De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
Mevrouw Knol heeft een Moord op het GewetenEen echte moord, met bloed!
En dat 's morgens vroeg.
Een schokkend begin voor een doodgewonen dag.
En wilt-de weten, hoe 't gebeurd is?
Precies een komediespel.
Wanneer het doek omhoog gaat, dat is, wanneer de morgen binnenstraalt, komt de oude heer Knol flink voor de pinnen. Hij heeft dan verscheiden werkjes in zijn rol - elken dag hetzelfde lolleken, zegt hij gelaten, - en hij voert die werkjes uit, regelmatig, nauwgezet, schier mechanisch. Hij daalt, op zijn slip-slap-sloffen, in zijn kelder, neemt een volle melkpan in de linkerhand, knijpt den in papier gewikkelden klomp lekkerkoek onder den linkerarm, en met het brood, waarop het boterschaaltje evenwichtig waggelt, gelijk een kroontje, in de rechterhand, stijgt hij terug naar 't volle daglicht. Ge ziet hem gaan van hier, omgeven door den diepen ernst van zijn onmisbare bedrijvigheid, met zijn bijna kalen, glimmenden kop en zijn slodderbroek, en ge hoort hem schuiven op zijn slip-slap-sloffen. Zie, brood en boter en lekkerkoek prijken op de tafel voor 't ontbijt. Een malsch-lokkend stilleven.
En dan is 't voorgevallen.
Wanneer de oude heer Knol argeloos het papier loswikkelt, om met het breede mes een paar sneden koek, waaraan pak is, af te zagen, wipt er plots iets uit: roef! Wat een zonderlinge, warm-fluweelige, afkeerwekkende aanraking op zijn stramme vingers! Een muis, een echte, vliegensvlug schuivende muis, met langen, spitsen staart, die zelfs achter haar lichaampje sleept; een muis, die zich wonderbaar rap voortbeweegt, alsof ze door een geheim | |
[pagina 347]
| |
mechanismus werd in gang gebracht. Pootjes waren er niet aan te bemerken, zoo bliksemsnel ging het. Het beestje trottelde tot aan den rand van de tafel, dan weer ijlings-schichtig terug, als had het den kop verloren, Knol greep zijn mes, dat ten gevolge van de verrassing naast den lekkerkoek getuimeld was. Daar hoept de ongevraagde gast op een stoelleuning, dan op den grond, precies een lenige akrobaat. Koelbloedig en scherpzinnig klapt Knol de binnendeuren toe; want een muis in huis en is niet pluis, al maakt ze geen gedruisch. Hij lost het mes, grijpt een handdoek en zweept rechts naar de op hol schietende vluchtelinge. Mis! De muis zit links. Hij slaat weer links. Mis! Ze duwt zich rechts in een hoek. Ze verdwaalt in 't schotelhuis. Wip! Daar is ze op de achterplaats. - Ge moet er, janverdekelinge! aan... Ge moet er aan... Ha, lekkerkoekliefhebber, smeukelmuile. Een momentje, Mietje de muis, siste de oude heer raadselachtig-wraakbroedend, ongewoon snel. Ge verdient rattenvergif... maar vooraf mijn melkpot in veiligheid gezet, want moest die overkoken, 't werd een kattestrofe... en 't ware nog dat mijn hondje wanneer mijn kapitein beneden komt!.. Wat peinst-de gij wel, mij alzoo den schrik op het lijf te jagen en mijn maag overhoop smijten, janverdekelinge! bij het rozig-wazig kiemen van den zilveren dageraad! De oude heer heeft nu en dan dergelijke buitensporige opborrelingen uit zijn frisschen, jongen dichterstijd, wanneer hij tot zich zelven spreekt. Al die kleurige gedachten stormen radiosnel door zijn geest. Zijn drie haren zwieren aanvallensgezind in den wind. Zwiep!... Zwap!... Strijdzang van den handdoek.
De oude mevrouw Knol kwam nu ook te naargange.
- Wat doet-de gij nu, pere? Tsemenast?Ga naar voetnoot(1).
't Was haar morgengroet.
- Jacht op wilde dieren! Kelderwild! Geen genade!
- God in den hemel, een muis!... een ratte! gilde ze, meer dan half uit den haak.
Ze neep zenuwachtig-paniekig heur rokken bijeen. Ei, 'k wil 't gelooven, alzoo op uw nuchter maag! En ze zoekt instinctmatig een stoel, een bank, een verhoog, een ladder, een veilig toevluchtsoord om er op te klaveren met de gezwindheid en de bevalligheid | |
[pagina 348]
| |
van heur zeventig jaren. Maar die reddingsmiddelen waren er niet. En nu kwam, ze wist zelve niet hoe, heur doortastende heldenmoed voor den dag. Ook radiosnel. Een mensch kan nooit vooruit weten, waartoe hij in staat is in aangrijpende omstandigheden. Onverschrokken koelbloedig liet ze heur rokken los en, met een stuk dweil gewapend, nam ze vastberaden en met opeengeknepen tanden een werkdadig deel aan de nijdige achtervolging op het vermoeide viervoeterken. - Geen genade, janverdekelinge! zei ze ook. 't Zal ik-ik mij daar 'n keer mee bemoeien. Twee reuzen tegen een nietig dwergsken! - Nog een haarken, en ik had ze! blies de oude Knol. - Zoep! zweepte mevrouw, en ik heb ze!... DodikaGa naar voetnoot(1). ...Ziet-de wel dat-de mij weerom noodig hebt! Triomf! Het beestje bleef liggen, echt liggen, neergebliksemd... knockout! - Een, twee, drie, viere, vijve, zesse... telde de oude heer grappig, gelijk in den boksersring. Ge zult nu denken: 't spelleken is uit; het doek slaat toe. Maar ge zijt een muizesprongsken mis; want wanneer meneer Knol ‘zevene’ wou zeggen, begon de oude deugniet van de knagelijntjesfamilie, 'n snoksken met 'n keer, te tsappelen en te schudden en te staarttrillen. - Horlogewerk! deed mevrouw. - 't Is, janverdekelinge, een taaie, zei de oude heer. Ze en is zij niemendalle knockout, en nog veel min dodika! Dan zette mevrouw zwijgend-doortastend een breeden, noodlottig-onverbiddelijken nuchteren voet op het wezenlooze slachtoffer... en ze duwde, een kort duwken. - Nim! zei ze. Men hoorde niets. - De korte pijne! ging ze beslist voort, vol van heur geweldige overmacht. Er was een vlekje rood aan het muilken en een sprietelingsken op de vloersteenen. - 't Is er mee gebeld. Ze is er zalig mee! - En nu de lijkverbranding in de stoof. | |
[pagina 349]
| |
Hij strijkt zijn drie haarkens weer in orde, de oude Knol. Tusschen duim en wijsvinger knijpt hij het muizestaartspitsken. - 't Is, verdeke, zwaar, zoo'n beestje, zei hij. Nu ziet-de duidelijk de pootjes... Ze is zij wel te pas! - 'k Geloof het een beetje. Ze is, janverdekelinge, met mijn halven lekkerkoek weg. En 't was de laatste zweeftocht van den koekpeuzelaar. Zoetigheid heeft meer dan één in 't verderf gebracht. - Wascht dan maar flink uw handen, eer ge 't brood aanraakt, verwittigde de kieskeurige mevrouw. - Muizen zijn bij uitstek propere beestjes! - Het beestje zal stellig niet vermoed hebben wat boven zijn onnoozel kopken hing, wanneer het lekker-gemoedelijk aan mijn suikerkoek knabbelde voor zijn ontbijt, zei mevrouw. - Iedereen krijgt al eens een harde noot te kraken. Kleine oorzaken, groote gevolgen, besloot de oude filosoof. Het stoofdeksel kletste toe; het drama was afgeloopen! 't En had alles in alles slechts een paar minuutjes geduurd. Mevrouw Knol stond opeens een moment te peinzen. Gewetensbezwaar kwelde haar. Een storm van gedachten grolde in haar geschokten geest. Ze had het muizeken gedood... schrikkelijk dood getrapt... Een leventje vernield... gevoel en beweging verplet... 't Was het noodlot... Anders kon het toch niet. Ze zou, gelijk men zegt, geen vliegsken kwaad doen, en dat zijn nochtans zeer hinderlijke en uiterst schadelijke dieren, die men vlug uit den weg ruimen moet. Maar een beestje dooden, dat zooveel grooter is dan een vlieg, komt veel belangrijker voor, men mag zeggen wat men wil... Het en kon waarlijk niet anders... Het gewetensbezwaar en een niet te ontkennen schaamtegevoel verdwenen, verdrongen door een andere overrompelende gedachtenbende... Ze had schier tegen haren wil, een oogenblik zoo doortastend gehandeld... haar voet was als van zelf omhoog gegaan en dan omlaag geklapt... toch zonder de minste uiting, die eenige wreedheid of eenig genot in 't lijden van het dierke kon doen veronderstellen... en door die snelheid bleef toch schier alle smart aan het slachtoffer gespaard. Ook waar! Daarnaast wemelde in haren geest, als tegenhanger, een derde beeldenwerregaren van verknabbeld papier, weggevreten | |
[pagina 350]
| |
lekkerkoekkantjes, muizetandekens in haar hompje kaas, muizepootjesindrukken rond haren melkpot, en, met permissie, muizestrontjes van een kroostrijke familie op haar boterschotelken... en de slotsom was: effen kalmte en gladde vrede in haar geweten. Ze schonk zich een geutje koffie in, om een einde te stellen aan de uitpeutering van haar gedachten, en ze sprak, en het leek een verontschuldiging: - Arm beestje, 't en kon waarlijk niet anders. En, alsof de oude heer haar zielestrijd geraden en gevolgd had, volledigde hij al knabbelend, smakelijk-profijtig: - Ja, ja, sommige dieren moet men vernielen; vast en zeker; maar, en dat is ook mijn principe, - geef mij nog een stroelingsken koffie - het en mag niet met kwellerijen of folteringen gepaard gaan. Neen, zulle, daar en ben ik ook geen liefhebber van. - 'k Peinze ik-ik eveneens alzoo, zei mevrouw, gemoedelijk een boterhammetje smerend... Ge denkt nu alweer: Nu is 't heel zeker gedaan, en het doek schuift dicht. 't En is echter alzoo niet. Het drama had nog een staartje, kleiner dan een muizestaartje. Mevrouw Knol was te wege een appetijtigen hap te doen, wanneer ze plots met open mond bleef zitten, een seconde, gelijk met afgeknipten eetlust. Ze beziet achterdochtig en op afstand haar schijfje lekkerkoek, terwijl ze lucht opsnuift. - Muizereuk! preutelt ze, en haar bovenlip krult uit louter afkeer... Effenaf muizereuk!... Merci... alles snoert toe rond mijn maag. De wraak van de doode. Weerom het onvermijdelijke noodlot. - Verbeelding! antwoordde het gemoedelijke gebuurkoffiekopje. - Pere! Hebt-de gij mij misschien den aangeknaagden kant opgedischt? - Bij lange niet!... Ik heb hem gehad, verzekerde de voortetende oude heer met een onomstootelijke kalme overtuiging en met een gezicht van: - Alzoo is 't! - 'k Zou gezworen hebben, precies gelijk van een muis! | |
[pagina 351]
| |
Ze was vlug gerustgesteld; vertrouwensvol vatte zij den bekorenden lekkerkoek weer aan, en slurpte daarbij smakelijk den geurigen drank der zoete mokaboonGa naar voetnoot(1). Gerustgesteld door een vriendelijk woord. Maar men mag hem niet onvoorwaardelijk gelooven, den ouden grappenmaker; hij durft liegen, liegen, dat zijn drie haarkens verontwaardigd-oproerig overeind komen staan.
ALEXIS CALLANT. |
|