De Vlaamsche Gids. Jaargang 18
(1929-1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Pip
| |
[pagina 258]
| |
kens, diep op het hoofd getrokken. Verder, roode neuzen en bloote voeten. Die dans duurde ongeveer een dik uur, tot Kobe, weg gesukkeld in 'n hoek van opgehoopte vermoeienis, stillekens was ingedommeld met zijn voorste slip over het hoofd gewaaid. Wannes was een kort stompventje en leunde zoetekens met de linkerelleboog op het morsig stamineetoogje, terwijl hij met de rechterhand de maat bleef aangeven en Stanneken, die het voorzeker niet wilde opgeven, zijn bovenlip vol bloedbleintjes voelde, zoodat allengskens de fijne velletjes vastplakten en het fluitgaatje dreigden te bestoppen. En ik danste, vertelde Cornelis: 't was een zware wedding met den brouwer van den Lux voor twee vette kalkoenen, te kiezen uit heel zijn menagerie; een eersten vechtershaan van het beste gehalte; een jong verken van rond de drie maanden oud; een veertigliters-vaatje met allerbeste trippelbier; zes dubbele krentenbrooden; de noodige patatten en een pot gelei van roode aalbessen, die minstens twee kilo's moest inhouden. Dat alles zou verorberd worden op een enkelen avond met ons drie en elk een mamesel er bij. De avond mocht slechts beginnen na zonsondergang en niet langer duren dan drie gevulde dagen met hoogstens vier en twintig uren schofttijd er tusschen. Een afgezonden persoon, door den brouwer aangeduid, zou de wacht houden gedurende de tusschenruimten en Nelleken zou de strengste bevelen ontvangen... En ik danste, dat mijn teenen omkronkelden en het bloote vleesch aan de planken mijner voeten zich kwam toonen. De brouwer schoof niet, Wannes stopte niet, Stanneken evenmin en ik... dat duurde al een vol uur en zeven minuten, zonder de sekonden er bij te rekenen. Maar plots werd de deur opengestooten en bracht men de gelukkige tijding, dat een jongen aan 't geboren worden was bij den brouwer; en deze sprong terstond op, snelde naar huis en ik, neen wij, waren gewonnen. Later heb ik het anders gedaan, want ik danste nog méér voor weddingen, doch voegde er altijd bij hoe lang zij mochten duren, dat was het werk. Caroline, die het ernstig meende, plekte de handen van stijgende verbazing door elkaar en slaakte in luide uitroep: - Maar hoe heb'de gij dat kunnen volhouden? Daar moet men in Pipe voor wonen. | |
[pagina 259]
| |
- Och god! maar neen, ça passe in de jeunesse. Maar nu die maaltijd... Alvorens verder op te varen, speekte Corneel eens duchtig in de handen, wreef ze pletsend tegen elkaar, dronk met een enkel geutje zijn porto naar binnen, bestelde een nieuw rondeken en klapperde duchtig verderop. - Die maaltijd bij Nelleken Seef, dat was iets waar ik kan van blijven vertellen. Ik trok met Kobe den anderen dag naar den Lux. De brouwer trok zijn neus op de rechterkant en voerde een verbazende tronie hoog in de lucht, wreef sappig het Meizweet weg en bromde iets tegen Sevenandt, die zich haastte de stalling te sluiten. Ik koos de kalkoenen en verfde ze met een blauwselstreep. Van den haan pluimde ik twee veeren uit den sierlijken staart, 's Zaterdags der zelfde week was Nelleken aan den vollen kook en wij verorberden in ordentelijke mate, begonnen op een bezadigd uur en stelden niet uit tot Zondags wat er den eersten dag in ging. Wij smulden en zongen en daverden onze prettigheid langs alle kanten uit. De ververschingen lieten op zich niet wachten en als ieder genoeg had, kwamen de krentenboterhammen met de gelei van twee duimen dikte gesmeerd en de smakelijke trippel werd naar binnen gesloeberd; ik niet, ik dronk port, roode port, die kraalde en borrelde van opgeloste zoetigheid. De laatste dag, dus Dinsdag, in den morgen, werd heel het overschotje zorgvuldig verzameld en al de beenen, schoepekens en teentjes gretig bij elkaar gescharreld en met ons zessen bij den brouwer te huis besteld, die niet kon nalaten ons zijn verwondering uit te drukken. Hij haalde twee flesschen sterken wijn naar boven van ouden datum en er werd nog wat gesloeberd; ik dronk porto, dat wist Luxken. Rosalia puilde de oogen naar buiten en voelde de aanstekelijkheid van lichte hoofdpijn toenemen, terwijl Caroline haar bewondering maar niet kon onderdrukken en met een losse tong voortdraafde om Corneel met uitbundige loftuigingen te overladen. Regine wreef over de glans die glom op haar blauw getint voorschoot en gaapte meermaals met een open mond; kon, met de meeste inspanning welke zij aanwendde, zich zelve niet overtuigen. Cieltje suusde zachtjes den doopeling in slaap en Koorenveldt glimlachte tot de waardin, om insgelijks te toonen dat hij | |
[pagina 260]
| |
haar twijfelachtigheid welwillend deelde. Niemand mopperde echter een enkele opmerking en men luisterde een oogwenkje dapper toe naar de aandravende geruchten van een vreemdsoortig orgelklingelen, dat traagjes de leegte van het wijde Sint-Jansplein kwam vullen. De hoofden draaiden in gloed en hitte en Corneel stapte al eens meer op om de jonge weduwe iets toe te fluisteren, terwijl hij zich haastig terug tot Rosalia wendde en deze nog eens hartelijk in de kin kneep. De geruchtjes draafden geweldiger aan van zwaaiende tingelingen en het kreesch menig gekend en geweten romanceken door de vale ruitjes der uitgestrekte gelagkamer. Corneel murmelde in matige zig-zag en hield de juiste cadans der zingende airkens, welke in gelaten zoetigheid ronddwarrelden met al hun gevoelige sleeptonen, in crescendo somwijlen toenamen, om bij een enkel stopsnokje in een leniger bewegen voort te neuriën, wat meermaals in aangrijpende weemoedigheid verviel en korte echo'skens liet galmen over het groote plein. Na zich eerst te hebben stuk gestooten tegen de grijs-verratelde muren van de Sint-Michielskerk, klonk de muziek sterker naar gelang het draaiertje nauwer naderde. Caroline jokte op en maakte een schuinsche beweging naar de waardin, die fluks te been sprong. Beiden zwaaiden een allervermakelijkst walsken rond, wat echter Corneel niet kon weerhouden om met Rosalia zijn begeerde stapdans uit te voeren, zoodat in een oogwenk van korte tusschenruimte, de heele gelagkamer in luide vroolijkheid rumoerde van wemelende zwenkingen en drukkende aanleuning. De waardin kreet er boven uit en overtrof Corneel toen zij in volle stemming geraakte: Trien hief de rokken hoog
en weet ge wat het was?
Ze sloeg heur beenen in 'n boog
en viel dan in 'n plas;
en men gooide de rokken in uitvliegende ballonnen, zoodat de witte kantjes kwamen piepen en welgevormde beenen bloot stonden te draaien, al toonend de vette dijen, die kwabberden in het waaiend geschokkel. Er kwam geen rusten of verpoozen: de bloedroode kaken gloeiden in stijgende vurigheid, en de lijven, die driftiger voortjoegen, wreven in geweldiger krachtsontplooiing | |
[pagina 261]
| |
tegen de huppelende borsten, die deinden en klotsten van sappigen overvloed. Koorenveldt overschouwde het genotvol joelen en door een lichte drankbedwelming overlommerd, voelde hij geen storende schokkingen in zich opkomen en bleef in 't zalig genieten van zijn kleine bengel, die zoo rustig voortsuizelde in de eindeloosheid van de levensadem, heel weggedoken tusschen de warmende omarming van Cieltje. Een troppeltje schoolbengels had zich rond het orgelgestelleken geschaard en menigeen sloeg een vragende oogwenk naar de dubbele ingangsdeur van den ‘Hertog van Brabant’, waaruit het sleffend schoengeschuifel sterker naar buiten drong. Corneel trippelbeende meermaals tegen Caroline, met de vurige begeerte haar eens te kunnen grijpen en zij vermoedde het werkelijk, doch loste de dikke waardin niet en sprong bijwijlen in een gemaakte kwinkslag met het rechterbeen wanneer zij Corneel voorbijdraaide, hief haar rokken dan hooger op, stak beteekenisvol de tong uit, hem afdreigend met een vingerneus. En heftiger glommen de gloeiende kaken en Corneel dankte zich zelf onwetend, toen Koorenveldt een nieuw rondeken bestelde bij het uitdraaien van een onbeduidend fox-trotje. Allen schaarden zich terug omheen de tafel; ieder vaagde zijn vurende kaken en Caroline schokkelde, tergend tot Corneel, wat zij echter niet meende: - En toch ging 't niet, hee! De deur werd zachtjes oppgestooten en een Italiaansche schoonheid van zeer jeugdige jaren en heel waarschijnlijk geboren bij de Marolijntjes in Brussel, trad schuchter vooruit, klepperde het grauw-zinken rammelingsken, zonder iets te vragen, bij ieder der feestelingen. Regine, die veel voor gemeenschap betoonde, vroeg hoe zij heette. Het meisje haalde de schouders op en betraande, ongewild, de blauwe groote oogappels in opwellende vochtigheid. - Allah, allah! pratelde Corneel terstond en hij wendde zich vluggelings tot de schuchtere Italiaansche, fezelde haar wat bedenkelijke zaakjes in de ooren, vulde zijn twee handen met al de nikkelstukken uit zijn beide broekzakken en liet die neerglijden in het opgestroopte voorschootje, met vele schetterkleuren doorzaaid, van de lieve jonge zwarte, die zich in allerhaast terug naar | |
[pagina 262]
| |
buiten spoedde. Maar Rosalia was naderbij gesprongen en meende in ernst haar man te vermanen, die zich terstond had omgekeerd en haar luid in het rechteroor riep: - Zwijg, dat's voor twee uur muziekjes. Men slurpte gretiger en de porto, die stroelde door 't heesche keelgat van Corneel, wrong hem ergerend in de uitgerekte maag. Caroline keelde een aandoénlijk liedje en verloor meermaals, ongewild, de vereischte maatslag, stotterde zacht en haperde om de rechte rijmekens er van terug te vinden. Dan kletste zij stil bedenkelijk over het voorhoofd, waar sterke pijnen overvloedig binnendrongen, en haar oogen draaiden wilder omheen de schele teisteringen, die zich vlug afwisselden in onophoudende vervolgingen. Zij stopte plotseling en een vreemde weekhartigheid greep haar tot in de brandende keel, terwijl een schichtend vuur van stralen enkele schokkende gebeurtenissen uit haar levensgang kwam voortooveren. In vreemder cadansgeritsel lispelde de uitbundigheid van den orgelslag haar verwijtende smalingen in de spannende ooren en zware zenuwteistering spookte in wilder wemelingen voort in de naarheid van de benevelde peinzingen. Corneel beurde haar in sappige bewoordingen op, duwde heur zachtjes aan den arm, terwijl de waardin een handje toereikte om haar hoog-opbloezende jak te ontknoopen, zoodat de lucht kon doordringen om de ongepaste benauwdheid te helpen verdrijven. De flauwe oogen schitterden weldra terug op. - Da's 'n port van hem gedronken, 't kan er niet tegen, fezelde zij tot Regine. De innemenheid van Corneel groeide opzichtelijk, daar hij vreesde dat dergelijke kwaaltjes een stoornis zouden kunnen geven die zich niet meer zou herstellen, en dat begeerde hij voorzeker niet. Maar Koorenveldt verviel terug in zijn huiselijke beslommeringen en voelde een drang in zich, die hij niet kon weerhouden en die dapper de onverzettelijkheid van zijn wil overmeesterde. Hij keek in zijn beduusdheid naar de waardin en wenkte met het hoofd tot Cieltje, die terstond naar hem overhelde, zoodat hij haar kon in de ooren lispelen: - Wij gaan naar huis, want Hendrelicka heeft u noodig. Zij knikte, goedig instemmend. Hij vroeg Regine wat er te | |
[pagina 263]
| |
betalen was en maakte zijn verlangen in zachte mededeelingen over aan de weduwe en Rosalia, die naar heur man eens vragend opkeek. Deze preutelde en met een overtollige uitleg en gepraat, beweerde hij, dat het een onverschoonbare ongenegenheid scheen voor de weduwe, haar niet tot huis te geleiden, iets waaraan hij zich niet schuldig wilde maken. Men werd scherper in het beramen van den overleg welke toch met ieders instemming moest geschieden en men kommenteerde langs alle zijden met jammerlijke voorstellen, wat een verrassend diskuteeren na zich sleepte. De waardin, welke het minst in de toegenomen drukte was gemengd, kon zich niet weerhouden in 't bedrijvig midden een oplossingsken te plaatsen, dat gretig door elkeen werd bijgetreden. Koorenveldt zou met Cieltje huiswaarts keeren en de anderen zouden Caroline vergezellen; ‘maar eerst nog een rondeken.’ Daar wilde Koorenveldt niet op in en hij wenschte allen een goed wedervaren en stapte het af met de baker. De voortdravende orgeltingelingen staakten niet en bijwijlen neuriede een buitenstaande bengel in de zingende vooiskens zijn ongekunsteld stemmeken of floot een haastige voorbijganger, in maatgezang, de sprankelende deuntjes. Regine trippelbeende achter de tooglade en schoof in een bedenkelijke houding, afzijdig van het stilgevallen driemanschap, spoelde enkele glazen die nog met kletskens waren achteruitgeschoven, terwijl het bruin gewreven schenkblad, met lichtende marmeren tintjes doorspikkeld, zorgvuldig werd rein gevaagd. De eender tellende maatslag rekte in een oude horlogekast de tijd voort en een stijve slinger, met koperen dekplaat aan het uiteinde, zaagde zijn zacht-suizende wrijvingen in ordentelijke statigheid.
* * *
De avond klom de nachtelijke kalmte in en lei een eerbiedige devotie over het goedige steedje, waarvan de geruchten waren verslonden in de ingeboorde, rustende zachtheid, die de aandravende duisternissen met zich hadden aangespoeld. Honderdvoudig glinsterlichtte het wijde spansel van duikelende sterrenvonkskens, schingend en zwevend en doovend weggekropen in de allerverste | |
[pagina 264]
| |
onbeperktheid. Zilverblank wandelde de Meimaand als een ontembare fakkel van gefilterde klaarte en de heele aarde lag gelaten te zwijgen in de stille weelderigheid dezer doodsche majesteit, waar slechts een galachtige naaktheid de bloesems zoende der ontbottende kernen in hun onbedwingbaar openketsen, terwijl grijze schaduwen voortgleden in de stilte der lichtende duisternis...
* * *
En het morgenlichten beefde op in zoele schemerglans en bedekte, in het stroomende leven, de trage geboorte van een nieuwe Meidag, met zonne in de hoogte van het spansel...
Corneel zwijmelde met Rosalia in een hittelaag van kranige bedwelming en benevelde hersenen over het ontwakende Sint-Jansplein, naar de steenweg der Langestraat, recht op de woning van Koorenveldt af, waar geurende koffie walmde en vele krentenboterhammen stonden te wachten naar hun verorbering; want Cieltje was reeds in volle bedrijvigheid.
RAF. VAN DE VELDE. Kontich. |
|