En Iluja boog zich sierlijk als een luchtige libel over den groenen, rustigen spiegel en keek. Ze nam een purperen lischbloem en stak die in haar lichtend haar. Ze spiegelde zich in den vijver. En zoo mooi was het beeld dat ze zag, dat de warmte van haar hart te wassen scheen, als een stijgende stroom... Iluja vouwde de handen samen en vroeg met haar kinderlijk stemmeken: ‘O! water, wat is de geheimnis die sluimert in m'n hart?’
Maar rustig en rimpelloos bleef het water, zwijgend.
Aan den oever, ginds ver, stond een witte reiger in het groen, hoog op een teer-roze pootje en staarde, zwaar van droomen, Iluja aan. En de wolkjes dreven als rustige schaapkens voorbij. Hen ook stelde Iluja half snikkend de vraag, maar zij gingen en zeiden geen woord...
En toen Iluja kwam aan den tempel, waar de woudgeest aanbeden werd, en de rozen geurden, vond zij dezelfde onberoerde stilte, en zelfs de milde woudkoning zweeg.
Toen, heel uit de verte, klonk een blij-licht lied, dat was als een lentedag en zon over kleurige bloemen,... en dan plots als avondstille bede na nog na-gloeienden dag, diep en rustig.
En Iluja juichte!...
Handenklappend ging zij den zang te gemoet. Zij sloeg de armen om den hals harer zingende zuster en zoende haar. ‘Mani!’ lachte zij, ‘Mani, je bent welgekomen!’
Maar Mani maakte zich langzaam los uit Iluja's armen. Haar oogen staarden veren haar wangen gloeiden. Zij droeg een zacht rood kleed en in haar donkere haren brandden roode bloemen.
- ‘Iluja, ik ben gekomen om je den mooien zang te zingen van m'n weelde..., het warme lied van m'n volle hart!...’
En ze nam de kleine lier die aan een goudlederen gordel hing en zong, streelend de snaren met de lange, witte vingeren, de oogen starend, groot als naar een wonderland.
Haar stem sloeg rillend op in hartstochtelijk tempo. Hoog ging de zang over de welving der ruischende boomen heen, die luisterden als Iluja.
‘Ik ben een kind van het zuivere woud en ik zing den zang van m'n weelde!... Ik ging in m'n witte meisjesgewaad van wuivende sluiers het leven door. Ik ging, wit, in de zon van het leven. Ik ging met m'n armen, m'n handen van rozen zwaar, rozen van