de middeleeuwsche beschaving het werk van het jonge en frissche volk van over den Rijn, dat nieuwe levenskracht aan de verdorven en verzwakte maatschappij van het keizerrijk heeft medegedeeld.
De theorie van de ‘markgenossenschaft’ is een voortbrengsel van deze laatste school. Haar uitgangspunt is op het einde van de XVIIIe eeuw te zoeken, bij den Westfaalschen jurist Justus Möser. Hij leefde in den tijd van de emancipatie der boeren, streed voor de verbetering van hun rechtstoestand, en, meegesleept door de gedachtenstroomingen van zijn tijd, kwam hij er van zelf toe ook voor het oude Germanië in een tijdperk van vrijheid en gelijkheid te gelooven. In zijn streek, Westfalen, de eenige die hij bestudeerd heeft, bewoonden de landlieden alleenstaande hoeven, terwijl nieuwe gebieden rondom elk dorp toen nog als gemeenen grond gebruikt werden. Zijn tijd en het midden waarin hij leefde hebben zijn voorstelling aldus beïnvloed: de Germanen waren volgens hem vrij; ze baatten afzonderlijke hofsteden als eigen bezit uit; ze hadden daarenboven recht op een aandeel in de ‘mark’, d.w.z. de onverdeeld gebleven gronden, als bosschen, weilanden, heiden; vereenigd in een ‘markgenossenschaft’ waakten ze over het beheer dezer laatste.
Overgeleverd aan rechtsgeleerden, die zelfs niet meer, zooals Möser, de toestanden van een bepaalde streek voor oogen hadden, maar deduktie op deduktie stapelden, nam de theorie van de ‘markgenossenschaft’ in de XIXe eeuw vervaarlijke vormen aan.
Met K.F. Eichhorn, en in nog sterkere mate met G.L. von Maurer, werd de ‘markgenossenschaft’ de kern, waarin alle andere openbare instellingen, ook de Staat, hun oorsprong vonden. Laat-middeleeuwsche gebruiken beschouwde men als overblijfsels van tien eeuwen oudere. Men bracht ze in verband met verkeerde uitleggingen van Caesars' en Tacitus' beroemde beschrijvingen. Zoo geraakte men veel verder dan Möser: dat de Germanen in het begin van hun kolonisatie gemeenschap van grondeigendom gekend hadden gold voortaan als een bewezen feit.
Ook in ons land kreeg deze theorie haar aanhangers. Emile de Laveleye veralgemeende ze in een ophefmakend werk: La Propriété et ses formes primitives. Hij meende het landbouwkommunisme als aanvangstadium van den eigendom bij verschillende volkeren te ontdekken. Zijn studie verscheen in 1874. Sociale