| |
| |
| |
Boekbeschouwing
E.J.J. Kocken: Ter Dateering van Dante's Monarchia. Uitgave van het Instituut voor middeleeuwsche Geschiedenis der Keizer Karel Universiteit te Nijmegen. Nijmegen-Utrecht: N.V. Dekker & V. d. Vegt & V. Leeuwen. 4 Fl.
Gen werk van Dante werd zoo aangevallen als zijn in het Latijn geschreven Monarchie. Hij schildert er het Ideaal in van een universeel Keizerrijk, dat de heele wereld moet omvatten. In Boek I wil Dante het bestaan dezer Wereldmonarchie als een noodzakelijkheid bewijzen voor het heil der menschheid. In II wil hij de waardigheid van Keizer verkregen zien door een Romein. In III schrijft hij, dat het gezag van den Keizer niet afhankelijk is van den Paus, maar onmiddellijk van God. Dr. Koeken tracht het vraagstuk ‘Wanneer heeft Dante de Monarchia voltooid?’ op te lossen.
Zijn meening is, dat de Monarchia moet worden beschouwd als strijdschrift en dat voor haar dateering moet gezocht worden naar aanknoopingspunten in het midden van Dante's politiek-kerkelijke tegenstanders. Hij past deze methode toe op een wijze, die nog niet beproefd is, door Dante's geschrift te plaatsen tusschen twee curialistische strijdschriften, dateerend uit den tijd van Bonifacius VIII (1294-1303). Hij toont aan, dat het laatste dezer twee geschriften, den nadruk leggend op beweringen en argumenten van het eerste, een aanval doet op de Monarchia, die op haar beurt blijk geeft, dat eerste strijdschrift te kennen. Deze tractaten zijn ‘Non ponant laici os in caelum’ en ‘De potestate Papae’ van Hendrik van Cremona. De Monarchia moet voltooid zijn in 1301. Uit inwendige criteria van Dante's werk, vergeleken met den kerkelijk-politieken toestand omstreeks 1301, komt hij tot een nauwkeurige dateering.
De kristalheldere betoogtrant van Dr. Koeken, benevens zijn sterke eruditie, zal bij ons zijn werk, zoo goed bij liefhebbers van de letterkunde als bij die van geschiedenis, doen inslaan, te meer daar de behandelde tijd ook in de Vlaamsche historie een zeer gevoelig punt uitmaakt, en de gebeurtenissen in Vlaanderen Dante zeer goed bekend waren en hem voor oogen moeten gestaan hebben bij het opstellen van zijn Monarchia.
| |
C. Wessels S.J.: De Geschiedenis der R.K. Missie in Amboina van haar Stichting door den H. Franciscus Xaverius tot haar Vernietiging door de O.I. Compagnie, 1546-1605. N.V. Dekker V. d. Vegt en V. Leeuwen. Nijmegen. Met 5 platen en 2 kaarten. Fl. 3,90.
In een eerste hoofdstuk over de ontdekking van Ambon en de invoering van het Christendom aldaar, zet de geestelijke auteur de werking van Franciscus Xaverius op gindsche plek in het verre Oosten uiteen. Deze tweede Paulus bezielde er het geloof der Christenen met nieuw leven. P. Wessels handelt over de eerste missionarissen ginder en de moeilijkheden en vervolgingen, die
| |
| |
zij ondervonden. In 1564 werd de gelieele missie vernield door de fout van de koopmanspolitiek der Portugeesche bevelhebbers van Temate. De expeditie van Gangales Pereira Marramaque (1567) leidde tot den bouw van een vesting (1569). Velschillende dorpen bekeerden zich toen (1570). Weldra ontstonden opnieuw onlusten, veroorzaakt door de misdadige Portugeesche tactiek, die zware beproevingen voor de missie meebrachten. De schrijver schetst ons het bestuur van P.B. Ferrari (1581-84), een onvermoeiden overste, en dit van P. Marta (1587-97). (Toen arbeidde in gindsche gewesten de Vlaming Rogier Koenraads, van St. Truiden). De missionnarissen leden intusschen nijpende armoede. Toch stond het missiewerk niet stil, ondanks alle ontberingen. De aankomst van de eerste Hcllandsche schepen op Ambon wordt dan besproken (1599). De expeditie van Furtado en Mendoza mislukte (1603) en vernietigde aldus de missie volkomen (1605). Zoolang de Hollandsche admiraal van der Hagen op Ambon verbleef, werd de godsdienstvrijheid onderhouden. Daarna brak voor de Katholieken een tijd van ellende aan.
In Bijlage I geeft P. Wessels de lijst van alle missionarissen, die in Amboina en de Molukken hebben gearbeid van 1546 tot 1605, in chronologische orde volgens het jaar hunner komst in de missie. Bijlage II noemt de Portugeesche bevelhebbers van Ambon.
Dit boek biedt allen eeh interessant stuk kerkgeschiedenis, op ongemeen boeiende wijze verhaald.
| |
Tony de Ridder. - Voetsporen. 1929. (De Tijdstroom, Huis ter Heide). Fl. 1,50.
‘Een boekje voor allen, die jong naar den geest zijn gebleven.’ Zeer, zeer mooie, stemmige bladzijden, waarin ontroerend, heel dichterlijk, verteld wordt over hetgeen het innerlijk leven leerde. Ons leven is een bergreis en ons aller voeten treden den steilen, gladden gletscher, die het leven is en waaroverheen een smalle, zwijgende weg voert - ononderbroken voetsporen... En sterven is normaal, zcoals geboren worden normaal is. Wen je er aan alleen te kunnen zijn met het Goddelijke in je eigen ziel; opdat je niet bang zult zijn, maar sterk, als de moeilijke dingen komen. En vraag geen onmogelijke dingen van het leven.
Het lyrisme van Tony De Ridder moge in een adem vermeld met dit van Van Suchtelen's ‘Stille Lach’. Beiden, zoo voelen wij het aan, leeren ons het groote, oneind'ge zwijgen.
| |
Dr. F. Delhez. - De Kunst van ziekzijn, 1929. (De Tijdstroom, Huis ter Heide). Ing. Fl. 0,50.
De kunst van ziekzijn bestaat in het zoo goed mogelijk dragen der ziekte, in den zin van: maak haar zoo licht mogelijk, draag haar zoo kloek mogelijk! Houd uw waardigheid van mensch op. De stille uren, dat de patient alleen ligt, zijn van buitengewone beteekenis voor de ontwikkeling van deze kunst. Ook van de dokters kan een stille werking uitgaan op den zieke, die van evenveel gewicht is als hun vakkennis. De sfeer rond hen is van groot belang, niet alleen voor de ziekte, maar ook voor de kunst van ziekzijn, dus voor het heele welzijn van den patient.
Dr. Delhez schenkt ons een rijk boekje, waarin prachtige verzen van Jacqueline van der Waals, de Genestet en Guido Gezelle en tevens verheven, toepasselijk proza van Augustinus, Geert Groote (Navolging van Christus), Luther, en Jan Luyken.
| |
| |
| |
Dr. Miedema. - Religie en Bouwkunst, 1929. (De Tijdstroom, Huis ter Heide). Fl. 1,95.
Onder dezen titel werden bijeengebracht de verhandelingen van het tweede congres voorreligie en bouwkunst, gehouden op 10 en 11 Juli 1929 in het Oolgaardhuis te Arnhem, benevens gegevens over het openluchtspel ‘Het Godshuis in den loop der Eeuwen’ en de gehouden prijsvraag aangaande kerkbouw. ‘Traditie en Kerkbouw’ werd besproken door G. Feenstra, die besloot: De nieuwe uiting van kerkbouw zij in diepste wezen geenprotesttegen de traditie, maar een aanvulling en verrijking en een vernieuwing tevens. G.J. Sirks, die hetzelfde onderwerp behandelt, maakte deze gevolgtrekking: Geeft, u bevzust van de uitgangspunten, een gewijde ruimte van dezen aard, die medehelpt aan het zuiver functioneeren der traditie en door haar karakter oogenblik bindt aan oogenblik en mensch aan mensch. De betreurde Just Havelaar had het over ‘Toegepaste Kunst en Kerkbouw’ en concludeerde: Het experimenteele, dat zoo welig woekert in ons kunstleven, blijve buiten de kerk. Niemand minder dan Dr. Berlage sprak over ‘Nieuwe Strevingen in de Kerkelijke Bouwkunde’; het kerkgebouw (van het vrijzinnig Protestantisme) zal niet eer kunnen ontstaan, dan wanneer de religieuse geest van den daarin te belijden Godsdienst, zich tot een collectief bezit zal hebben veralgemeend. W.J. Wegerif hield een gelijknamige voordracht, waarvan de slotsom luidde: Als de taak der kerk gezien wordt zooals het hoeft en er in liefde en toewijding tot God en menschen aan deze taak wordt gearbeid, zullen de nieuwe strevingen in de kerkelijke bouwkunst niet alleen haar fondsen, maar ook haar verwezenlijking wel vinden.
Documentatie van allereerste gehalte.
| |
Dr. van Mourik Broekman. - Vrijzinnig Protestantisme, 1929. (De Tijdstroom, Huis ter Heide). Fl. 0,40.
Vroeger konden wij reeds over deze geestelijke richting uitweiden aan de hand van de schriften van Dr. Proost en G.H. De Haas, zoodat wij ons hier kunnen bepalen met er op te wijzen, dat Dr. V. Mourik Broekman ons het karakter van het V.P. voorstelt en vooral zijn Christelijken aard beschouwt. De vereenigingspunten in het V.P. stelt hij vast (‘Kerk en Bijbel’). Prachtig zet hij de verwezenlijking van het V.P. uiteen: het V.P. behoudt een karakter van individualisme, dat niet als bourgeois-sentiment mag worden aangewezen, omdat het van een edel gehalte is en niet van een bekrompen geest getuigt. In het V.P. leven ideeën en idealen. Het is geen priesterlijk-kerkelijke godsdienstigheid; te weinig echter is het een profetisch-moreele.
Met scherpzinnigheid heeft de schrijver getracht het absolute van het relatieve te scheiden.
| |
G.A. Hoevers. - Jezus Christus, 1929. (De Tijdstroom. Huis ter Heide). Fl. 0,50.
De bedoeling van dien schrijver is ons het bewijs te leveren, dat Christus een verbeeldingsfiguur is, die in het Nieuwe Testament voorkomt als een persoon, doch als zoodanig nooit beschreven word. Christus is een veelzijdig beeld, door schilders en beeldhouwers zeer verschillend voorgesteld. De Christus van Michel Angelo heeft weinig gemeen met dien van Thorwaldsen, al zijn beide uitbeeldingen door heel het Nieuwe Testament te vinden. Christus is geen menschelijk wezen. Bovenmenschelijk toont hij zich, zoowel in de Evangeliën als in de Brieven van de Apostelen en in de Openbaring. Christus komt tot ons als de rijkste godsdienstig-zedelijke erfenis van een vroom voorgeslacht. Hij staat voor ons als de verpersoonlijking van dezes geloof, hoop en liefde.
Wij bevelen de lezing van deze degelijke ‘historische’ studie warm aan.
| |
| |
| |
Nora van Duyn. - Aan U, Vader, 1929. (De Tijdstroom. Huis ter Heide). Fl. 1,25.
Voor de edele inzichten van de eerlijke schrijfster, die God smeekt ons te leeren eigen leed om te zetten in levensvreugde voor anderen, buigen wij eerbiedig het hoofd. Allen, die zooveel tijd hebt voor spel en sport, roept zij toe, ook eenige oogenblikken te willen afzonderen voor wat boven het materieele uitgaat. Veracht de kleine liefdedaden in het leven niet; laat u niet in slaap sussen door eigen voldaanheid. Bergopwaarts moet ons het leven voeren, anderen ten zegen. Geluk is innerlijke tevredenheid. Waar woorden te kort schieten, spreekt soms een enkel simpel klein gebaar. Door het te veel zien op de maatschappelijke wantoestanden in 't algemeen, vergeten wij het meest nabijgelegene, dat direct voor verbetering vatbaar is.
Nog éen mooie idee: We moeten den zondaar willen zien niet met de pharizeesche bede in het hart: ‘Heb dank, o Heer, dat ik niet ben als deze!’ maar met de gedachte van den ouden Terentius, die zeide: ‘Ik ben een mensch, niets menschelijks acht ik mij vreemd’ en bovenal indachtig aan dit woord van Jezus: ‘Uw zonden zijn u vergeven; ga heen en zondig niet meer.’
JOZEF PEETERS.
|
|