloeien gegaan in het Vlaamsche land. Er bestaat thans degelijke kinderlectuur. Er groeit een literatuur voor kinde- | |
[pagina 138]
| |
ren. Nu vijf en twintig jaar geleden was Hendrik van Tichelen de eenzame zaaier. Op het door hem bebouwde land halen ten huidigen dage velen den rijken oogst binnen. Het is goed thans eens een dag te rusten en te denken aan hem, die in den harden grond de eerste voren trok, het onkruid uitroeide, de steenige kluiten brak en de vruchtbaarheid voorbereidde. En hem een tol van dankbaarheid te betalen! * * * Hendrik van Tichelen. In mijn geest doemen de herinneringen op. Weer zie ik de dagen mijner jeugd. Het mooiste deel er van sleet ik binnen de vier hooge, baksteenen muren van de Gentsche kweekschool: een gebouw in pseudo-Vlaamschen stijl met hooge trapgevels en spitse hoektorens. Daar studeerde ook Hendrik van Tichelen. Hij volgde er de lessen van de middelbare normaalafdeeling. Er is sedertdien aan hem, naar het uiterlijk, weinig veranderd. Er lag toen al over zijn gelaat een bijna stugge ernst verspreid. Maar de scherpe, doordringende oogen konden plots schelmsch en spottend kijken, terwijl een eenigszins sardonische glimlach de mondhoeken versnokte. Dan was de critische geest over Hendrik van Tichelen vaardig geworden. De woorden welden naar zijn lippen, al sneller en sneller: een vloedgolf van rake gedachten en snedige opmerkingen. Wat de gezonde rede hem ingaf werd door humor overtinteld. Soms schoot een vleugje sarcasme doorheen de in de overijling van een los gesprek gevormde zinnen. Meer als een aankomend debater, een polemist in den dop dan als een dichter kwam Van Tichelen mij in die dagen voor. Artistiek aan hem was enkel de zwarte lavallière, die in dartele strikken van onder den platten boord uitgolfde, en de altijd maar dampende pijp... Hij is die beide attributen, welke in onze jeugd behoorden tot het kunstenaarschap, ook later trouw gebleven. In de middelbare normaalafdeeling heeft Hendrik van Tichelen een paar merkwaardige professoren gekend - een Guillaume Kirsch, die de Fransche literatuur doceerde met een autoriteit, welke menig hoogleeraar hem mocht benijden, een Geeraart van Rijn, die Engelsch en Duitsch onderwees, een Vercoullie... Zeker is het, dat Pol de Mont, onder wiens leerlingen Van Tichelen behoorde, toen hii noq de lessen volgde van het Atheneum te Antwerpen, zijn gevoel voor kunst en poëzie heeft doen ontwaken. De groote dichter vatte het onderwijs op als een apostolaat. Hij zond zijn jongens naar het museum, openbaarde hun de schatten der nieuwere Hollandsche poëzie, las voor uit Gorter, Kloos, Perk en andere jonge dichters. Toen Hendrik van Tichelen te Antwerpen was weergekeerd en aldaar een plaats bekleedde in het stedelijk onderwijs, zette | |
[pagina 139]
| |
hij zich doelbewust aan het werk, nadat hij zich een vaste, scherpomlijnde taak gekozen had. Dank zij de taalvaardigheid waarover hij toen reeds beschikte, had hij zich heel gemakkelijk als literator kunnen doen opmerken. Ongetwijfeld zou hij er in geslaagd zijn, onder den invloed van Perk, Kloos en Helena Swarth, een cyclus sonnetten te dichten en hiermee de goedkeuring te verwerven van een of ander invloedrijk ‘Van Nu en Strakser’. De Vlaamsche letterkunde zou aldus wellicht één dichter rijker zijn geworden: één onder de vele! Hendrik van Tichelen stelde zijn talent ten dienste van het kind. Hij was een ‘artist-onderwijzer’, naar het woord van een reeds lang verdwenen Antwerpsch schoolhoofd, van wien, onder den schuilnaam Dav. VleminckxGa naar voetnoot(6), vóór meer dan vijftig jaar enkele letterkundige bijdragen in thans vergeelde tijdschriften verschenen. Hendrik van Tichelen stelde inderdaad al zijn artistieke gaven ten dienste van zijn paedagogisch ideaal. Uit de eerste opstellen, die hij verschijnen liet in het Antwerpsche onderwijzerstijdschrift ‘Ons Woord’, bleek duidelijk wat hij wilde: afbreken met sleur en slenter op opvoedkundig gebied, de poëzie een eereplaats in de school doen toekennen, de literatuur voor kinderen tot op een hoog artistiek peil opvoeren. Het gaat niet al de artikels, waarin hij met de hem eigen hardnekkigheid strijd voert ter verdediging en ter verwezenlijking van zijn ideaal, hier op te sommen, laat staan te ontleden. We kunnen slechts wijzen op de nagestreefde doeleinden: de grondige vernieuwing der poëzie voor kinderen, het stichten van een blad voor de jeugd, de oprichting van speciale bibliotheken voor 't jonge volkje. In 1906 kwam dan Van Tichelen's eerste dichtbundel van de pers. Hij droeg een suggestieven titel: ‘Versjes en Liedjes voor 't jonge Volkje’. Edmond van Offel had enkele stukjes geïllustreerd. Het boekje was rood gekaft. Gouden letters sierden den band. De inhoud verried, hoe de jonge dichter nog tastte, hoe hij zich inspande tot het treffen van den juisten toon, hoe hij worstelde met den vorm, en er was iets ontroerends in de vaak onbeholpen wijze, waarop hij zich heenboog over de kinderziel ten einde te ontraadselen wat haar kon doen trillen volgens den deun van zijn lied... Maar toch werden vele van die versjes gekenmerkt door een frisschen toon en een prettige kadans. Men dacht aan de beste gedichten van J.J.A. Gouverneur, van J.P. Heye. De sterke rhythmenslag deed vermoeden dat de jonge dichter én René de Clercq en vooral Gezelle had gelezen. Hij bracht wat anders. Men mocht van hem verwachten een nieuw geluid!... | |
[pagina 140]
| |
Dit nieuw geluid klonk op uit zijn tweeden bundel: ‘Van een Kleine Wereld’, in 1912 voor de eerste maal gedrukt. Hoeveel rijper dan in zijn eersteling leek de verskunst van Hendrik van Tichelen geworden! Hoofdzakelijk naar den inhoud. Hier was een Meester voorbijgegaan, die de psychologische intuitie van den dichter had aangescherpt, zijn vermogen om tot in de diepten der kinderziel door te dringen had verfijnd. Die Meester was Jan Ligthart, de groote Hollandsche opvoeder, een schoolman naar het hart van Hendrik van Tichelen, een kunstenaarpaedagoog. Ongetwijfeld had de auteur van de verzameling ‘Van een kleine Wereld’, ook nog andere invloeden ondergaan, vooral van de dichters uit dit tijdvak. Het hoeft geen betoog, dat hij de poëzie voor kinderen had bestudeerd. Hij was er echter in geslaagd een eigen toon te treffen, een eigen kunst te scheppen. Zijn kinderversjes brachten poëzie... poëzie, waaraan de kunstgevoelige genot beleeft en die ook het kind bekoorde - want in de kunst van Hendrik van Tichelen volgt ze vaak zeer grillige kronkels, de subtiele lijn, welke het domein van het kind scheidt van de gevoelssfeer van den volwassene... Eén enkel voorbeeld ter illustratie. Het rankje.
Een jonge rank
Klom frischgroen en slank,
In 't licht van de zon,
Zoo hoog ze maar reiken kon.
De zonne gloeide,
Het stengelken stoeide
Krinkelend op aan den warmen muur;
En ieder knopje ontbloeide
Fleurig
In 't middaguur.
Een schelmpje, dat er te spelen plag
En 't rankje in het zonlicht
Zich kronkelen zag,
Hij pakte 't, en drukte,
En rukte,
En snukte
Het plantje uit den grond,
Met wortel en stengel...
Hij lachte, de bengel:
‘Hoera, die is mijal!’
Och, kon maar zoo'n rankje
In stervenspijn,
Eens even een sprekende kindje zijn!
| |
[pagina 141]
| |
Er zijn in de bundels van H. van Tichelen betere gedichtjes te ontdekken, voller van klank, rijker aan inhoud, maar geen vers, waarin twee levenssferen - die van het kind en die van den levenswijzen mensch - op zoo typische wijze ineenvloeien. Uit de teere woorden der slotstrofe rankt een emotie op, die 't kinderhart beroert en te gelijk een schrijnenden weerklank wekt in 't gemoed van elken gevoeligen mensch. Op die verzen van Hendrik van Tichelen zijn toepasselijk de woorden waarmee Ida Heyermans, de schrijfster van het onvergetelijke sprookje ‘Prins Peter’, de essentie van echte literaire kunst voor kinderen heeft bepaald: Deze ‘moet niet gemaakt zijn, maar ontstaan, niet verzonnen, maar organisch gegroeid in een mensch, die door zijn bizonderen aanleg en zijn bizondere gaven tot het kind vermag te spreken...’. Die gaven bezit Hendrik van Tichelen, ook wanneer hij sprookjes schrijft en daarin zijn talent van kleurrijk prozaïst tot ontplooiing komen laat. Deze verhalen - er verschenen reeds een zestal bundeltjes met platen van V. Stuyvaert - schijnen wel gegroeid uit het streven van den schrijver om voor het kind speciale vertel-uurtjes in te richten. Zelf was hij daarmee begonnen in 1910. Sindsdien heeft hij talrijke navolgers gevonden. Zoo er heel het land door thans in de scholen, en ook daarbuiten verteld wordt, dan is dit te danken aan het initiatief van Hendrik van Tichelen, welke in een studie - Het Kinderuur - de principes en de practijk van dit nieuwe opvoedingsmiddel heeft uiteengezet. Een datum van beteekenis in de rijke loopbaan van Hendrik van Tichelen is deze, waarop hij het eerste Vlaamsche kindertijdschrift stichtte. Het werd genoemd ‘Ons Kleine Volk’, en verscheen sedert 1913 als bijvoegsel van het paedagogisch blad ‘De Nieuwe School’. Reeds het volgende jaar veroverde de redacteur Van Tichelen zijn volkomen onafhankelijkheid en richtte hij ‘De kleine Vlaming’ op, welk maandblad thans nog bestaat en zich langzamerhand heeft ontwikkeld tot het degelijkste goedkoope tijdschrift voor kinderen, dat op dit oogenblik in de Nederlanden verschijntGa naar voetnoot(7). Uit wat voorafgaat, zal wel niemand besluiten, dat Hendrik van Tichelen behoort tot het genus der theorieën-bouwende kamerpaedagogen. Hij stond voortdurend in 't volle leven, te midden van den gedachtenstrijd, welke hem lief is, waaraan hij zich nooit onttrok en die hem een aantal soms scherp-polemische artikels in de pen gaf. Hij is geweest een man van de daad. Te Antwerpen, waar hij lange jaren leeraarde, stichtte hij een ‘schoolmuseum’, dat, na een tienjarig bestaan, geworden is tot een model-instelling. * * * | |
[pagina 142]
| |
Al te summair hebben wij in de voorgaande bladzijden de zoo veelzijdige als uitgebreide werkzaamheid geschetst van Hendrik van Tichelen, literator en paedagoog, die, vóór vijf en twintig jaar, als jong onderwijzer, zijn eerste artikel liet verschijnen in een bescheiden, maar zeer interessant onderwijzerstijdschrift met plaatselijk karakter en die thans, conservator van het schoolmuseum zijnde en behoorend tot de enkele leiding-gevende paedagogen van ons land, een gevierd medewerker is van de grootste vakbladen in Noord en Zuid. Slechts zij, wier leven steriel was, bejammeren hun voorbije jeugd. Voor hen, die elk uur van hun bestaan hebben gevuld met arbeid, baart het besef van het voorbijgeglij der dagen geen smartelijk gevoel.. Terugblikkend op het verleden meten zij hun veroveringen en ook hun krachten voor den nieuwen strijd, die geen zelfverteedering duldt, geen nutteloos gemijmer over de vergankelijkheid der levensdingen. Hendrik van Tichelen, thans geworden een man met rijpe krachten, mag zich verheugen in het besef, dat hij veel van zijn jeugddroomen leven, vorm en bestaanskracht heeft geschonken. Dit besef moge hem sterken voor de nieuwe taak, die hem wacht. Mannen met zoo groote arbeidskracht als van Tichelen bezit, versagen nooit. Hij gaf zijn volk reeds veel. Hij zal het nog meer schenken in de toekomst. Want zijn aanzienlijk en veelomvattend werk is gegroeid uit en beheerscht door: liefde. Liefde voor zijn vak. Liefde voor het kind. Liefde voor de schoonheid.
LODE MONTEYNE. |
|