| |
| |
| |
In Memoriam Pol de Mont
Geheel onverwacht heeft de dood een einde gesteld aan het arbeidzame leven van Pol de Mont. Hij was ruim vier en zeventig. Vlamingen van alle gezindheden bereidden zich voor om hem, in 1932, ter gelegenheid van zijn vijf en zeventigste verjaring, de hulde te brengen, waarop hij recht had. Het zal nu een posthume hulde zijn, die tevens de beteekenis hebben zal van een in eereherstelling van den dichter, wien de waardeering werd onthouden welke hem wegens de beteekenis van zijn werk toekwam.
| |
I
De Mont heeft talrijke verzenbundels de wereld ingezonden. Zijn eersteling heette Klimoprankskens. Het boekje verscheen in 1876. De auteur was negentien jaar oud en leerling van het Klein Seminarie te Mechelen. Het volgende jaar studeerde hij te Leuven en begon hij, samen met Rodenbach, zijn werking in de Vlaamsche studentenbeweging. Zijn lust tot dichten verzwakte niet, al werden congressen belegd en propagandatochten ingericht. Achtereenvolgens liet de Mont verschijnen: Waarheid en Leven (1877), Jongelingsleven (1878), Rijzende Sterren (1879), Gedichten (1880). Voor dezen bundel werd hem de vijfjaarlijksche prijs voor Nederlandsche letterkunde verleend. Daarop volgden: Lentesotternijen, Loreley, Idyllen (1882), Claribella, Iris (1895)... Zomervlammen kwam eerst in 1922 van de pers... Van een veeljarig zwijgen, als bij Gezelle, kan niet gesproken worden. De Mont heeft nooit opgehouden te dichten. Met zijn ‘geliefd potlood’ schreef hij verzen op onooglijke stukjes papier. Het kleine, zenuwige schrift was haast onleesbaar. Dan herwerkte hij zijn tekst, vijlde en polijste - want vormschoonheid lag hem nauw aan het hart. Deze bekommernis had hij gemeens met de Parnassianen, welke hij bewonderde en wier spelen met rijm en rhythmus
| |
| |
hij navolgde, hierbij dikwijls meer blijk gevende van virtuositeit dan van diep poëtisch voelen.
Aan de Fransche Parnassianen, aan Leconte de Lisle, aan Sully Prudhomme, aan Théodore de Banville, aan Albert Mérat e.a. nog, heeft de Mont een reeks merkwaardige opstellen gewijd. Men vindt ze terug in den tweeden bundel van zijn Losse Schetsen (1890). Belangrijker nog, voornamelijk met het oog op een grondiger studie van den dichter en zijn werk, is zijn opstel ‘Pro Domo’, dat in 1888 verscheen in de ‘Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle’ en nadien werd overgenomen in het derde deel van de Losse Schetsen. Het blijkt hieruit, dat zelfs Max Rooses, die enkele jaren nadien door de jonge Van Nu en Straksers zou gedoodverfd worden als een doctrinair criticus, alles behalve onvoorwaardelijke bewondering koesterde voor de Mont's poëzie, waarin te weinig belang gehecht werd aan den inhoud, aan het gevoel en de gedachte. Vooral de bundel Fladderende Vlinders vond geen genade in de oogen van den beoordeelaar. Opmerkelijk is het, dat ook Willem Kloos, die toen het revolutionnaire element in de Nederlandsche letteren vertegenwoordigde, over hetzelfde boekje een oordeel velde, waaruit veeleer geringschatting voor de Mont's plastisch kunnen sprak. Kloos immers had in het bundeltje amper 20 verzen ontdekt, waardig om in den poëtischen schat der Nederlandsche taal opgenomen te worden.
Deze feiten kenmerken den bizonderen toestand, waarin Pol de Mont zich bevond in de jaren tusschen 1880 en 1890. Tegenover de ouderen stond hij als een vernieuwer. Hij wilde vormschoonheid. Hij eischte vrijheid voor den dichter. Hij verwierp de vaderlandsche strekking, welke het werk onzer romantiekers kenmerkte; hij veroordeelde de didactiek, het utilitarisme, het bewuste streven naar verzedelijking! Voor hem was kunst nooit onzedelijk, al huldigde zij ook de naakte waarheid. In verband hiermee verwijzen we naar het opstel ‘De Tendenz van Pol de Mont’, dat eveneens voorkomt in den derden bundel van de Losse Schetsen.
Slechts waar het den vorm betrof slaagde Pol de Mont er in iets werkelijk nieuws te brengen. En al week de inhoud van zijn gedichten ook in aanzienlijke mate af van wat door zijn
| |
| |
voorgangers werd geboden, toch was de ommekeer in de levensziening, welke uit zijn verzen blijken moest, niet zóó radikaal als hij zelf wellicht meende. Ten slotte beschouwde de Mont het leven, de liefde, het vaderland, de natuur niet met heelemaal andere oogen dan zijn voorgangers en tijdgenooten. Alleen: hij matigde zich een grooter vrijheid van uitdrukking aan. Hij eischte het recht op om àlles te zeggen. En waar hij bij voorkeur den nadruk legde op het erotische element in de liefde, was het hem niet moeilijk zich zelven, en ook wel zijn oudere tijdgenooten, te overtuigen van zijn originaliteit.
Originaliteit nu is niet louter een kwestie van intensiteit in de uitdrukking van zijn gevoelens. De zich zelven beheerschende en zijn werk aan strenge zedelijke voorschriften toetsende dichter zou, indien dit wel zóó ware, van zelf alle hoop op oorspronkelijk zijn moeten opgeven. Het bestaan van originaliteit in de kunst veronderstelt bij den artiest het bezit van een eigen, desnoods hem alléén eigen, levensinzicht. En Pol de Mont, die, wanneer de Van Nu en Straksers in 1893 optraden, nauwelijks een vijf en dertigjarige was, had dit geheel hem eigene en hem van zijn generatie volkomen afscheidende levensbegrip nog niet bereikt - mede wellicht ten gevolge van de uitbundigheid, die er zijn bestaan met zijn veelvuldige bekommernissen van allerlei aard - zoo literaire als artistieke en zelfs politieke! - kenmerkte.
De Van Nu en Straksers hadden wél zulke geheel eigene levenshouding kunnen verwerven, voornamelijk onder den invloed van de Russische literatuur en daarmee verwante wijsgeerige stroomingen. Door hun anarchistisch individualisme stonden August Vermeylen en met hem zelfs zijn bleekste bentgenooten aan de antipoden van de gevoels- en gedachtenwereld, waarin de voorgangers van Pol de Mont zich thuis voelden. Deze laatste leefde slechts aan den zelfkant dezer oudere wereld. De Van nu en Straksers stonden er geheel buiten en ver van af. Zij merkten ternauwernood het nieuwe, dat de Mont had gebracht. Zij stelden enkel vast, dat hij als een wuft menestreel gespeeld had met vormen en rijmen. Zij waren er niet ver van af zijn erotiek als seniel te bestempelen. Zij minachtten hem omdat ze heel zijn werk oordeelden en veroordeelden naar wat hen daarin mishaagde. Zij oordeelden oppervlakkig. Dit beantwoordde bij hen aan een
| |
| |
behoefte tot vernielen en verguizen, wijl zij in den waan verkeerden, dat, in de gegeven omstandigheden, evolutie onmogelijk en revolutie noodzakelijk was. Vermits zij geen contact hadden met het vorig geslacht, bleef hun geen andere weg open.
Het is echter een feit, dat hun overhaastig veroordeelen van Pol de Mont's kunst niet rechtvaardig was. Zij gunden zich den tijd niet tot schiften. Zooniet hadden zij gewis uit de bundels van den misprezen troubadour een boek met uitstekende verzen kunnen bijeenlezen, veel rijker aan inhoud dan het bundeltje, Verzen van Prosper van Langendonck, waarvoor zij van geestdrift blaakten... Of ook andere dan artistieke bekommernissen hierbij in aanmerking kwamen, kunnen we thans niet onderzoeken. Van Nu en Straks is altijd een zeer gesloten cenakel, een echt Brusselsch gezelschap geweest. Zelfs dergelijke vaststelling kan de historische beteekenis van deze groep niet verminderen.
Beweren, zooals velen het doen, dat de Van Nu en Straksers den dichter in Pol de Mont tot zwijgen brachten, is overdreven.
Het valt echter niet te loochenen, dat na 1894 - na het verschijnen van Iris - Pol de Mont nog maar luttel verzen schreef.
Thans moeten we de vraag stellen: Was de Mont een groot dichter? In wat voorafgaat zijn al de elementen voor het verlangde antwoord te vinden. Men zal echter van ons een bondig geformuleerd oordeel verwachten. Zoo we het werk van de Mont in zijn geheel beschouwen, dan dringt een ontkenning naar onze lippen. Dit doende zouden we echter vervallen in het euvel der Van Nu en Straksers. We meenen echter, dat uit de honderden gedichten er thans wel ettelijke tientallen te verzamelen zijn, welke door het objectiever en onbevangener oordeelend nageslacht als inderdaad van blijvende waarde kunnen beschouwd worden. Zal er zoovéel blijven van vele Nieuwe-Gidsers? En van vele van Nu en Straksers?
De Mont was een groote overgangsfiguur: de voorlooper van een geslacht, dat zich hoofdzakelijk door zijn lyrisme zou onderscheiden. In de lyriek heeft hij zelf niet uitgemunt. Zijn soms zeer zwoele erotische gedichten hebben een te geringen geestelijken ondergrond om nu nog blijvend te boeien. Zijn epische poëzie daarentegen, niet het minst wanneer zij van lyrisme door- | |
| |
ademd blijkt, schijnt gedeeltelijk aan de vernietigende inwerking van den tijd te zullen weerstaan. In Iris, in de Idyllen, zijn talrijke stukken van waarde te ontdekken. Men ziet het: op zijn best was de Mont in een genre, dat zijn voorgangers op niet onverdienstelijke wijze beoefenden. Deze vaststelling kenschetst wel wat er aan paradoxaals te ontdekken valt in een overgangsfiguur als deze van Pol de Mont: bewust zanger van een nieuwen tijd, onbewust voortzetter en vernieuwer van een traditie...
In zijn ‘Overzicht van Vijftig Jaren Poëzie’ (1830-1880) komt Max Rooses eveneens tot de conclusie, dat Pol de Mont, de vurige minnezanger, de eposdichter, vooral ‘uitmunt in den verhalenden trant.’ Pleit dit niet voor de scherpzinnigheid van den criticus, tegen wiens oordeel de dichter meer dan eens in verzet kwam?
| |
II
Pol de Mont was niet enkel een voortreffelijk dichter. Hij, die Volkskunde stichtte, deed zich ook opmerken als folklorist, voornamelijk door de uitgave van volksvertellingen en sprookjes. Hij was een behendig novellist, zooals blijkt uit de bundels Op mijn Dorpken, De Amman van Antwerpen. In zijn jongste werk: De gouden Distel, dat ook zijn beste prozaboek heeten mag, vonden we den weelderigen balladendichter terug met al de levensliefde en bestaansvreugde, welke heel zijn werk bezielt.
Het aanzienlijkste deel van de Mont's bedrijvigheid was gewijd aan kunstcritiek en kunsthistorie. Zijn vlot-geschreven, van ware geestdrift doorgloeide geschiedenis der Vlaamsche Schilderschool van 1800 tot 1910 zal bijdragen tot bestendiging van Pol de Mont's faam, net als het boek, dat hij gewijd heeft aan Antoon van Dijck. In zijn Schilders van Hier en Elders heeft hij talrijke figuren van levende schilders gesilhouëtteerd. Dit boek biedt gelegenheid te over om de Mont's critische methode te leeren kennen. Niet het oordeel, dat hij velt en waarvan de herziening zich dra opdringen zal, is hoofdzaak. Van meer belang is de wijze, waarop hij, redeneerend en overwegend, door het maken van vergelijkingen, den toeschouwer voert tot de kern van een werk, tot in het diepere wezen van een talent. De criticus Pol de Mont
| |
| |
was bezield met den wil om te begrijpen en hij poogde ook bij zijn lezers hetzelfde verlangen te wekken. Misschien werd hij hierdoor gestuwd tot soms al te groote welwillendheid tegenover ook mindere talenten; zijn onbeperkt doordringingsvermogen liet hem toe ook in werk van minder beteekenis het adelend streven naar schoonheid te waardeeren.
Is Max Rooses de grondlegger geweest van de Vlaamsche kunstgeschiedenis, dan verdient de Mont ongetwijfeld te worden beschouwd als de vader der Vlaamsche kunstcritiek. In deze hoedanigheid verrichtte hij baanbrekend en vulgariseerend werk. Zijn tallooze wandelvoordrachten doorheen musea en schilderijenverzamelingen beschouwde hij als de noodzakelijke aanvulling van zijn critisch werk. Toen hij in 1903, na twintig jaar lang te Doornik en te Antwerpen Atheneumleeraar te zijn geweest, aangesteld werd tot conservator van het Museum van Schoone Kunsten te Antwerpen, heeft hij er naar gestreefd, dat deze instelling niet langer zijn zou een necropool van de kunst, maar worden zou een centrum van het artistieke leven. En daarin mocht de dichter, die een geboren leeraar was, volkomen slagen!
Maar welk een aantrekkelijk causeur, welk een voortreffelijk redenaar was hij ook! Waar hij voor het publiek verscheen om te spreken over kunst en letteren, over flamingantisme, en ook wel over politiek in den tijd toen hij streed in de liberale rangen en zelfs provinciaal raadslid werd, daar bruiste de geestdrift weldra op. De Mont bezat een zeldzaam meesterschap over het gesproken woord. Hij was een schitterend improvisator, die telkens weer geïnspireerd werd door de reacties, welke zijn gehamerde zinnen bij zijn publiek deed ontstaan. Hij was soms breedsprakerig, hechtte meer belang aan de arabesken van zijn lange, zwierig uitlijnende periodes dan wel aan het snelle bereiken van de kern van zijn betoog. Hij werd vaak beroesd door het bronzen geluid van zijn stem, die zich uitzette en zwol, gevoed als ze werd door de golven van het warm enthousiasme, die er welden uit zijn breede borst. Hij was een orator, die het taalmateriaal gebruikte als een leerling van Rubens de kleuren. Hij had iets van den Italiaanschen zanger, die met voorliefde die hooge noten trillen laat, waarvan hij bij voorbaat weet, dat zij luiden bijval bij het publiek zullen wekken... Wie de Mont eens hoorde en thans de enkele redevoeringen leest,
| |
| |
die hij bundelde, zal opnieuw al de eigenaardigheden van zijn optreden als spreker beleven, want zijn woordkeus, ook wanneer hij zijn gedachten bij voorbaat op papier bracht, lijkt geheel berekend om al de facetten van zijn oratorisch talent te doen schitteren.
| |
III
Groot is de invloed geweest dien Pol de Mont heeft uitgeoefend op het Vlaamsche leven, als dichter, als criticus, als redenaar, als flamingant.
Hij was een onrustig zoeker naar wat het leven schooner en rijker maken kon. Hij geloofde in de democratie en in haar toekomst. Hij aanbad de nieuwe goden, welke de groote Fransche omwenteling de menschheid ter aanbidding had gegeven. Hij wilde op aarde verwezenlijken het rijk der Vrijheid, der Gelijkheid en der Broederlijkheid. Dit streven harmonieerde met de impulsen van zijn volbloedig en temperamentvol wezen, dat hem telkens naar uitersten dreef, na hem voor elke nieuwe, stoute gedachte in geestdrift te hebben doen opvlammen. Alles zou hij beproefd hebben ter verwezenlijking van zijn idealen. Republikeinsch heeft hij gevoeld... Liberaal is hij geweest... Als voorstander van algemeenen dienstplicht is hij opgetreden... Belgisch-gezind en vaderlander als niet één was hij op een oogenblik, dat listige en onbetrouwbare tegenstrevers hem doodverfden als pangermanist... De Vlaamschnationalistische gedachte heeft hij gedeeld. Zij kwam overeen met de democratische ideeën, welke hij reeds in zijn studententijd voorstond en die in menig opzicht verschilden van deze van Rodenbach, welke gelijk later de Van Nu en Straksers, heil voor de her-opbeuring van het Vlaamsche volk verwachtte van den beschavenden invloed eener elite... En toch staat de huidige studentenbeweging in het teeken van Rodenbach en wordt er weinig, veel te weinig, gerept over de Mont's invloed op de jeugd. De vrijzinnigheid van den dichter heeft tot deze miskenning ongetwijfeld aanleiding gegeven.
In de bonte rij der Vlaamsche woordkunstenaars vertegenwoordigt Pol de Mont de Geestdrift met al haar romantische bijkomstigheden en uitwassen, de Geestdrift in de liefde voor zijn
| |
| |
volk, de Geestdrift in zijn liefde voor de poëzie, voor de kunst, voor de schoonheid, voor het leven.
De Mont's werk is een blijk van groote levensliefde... Hij heeft het bestaan in al zijn vormen verheerlijkt. Hij heeft als niet één dichter vóór en na hem, de vreugde van zich te voelen als een deel van de eeuwige natuur bezongen. Hij was de zanger van de dyonisische levensvreugd. Zelfs waar hij bekoord en bezield werd door de christelijke idee, welke hij in verscheidene van zijn gedichten heeft vertolkt, breekt zijn pantheïstisch aanvoelen van de dingen des levens weer door...
Pol de Mont's bestaan is blakend van liefde geweest. Hij wilde brengen aan de Menschen, zijn broeders, wat Schoonheid, wat Kracht en wat Wijsheid...
Een zoo verheven levensdoel mocht hij bereiken.
Dat moge de toekomst, die zijn streven zal beoordeelen, gedenken!
LODE MONTEYNE.
|
|