reeks landen van kleine uitgestrektheid en van uiterst beperkte beteekenis in internationaal opzicht: de drie Skandinavische rijken met IJsland, nl., Holland, België en Zwitserland, Tsjeko-Slovakije, Letland en Estland. Daar tegenover staan, zwart afgebeeld, het geweldig groote Rusland, gelukkig eenigszins buiten Europa, wat ligging en wat ideologie betreft, en ook Italië, dat, al is het veel kleiner, oneindig gevaarlijker is èn door zijn aardrijkskundige ligging, èn door de aantrekkingskracht, die de theorieën van zijn tegenwoordige machthebbers, veel meer dan die der Russische, op zekere gedeelten der bevolking wat overal in Europa uitoefenen, zoodanig dat deze in zekere landen zelfs reeds tot verwezenlijking is gekomen. Want onder dictatuur-bewind staan ook Yoego-Slavië, Albanië en Griekenland, Portugal, Lithauen. Vier landen zijn geregeerd door half-dictaturen; het zijn Polen, Hongarije, Boelgarije en Turkije, voor zoover dit laatste nog Europeesch mag worden geheeten. En al de andere landen van ons werelddeel: Spanje, Duitschland, Oostenrijk, Roemenië en Finland, leven onder de voortdurende bedreiging van een staatsgreep, waarbij een dictatuur van rechts zou worden ingesteld.
Wat er in Spanje, Roemenië of Finland ooit gebeuren moge, een beslissenden invloed op den gang der Europeesche politiek zal dit niet kunnen hebben. Geheel anders is het echter met Oostenrijk en vooral met Duitschland, waarop een ieders blikken tegenwoordig gericht zijn als op het bolwerk der democratie en het bolwerk van den vrede. Maar dit tweede zijn deze zusterlanden niet uitsluitend en alleen omdat zij het eerste zijn - en dit vergeten maar al te dikwijls zij, die, omdat de Heimwehre nog niet ontwapend zijn, en omdat de Hitlerianen zoo een schitterende overwinning hebben behaald, het uitbreken van een nieuwen oorlog als onmiddellijk dreigend beschouwen en er toe bijdragen een soort van paniek-stemming in Europa, en speciaal in Frankrijk, te doen heerschen. Tegen dergelijken geestestoestand komt Luit.-Col. Alexis Métois op in een artikel, Y a-t-il danger de guerre? betiteld, dat hij in LE PROGRES CIVIQUE van 29 November heeft laten verschijnen.
Bij het commenteeren van de zeer toegejuichte, maar ook zeer onbesuisde redevoering van den heer Franklin-Bouillon in de Fransche Kamer, verklaart Luit.-Col. Métois niet te gelooven aan een onmiddellijk oorlogsgevaar, en dit voor redenen zoowel van politieken als van militairen aard. Militair staat Frankrijk buitengewoon sterk, vooral, ondanks de meening van velen, sedert dat Rijnland ontruimd werd en niemand zal toch denken dat dit land een overrompeling van Duitschland beraamt; daarentegen verkeert Duitschland, en voor vele jaren nog, in een toestand van militaire machteloosheid, vooral door het feit dat het verschillende maanden noodig zou hebben om te mobiliseeren. Daaraan zal het ongetwijfeld te danken zijn dat er ook politieke redenen bestaan om niet aan een onmiddellijk oorlogsgevaar te gelooven: ‘L'Allemagne prudente’ waarvan de heer Franklin-Bouillon gewaagde, heeft nog steeds, ondanks de September-verkiezingen en de straatrelletjes, de bovenhand op ‘L'Allemagne cynique.’
Maar er zijn ook redenen van economischen aard, die toelaten den oorlog als niet onmiddellijk dreigend te beschouwen. En deze redenen, de sterkste misschien, legt ons de heer F. Baudouin, hoogleeraar te Leuven, uit in een zijner kronieken over La vie économique et financière, die hij maandelijks publiceert in LA REVUE GENERALE en die hier (Nr van 15 Nov.) den titel draagt van: Si la guerre éclatait. Moest de oorlog uitbreken, dan ware de gansche, reeds zoo broze economie van Europa te niet; Duitschland zou het eerste slachtoffer zijn, Italië zou volgen en Frankrijk zou niet gespaard blijven; wat Engeland betreft, men is gerechtigd zich af te vragen of het nog een nieuwen oorlog zou kunnen doorstaan. Dat, in elk geval, in de tegenwoordige verhoudingen en nog jaren lang, Duitschland er niet aan denken kan oorlog te voeren en nog veel minder het initiatief van een oorlog te nemen of aan dergelijke politiek mee te doen, wordt door den Leuvenschen hoogleeraar klaar en duidelijk uiteengezet aan de hand van een onderzoek van wat gebeuren zou, indien wat door