De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Werkeloosheid en Techniek
| |
[pagina 386]
| |
Hoe ontstaat werkeloosheid?Ekonomische krisisjaren komen periodisch terug, en men heeft zelfs getracht het tijdsverloop vast te stellen tusschen twee achtereenvolgende krisissen. De krisiswerkeloosheid is dus een even abnormale toestand als de krisis; beide hebben dezelfde oorzaken: oorlogen, politieke onrust in zekere landen, sluiting van bepaalde afzetgebieden, industrieel nationalisme, verhooging van toltarieven, verdeeling van den goudvoorraad, verandering der kredietvoorwaarden en van de koopkracht, en nog zoovele faktoren meer. Door een willekeurigen samenloop van verschillende dezer faktoren kan meestal een ekonomische krisis ontstaan. Dit zijn dus abnormale omstandigheden (en die trouwens buiten den invloed der techniek liggen) om het phenomeen der werkeloosheid te bestudeeren. Welke zijn dan de specifieke oorzaken van de bestendige werkeloosheid in normale omstandigheden? Om het geval op te lossen, moet men eerst wel inzien dat arbeid in verhouding is met het ekonomische leven zooals een gewone koopwaar: arbeid heeft zijne markt; de prijs (of in dit geval het loon) stijgt en daalt in verhouding met de vraag en het aanbod. Evenals er steeds produkten in de stapelhuizen wachten op een kooper, zoo moet men ook in normale omstandigheden de kleine vlottende massa arbeidsloozen beschouwen als het element dat de arbeidsmarkt regelt en wacht op hare verbruikers. Wij beschouwen dus werkeloosheid in normale jaren als een normaal verschijnsel. | |
Heeft nu de technische vooruitgang schuld aan stijgende werkeloosheid in normale tijden,of nauwkeuriger nog bepaald: heeft de vooruitgang der techniek en de geleidelijke mekaniseering der bedrijven als gevolg gehad, dat de vlottende normale massa werkeloozen is gegroeid, in de uitdrukkelijke veronderstelling dat alle andere faktoren: ekonomische, sociale, politieke omstandigheden uitgesloten blijven en noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks de arbeidsmarkt beïnvloeden? De arbeider beschouwt, over 't algemeen, de techniek en haar | |
[pagina 387]
| |
machines als zeer gevaarlijke mededingers voor hem; men herinnere zich maar hoe de werklieden van de eerste mekanische glasblazerijen in het land van Charleroi de fabriek hebben aangevallen om er de machines kort en klein te slaan. Wij zullen hierna, in zijne groote lijnen, den invloed van de techniek nagaan op de hoeveelheid van den beschikbaar blijvenden arbeid. Het zal dan wellicht duidelijker blijken, dat de gelegenheden om arbeid te vinden niet zoozeer verminderen, maar veeleer vermeerderen, dank zij den gestadigen vooruitgang der techniek. Als besluit van dit overzicht, willen wij dan trachten te doen inzien dat technische vooruitgang nooit op bestendige wijze de werkelooshed vergroot; in schijn mag het soms zoo zijn, voor een korte wijle, maar de beschuldigde techniek brengt met de kwaal ook steeds het geneesmiddel. | |
Welke zijn de voornaamste veranderingen die de technische vooruitgang in de arbeidsvoorwaarden brengt?Men kan hoofdzakelijk onderscheiden: 1o) het mekaniseeren van den arbeid of van de produktie; 2o) de algemeen doorgedreven organisatie van de bedrijven en 3o) de ontwikkeling van alle mogelijke vervoermiddelen. Wij willen achtereenvolgens elk dezer drie faktoren nader beschrijven en te gelijk nagaan in hoeverre zij de arbeidsmarkt rechtstreeks of onrechtstreeks, ten gunste of ten nadeele van de vraag om werk, beïnvloeden. I. - Onder mekaniseeren van den arbeid of van de produktie verstaat men het geleidelijk vervangen van de menschenhanden door machines, waardoor deze arbeid haast beperkt wordt tot het toezicht en regeling dezer machines. De gestadige vooruitgang der techniek beïnvloedt op een der volgende wijzen de reeds bestaande produktiemiddelen: 1) Door vergrooting en te gelijk door verbetering der reeds bestaande machines wordt het mogelijk of wel in een zelfde tijdsverloop een grootere voortbrengst op te leveren, of wel grootere, zwaardere stukken te maken, of omvangrijkere ondernemingen aan te durven. | |
[pagina 388]
| |
Wij halen hier enkele voorbeelden aan: de oude hoogoven van 200 ton produktie per dag is nu opgevoerd tot 500 en 800 ton per 24 uren; walswerken ontzien niet meer de heele zware profielen te verwerken; steeds sterkere pneumatische of stoomhamers laten ons toe de zwaarste stukken van onze moderne reuzenstoombooten te vervaardigen. Mekanische schoppen en ‘draglines’ ontzien de groote aardwerken niet meer; de sluizen van 200 meter lengte behooren reeds tot het verleden; de nieuwste sluis van IJmuiden zal ook niet lang de kroon spannen. 2) Door het tot stand komen van nieuwe machines wordt een vroegere en tot dan toe geheel van menschenhanden verrichte arbeid mekanisch uitgevoerd, en te gelijk met een veel grootere, soms honderdvoudige snelheid; dikwijls is deze mekanische arbeid veel nauwkeuriger uitgevoerd dan voorheen; men zou dergelijke machines wel met reden handwerkmachines mogen noemen. Als voorbeelden denke men even aan de inpakmachines voor allerlei goederen, aan de mekanische cigaretten- en cigarenmachines, aan de automatische draaibanken, breimachines, letterzetmachines (linotype) enz... | |
Hoe stelt het de arbeider na al deze mekaniseering van zijn werk?Een handwerkmachine kan tientallen van werklieden vervangen; een mekanische schop verplaatst meer grond dan 3 ploegen aardbewerkers; een krant, om 3 uitgaven per dag te laten verschijnen zonder linotypes of letterzetmachines te gebruiken, zou over een onmogelijk aantal letterzetters moeten beschikken. Er schijnt dus wel degelijk gevaar te bestaan voor groeiende werkeloosheid bij gestadigen technischen vooruitgang en mekaniseering van nieuwe bedrijven. Iets gunstiger is het reeds gesteld daar waar het enkel de vergrooting der capaciteit van reeds bestaande machines geldt; een hoogoven van 800 ton vordert voor zijn bediening minstens evenveel arbeiders als een van 200 ton; alleenlijk is de voortbrengst, per arbeider gerekend, gunstiger. In dergelijke gevallen is de vrees voor vermindering der werkgelegenheid reeds uitgesloten. Maar als de machines aan de eene zijde arbeiders doen ontslaan, is het wel om ze aan de andere zijde weer te gebruiken, | |
[pagina 389]
| |
zooals wij even verder zullen zien; want per slot van rekening komt de verhouding van techniek, arbeiders en arbeidsgelegenheid neer op een heelen kringloop met als doel: dat per arbeider en per werkuur meer wordt gemaakt met minder lichamelijke en geestelijke inspanning en bijgevolg ook goedkooper. En daar de menschheid, in haar geheel genomen, steeds grootere en nieuwe behoeften moet voldoen, sluit de kringloop dus precies. | |
Hoe komt het nu dat de technische vooruitgang door mekanisatie aan hare tijdelijke slachtoffers nieuwe arbeidsgelegenheid verschaft?Dit geschiedt allereerst omdat, alvorens nieuwe machines te kunnen gebruiken, deze eerst moeten gebouwd worden in nieuwe fabrieken, omdat men ze ook moet onderhouden en herstellen in nieuwe en grootere werkplaatsen; zoodoende kan de ontslagen arbeider, die vroeger rechtstreeks bij de produktie werkzaam was, opnieuw onrechtstreeks gebruikt worden en in zijn nieuwe betrekking is hij even onmisbaar voor de instandhouding der machines, als voorheen bij de voortbrengst. Bovendien loopen bestaande machines altijd maar enkele jaren, men moet ze vernieuwen en te gelijk moderniseeren; de nieuwe rol van den arbeider is dus ook bestendig. Ten slotte gaat alle vooruitgang geleidelijk; komt plotseling zelfs de meest gewichtige ontdekking, zoo gewichtig bij voorbeeld als die van den elektrischen motor, dan moet zij nog gedurende ettelijke jaren aangrijpen, alvorens achtereenvolgens, maar nooit plotseling, al de betrokken industrieën te bereiken. Te gelijk komen andere industrieën in bloei of breiden zich uit en de arbeider, die links ontslagen is, kan al zeer vlug weer rechts een nieuwe gelegenheid voor arbeid vinden. Helpt dit alles nog niet, dan heeft de techniek ten slotte nog een wondermiddel in reserve: eene wetenschappelijke ontdekking past zij toe en brengt een geheel nieuw produkt ter markt, dat na een korten tijd een geheel nieuwe behoefte der menschheid wordt. Dit was het geval achtereenvolgens met de kinema, de auto, de T.S.F., den stofzuiger, de néon lichtreklame en zoovele andere dingen die wij nog maar kortelings | |
[pagina 390]
| |
kennen, en andere verrassingen die ons nog te wachten staan. Er kwamen telkens even zooveel nieuwe industrieën opduiken en zoovele menschen meer vinden er thans eene degelijke broodwinning. Wij besluiten dus dat de eerste faktor: het mekaniseeren van den arbeid, tot geen stijgende bestendige werkeloosheid zal leiden; voor een korte wijle kan de vlottende en steeds bestaande massa werkeloozen stijgen of dalen, maar wij hebben nu duidelijk gezien hoe de technische vooruitgang, onder vorm van mekaniseering der bedrijven, gelukkig steeds het geneesmiddel brengt, te gelijk met de gevreesde kwaal. Alvorens den tweeden faktor nader te bestudeeren, moet hier nog een kleine parenthesis plaats vinden betreffende de mekaniseering van den landbouw. De hier ontslagen arbeider is een landbewerker: hij zal misschien niet steeds weer op het land een nieuwe gelegenheid voor arbeid vinden; de nijverheid zou hem dus moeten opnemen. Maar tot nog toe, en nog voor ettelijke jaren, blijven nog vele nieuwe landerijen te bewerken, die naar hunne arbeiders wachten. Ging niet in vele landen de noodkreet op, om den terugkeer naar het land aan te moedigen? De aantrekkingskracht der stad en der fabriek op den landbouwer heeft zelf medegewerkt om den landbouw te mekaniseeren door het gebrek aan werkkrachten te lande te vergrooten. Daarenboven is er nog zooveel land te ontginnen in de andere werelddeelen buiten Europa, dat zelfs, al moest eenmaal, tijdelijk, de industrie met haar eigen manschappen verzadigd zijn, er nog voor onafzienbaren tijd ook voor den landbouwer te lande werk zal bestaan in de nieuw te ontginnen gewesten: de ontwikkeling van het transport, die wij verder zullen bespreken, zal op dat oogenblik zorgen dat deze ontginning een winstgevende onderneming wordt. | |
II. - Heeft de algemeen doorgedreven organisatie van de bedrijven de bestendige werkeloosheid verhoogd?Wij bedoelen hier met organisatie, onder andere: de specialiseering der bedrijven (of rationalisatie), het taylorisme en de kettingarbeid. Men hoort dikwijls de meening verkondigen dat taylorisme en kettingarbeid van specifiek Amerikaanschen oorsprong, terwijl rationalisatie, specialiseering en groepeering der bedrijven | |
[pagina 391]
| |
van Duitschen oorsprong zijn. Eindelijk moet men al deze vormen van organisatie maar als verschillende uitingen beschouwen van de groote hedendaagsche zorg der wereldnijverheid om goedkooper en meer voort te brengen. De huidige stand der techniek helpt natuurlijk degelijk mede om deze organiseering mogelijk te maken. In verschillende dezer gevallen waren er nieuwe werkeloozen te betreuren. Heeft daaraan de technische vooruitgang soms onrechtstreeks schuld, juist omdat hij deze organiseering mogelijk maakte? Treft ook de arbeidersklasse niet eenige schuld aan dezen toestand, omdat door haar toedoen de mekaniseering en organiseering noodzakelijk werden voor de instandhouding der bedrijven? De levensvoorwaarden van den arbeider der XIXe eeuw waren doorgaans droevig; de arbeidersklasse wist zich evenwel op te werken, bekwam een degelijke verbetering van haar toestand, maar wist ook niet altijd hare eischen met hare plichten te verzoenen. Ook de ijver voor zijn vak is bij den arbeider gaan verflauwen; de ware vakman verdwijnt zoodoende langzamerhand uit de werkende klasse, terwijl men nu reeds eene meerderheid van ongeschoolde of half geschoolde werklieden in de plaats vindt. Wanneer vroeger een mijnwerker, een smid, een glasblazer zijn stiel van vader tot zoon overleverde, dan wenscht hij thans liever zijn zoon niet meer naar de mijn of naar de fabriek te sturen, maar indien het hem mogelijk is, tracht hij hem op een kantoor te plaatsen. De nijverheidsschool vormt nieuwe vaklui, en tracht aan deze kwaal te verhelpen. Maar eilaas, dikwijls worden haar taak en haar rol verkeerd begrepen door den leerling, die denkt, dat wanneer hij er zijn cyclus kursussen met eenig succes heeft geëindigd, hij heel vlug daarna ongeveer meestergast moet worden. De jongen vergeet dat hij nog alle praktijk mist, en dat het doel van de nijverheidsschool is, vooreerst hem de middelen te verschaffen om een degelijk vakman te worden, en later mettertijd ploegbaas en meestergast. Noodgedwongen richtte zich de nijverheid dus in, om niet door deze toestanden in het nauw te geraken. Want daarbij kwamen nog de reeks der sociale verwikkelingen van den loonstrijd o.a. den stand van zaken verergeren. De voortbrengst werd dus geleidelijk ingericht om de bewerkingen te vereenvoudigen, door ze in meer elementaire bewerkingen te verdeelen; zoodoende kan | |
[pagina 392]
| |
men ze aan minder geschoolde, soms zelfs aan ongeschoolde arbeiders toevertrouwen; daar waar het mogelijk was een zelfde produkt in groote massa te vervaardigen (in serie), kan nu zelfs de machine heel het werk verrichten; de arbeider neemt nog enkel het toezicht waar. Deze ommekeer liet ook aan de nijverheid toe den ongeschoolden arbeider een beter loon te verzekeren, maar met het gevolg evenwel, dat in vele gevallen bij dezen werkman ook de drang ontgaan is zich zelf of zijne kinderen tot echte arbeiders op te leiden: het vereenvoudigde werk en het overeenkomstig verbeterde loon bevredigen immers de menschelijke gemakzucht. Aangezien aldus op de huidige arbeidsmarkt de echte vakman steeds zeldzamer wordt, ligt het voor de hand dat de tegenwoordige meerderheid van ongeschoolde arbeiders door de geringste, zelfs tijdelijke of plaatselijke, krisis steeds het eerst en altijd het zwaarst getroffen wordt. De techniek treft geen verwijt voor dezen gevaarlijken onevenwichtstoestand der arbeidsmarkt De nijverheid heeft er onder geleden, en getracht zich aan dezen toestand aan te passen door zich te organiseeren. Het ware wenschelijk dat de ontwikkeling der nijverheidsscholen hierin een grondigen ommekeer kon teweegbrengen. Men mag stellig beweren dat degene die goed en grondig een vak kent, steeds eene werkgelegenheid zal vinden: immers als er veel offerten zijn, dan kiest men het beste steeds het eerst. | |
III. - Welke invloed heeft de uitbreiding van het vervoerwezen op de werkeloosheid?Deze invloed uit zich in vier verschillende richtingen: Ten eerste hebben talrijke arbeiders en bedienden hun bestaan gevonden bij het vervoerwezen, dat zich in de laatste jaren zoo snel uitbreidde. Er kwamen nieuwe transportmiddelen tot stand, zoodat spoorweg- en trambedienden, chauffeurs, enz. nieuwe werkgelegenheden vonden, die de techniek zelve heeft geschapen door enkele dier onvoorziene wondermiddelen, waarvan reeds hooger sprake was. Ten tweede mag men niet uit het oog verliezen, dat nieuwe | |
[pagina 393]
| |
transportmiddelen ook nieuwe machines vergen, die men bouwt in de groote moderne speciale werkplaatsen van een Ford-maatschappij, een Baldwin Works voor locomotieven, een Dornier- of een Fokker-fabriek voor vliegtuigen. Men moet ook nog al de leveranciers dezer fabrieken niet vergeten, die aldaar een nieuw afzetgebied vonden en dus op hunne beurt hunne vroegere fabrieken vergrooten. Men moet ook al deze machines onderhouden en herstellen in een ander aantal speciale werkplaatsen, zooals garages, droge dokken, enz. Tot zoover is er nog niets nieuws over den invloed van het transportwezen; en onze bedoeling was hier meer eene toepassing aan te halen, als voorbeeld onzer voorgaande theorie. Maar de uitbreiding van het transportwezen beïnvloedt nog op twee andere wijzen de vermindering der werkeloosheid. Eenerzijds verschaft zij den arbeider een grootere arbeidsmarkt, anderzijds verspreidt zij over een grooter afzetgebied, soms wel over de wereldmarkt, de door de techniek verhoogde voortbrengst der fabrieken. Vroeger was een arbeider ongeveer verplicht zijn werk te zoeken in de dichte nabijheid zijner woonplaats. Thans zien wij hem dagelijks van kilometers verre naar de fabriek trekken en 's avonds weer terugkomen; hij komt van Vlaanderen naar Wallonië, van de Borinage naar Frankrijk, of van de Kempen naar Holland. De afstand waarbij het nog winstgevend voor hem blijft eene werkgelegenheid aan te nemen, wordt steeds grooter; en aldus verminderen ook aanzienlijk de kansen op bestendige werkeloosheid. Dank zij nog deze ontwikkeling van het vervoerwezen, dat steeds verder doordringt in alle wereldstreken, kan ook nog door emigratie een compenseeren tot stand komen van de beschikbare werkkrachten tusschen de verschillende landen. Nog zoovele gewesten in Zuid- en Oost-Europa, zonder van de andere werelddeelen te spreken, zijn nog niet op ons peil van beschaving gekomen: daar ligt nog een massa werk te wachten op wie het zal aandurven. Dank zij het transportwezen, kunnen nu ook de goederen in grootere hoeveelheid geruild worden van land tot land, van werelddeel tot werelddeel. Wij zagen in het begin van dit betoog dat de vorderingen der techniek de produktie per arbeider in sterke | |
[pagina 394]
| |
mate verhoogt. Een bepaald voortbrengingscentrum zou natuurlijk deze stijgende voortbrengst zelve niet kunnen verbruiken: de afzet moet dus steeds verder af van den voortbrenger gezocht worden. De ontwikkeling van het transportwezen heeft in die oplossing voorzien. Dus ook ditmaal bracht de techniek het geneesmiddel voor de bedreigde kwaal, waaraan ze anders schuld zou hebben. Zoolang er nu nog landen bestaan, die ons in beschaving ten achtere blijven, zoolang zijn er nog zeker nieuwe afzetgebieden, die de vrees voor overproduktie uitschakelen. Volgende verklaring van M. David S. Erulkar, Indisch afgevaardigde van de Internationale Handelskamer, kortelings tijdens een vergadering dezer Kamer afgelegd, geeft ons een beknopt denkbeeld van de mogelijkheden die er nog maar alleen voor Indië bestaan: M.D.S. Erulkar wilde doen uitschijnen dat ‘de sleutel van de welvaart van een volk in zijne koopkracht ligt. Welnu, het gemiddelde inkomen van een Hindou bedraagt tegenwoordig 7 roupies per maand, ongeveer 70 Fransche frank, of iets meer dan twee frank per dag. Als men zich dan wel wil herinneren dat maar een tiende van de Indische bevolking op merkbare wijze tot den wereldhandel bijdraagt, dan kan men oordeelen welke de omvang zou zijn van de bijdrage van Indië, indien zijne bevolking in betere ekonomische voorwaarden leefde. Het grootste gedeelte van de bevolking van Indië, gerekend als werkelijk verbruiker, is tegenwoordig nog verloren voor den wereldhandel.’ Men zou nog even zooveel kunnen zeggen over Rusland, over China, en nog over andere landen. Eilaas, de mogelijkheden van het transportwezen om tot onze algemeene welvaart bij te dragen, worden zeer slecht benut. Politieke oorzaken, zooals racistische en nationalistische volkstendenzen, zijn hierbij groote hinderpalen: steeds hooger opgedreven toltarieven worden een kwaal voor den algemeenen vooruitgang, terwijl de Volkerenbond van Genève er onmachtig tegenover staat. Men geloove toch heusch niet dat de Vereenigde Staten van Amerika het ooit tot hun tegenwoordig hoogtepunt zouden gebracht hebben, als zij veertig kleine staten gebleven waren, en die elkander bekampen met wapens of met toltarieven. | |
[pagina 395]
| |
Is de kringloop gesloten?Uit voorgaande uiteenzetting blijkt dat door de technische vooruitgang bepaalde arbeidsgelegenheden te niet gaan, maar dat er ook andere en nieuwe tot stand komen; dat, over de geheele arbeidsmarkt gerekend, aldus de kansen op werk niet verminderen, maar zelfs verhoogen. De kringloop heeft slechts als gevolg eene grootere voortbrengst met geringeren kostprijs te bekomen. Indien onze stelling juist is, dan moet deze evolutie der techniek kunnen doorgaan zonder tot bestendige overproduktie aanleiding te geven; zoo niet, dan leidt de techniek toch onrechtstreeks tot verhooging der bestendige werkeloosheid. De huidige ekonomische wereldkrisis heeft reeds menig kommentaar verwekt; alle mogelijke oorzaken worden verdacht; en dikwijls, zonder verder de zaken in te zien, heeft men gesproken van algemeene overproduktie als gevolg van een onberedeneerde en overdreven uitbreiding der nijverheid. Wij zouden dus juist in het stadium verkeeren, dat veel meer wordt voortgebracht of kan voortgebracht worden dan men wel kan verbruiken. Wij wenschen niet onze bescheiden meening nog te voegen bij zoovele andere, die meer bevoegd zijn om den kritischen toestand van den dag te beoordeelen. De Heer Prof. Baudhuin, in een zitting van de ‘Société d'Economie Politique de Belgique’ deed namelijk de volgende verklaringGa naar voetnoot(1), toen hij er over de huidige krisis sprak. ‘Het schijnt niet dat er overproduktie bestaat. Men heeft dit bij elke krisis gedacht. Men moet er nochtans goed over nadenken, en wanneer men de zaak aandachtiger beschouwt, dan ziet men aanstonds in dat men zijne eerste indrukken moet wantrouwen... In 1900 namelijk was men er heilig van overtuigd, en deze overtuiging was vooral sterk gegrond in de ijzernijverheid. Toenmaals bedroeg de Belgische voortbrengst 750.000 ton gietijzer en iedereen zegde: Het is onzin, hoe wil men dat België ooit voor een dergelijke hoeveelheid gietijzer af zet vindt? In 1901 daalde de voortbrengst van gietijzer tot 550.000 ton; ze steeg daarna weer snel en | |
[pagina 396]
| |
in 1903 bedroeg ze 1.000.000 ton. Men had dus reeds het geduchte cijfer van het krisisjaar overtroffen. En men is voortgegaan: in 1929 bedroeg de Belgische voortbrengst 4.000.000 ton staal. Eenmaal de krisis voorbij, wordt de voortbrengst grooter dan voorheen... en men vindt afzet.’ Na dit voorbeeld voor ons land, herneemt Prof. Baudhuin in zijn rede hetzelfde geval der ijzerindustrie voor de wereldproduktie: in 1907 bedroeg zij 60 millioen ton, daalde tot 50 millioen ton in 1908 wegens een krisis en bedroeg alweer 75 millioen ton in 1913, zonder ditmaal een nieuwe krisis te verwekken. Dit geeft aan Prof. Baudhuin de gelegenheid dit gedeelte zijner uiteenzetting te eindigen met de woorden: ‘A chaque crise on a d'abord cru à la surproduction, et chaque fois on a été trompéGa naar voetnoot(1).’ Naar allen schijn is het ook ditmaal het geval. Als wij nu in een zware krisis verwikkeld zijn, is het wel onder andere omdat door nationalistische ijdelheid zware ekonomische fouten werden begaan, en men ze nu moet boeten. Daaraan heeft de techniek geen schuld. Wij willen dus nog even eene meening van den Heer Senator Dens aanhalen, die hij uiteenzette in eene voordracht, door hem gehouden voor de Handelskamer van Brussel, den 25n Maart l.l. ‘Na den oorlog hebben zekere landen zich geheel onafhankelijk willen maken van den vreemde, voor al hunne behoeften, en om tot een lagen voortbrengingsprijs to komen hebben zij hunne voortbrengst zeer hoog moeten opvoeren. Iedereen wilde verkoopen, maar niemand wilde koopen van den vreemde. Vandaar is de huidige krisis gekomen, en de wind van protektionisme die over alle landen waait.’ | |
Zal in de verre toekomst de technische vooruitgang ons met vergroote, bestendige werkeloosheid bedreigen?Voorzien durft men in dit geval zoover niet; de techniek is erg machtig en zeer verrassend. Zooals hiervoren uitgezet, houdt tot nog toe de technische vooruitgang gelijken tred met de behoeften der industrie; een revolutioneerende uitvinding is zeldza- | |
[pagina 397]
| |
mer, en haar invloed is tijdelijk. Gelukkig ging alles tot nu toe geleidelijk en hadden de omstandigheden ook den tijd zich aan te passen. Gaat het nu later altijd zoo voort, dan blijft de vrees vrijwel uitgesloten, eenmaal met steeds grootere bestendige werkeloosheid bedreigd te worden, en waarvan de techniek alleen de schuld zou dragen. Sedert het begin der 19e eeuw evolueeren evenwel de nijverheid, de handel, het verkeer in een tempo dat van jaar tot jaar versnelt. Daarin zou misschien voor een verre toekomst de oorsprong van een mogelijke zware verwikkeling der toestanden kunnen liggen. Moest deze versnelling steeds toenemen, dan kan men zich verbeelden dat de techniek met haar tempo eens te ver vooruit komt ten opzichte van wat de algemeene toestand vereischt. Een schakel van den kringloop zou bedreigd zijn te breken, wanneer bij voorbeeld ditmaal het verbruik en de behoeften eens werkelijk oververzadigd zijn. Misschien blijft het ook maar bij eene mogelijkheid, die zich nooit verwezenlijkt, en dan moet men toch steeds nog vertrouwen op het aanpassingsvermogen der menschheid, die na zoovele eeuwen, reeds zooveel zware toestanden beleefde, en zich toch nog altijd wist aan te passen, of zich te behelpen.
La Louvière, den 4en April 1931.
E. DEWAEY, Ingenieur A.I. Br. |
|