| |
| |
| |
De Incidenten van den Klaagmuur en het Judeo-Araabsch Vraagstuk
De aanvallen van de Araabsche bevolking op de in Palestina gevestigde Israelieten hebben onlangs de aandacht der wereld gevestigd op de kolonisatie, door de Joden in Palestina ondernomen, met het vooropgezette doel aldaar een gewaarborgden haard te vestigen voor het Joodsche volk.
In werkelijkheid zijn de laatste incidenten niet gansch onvoorzien gekomen. Zij kunnen echter slechts beoordeeld worden, wanneer men de geschiedenis kent van de onderhandelingen, die geleid hebben tot den tegenwoordigen toestand. Die geschiedenis bevat drie elementen: de ontwaking, of liever de eeuwenlange ontwikkeling van het Joodsch nationalisme; de onlangs ontstane ontwaking van het Araabsch nationalisme en de vorming en bekrachtiging van het Britsche Mandaat over Palestina.
De oorzaak der incidenten der maand Augustus 1929 is in de eerste plaats van godsdienstigen aard. Midden in Jeruzalem staat nog altijd de Kotel Maraawi, de zoogenaamde Klaagmuur, overgebleven van den ouden Tempel van Salomo. De onderste steenenrij dagteekent waarlijk van dien tijd; daarboven zijn er uit den tijd van Herodes; dan nog andere van het Romeinsch tijdvak, terwijl het hoogste gedeelte voortkomt van de herstellingen, door Soliman in de XVIe eeuw er aan gebracht. Het zijn steenen op steenen, zonder eenige kunstwaarde.
Doch misschien juist om die reden vertegenwoordigt deze muur een heilig symbool zoowel voor de Israelieten als voor de Christenen en voor de Mohammedanen. Deze laatsten, die sedert verscheiden honderden jaren meester van het land geweest zijn, beweren een eigendomsrecht op den muur te mogen uitoefenen. Zij hebben trouwens aldaar een heerlijke moskee gebouwd, de moskee van Omar. Desniettemin hebben de Israelieten in Palestina
| |
| |
het gebruik bewaard om den Vrijdag avond en op hooge feestdagen langs dien Klaagmuur te gaan bidden.
Zoolang een gering aantal Israelieten Jeruzalem bewoonden en bezochten, werd hunne aanwezigheid aldaar onopgemerkt toegelaten. De Sionistische beweging en de internationale regeling betreffende het Palestijnsche Mandaat hebben niet alleen het aantal der aldaar biddende Israelieten aanzienlijk vermeerderd, maar tevens het Araabsch gevoel geprikkeld.
Meermalen in de laatste jaren hebben de Arabieren incidenten uitgelokt, onder voorwendsel dat de Israelieten wijzigingen aan den Klaagmuur hadden toegebracht zonder daartoe gerechtigd te zijn. Verleden jaar vonden zij een voorwendsel in het feit dat een doek was gespannen geworden langs den Klaagmuur om de mannen van de vrouwen te scheiden gedurende de gebeden. Op de klachten der Arabieren gaf het hoofd der politie aan de Israelieten het bevel om het spandoek dadelijk te doen verdwijnen en daar dit niet gebeurde, rukte de politie zelf het spandoek weg, midden in de godsdienstoefeningen van den grooten Verzoendag. Het daardoor verwekt schandaal gaf aanleiding tot levendige protesten bij de Britsche regeering en bij den Volkerenbond. De Britsche regeering stelde onderzoeken in en het hoofd der politie werd vervangen. De petitie, tot den Volkerenbond gericht, leidde tot een beslissing, door de Kommissie van Mandaten in haar veertiende zitting genomen, de hoop uitdrukkende dat de Palestijnsche regeering zelf er toe geraken zou de kalmte in de geesten terug te brengen.
In Augustus laatstleden was het weer tijdens godsdienstige oefeningen dat de Arabieren lucht gaven aan hunne gevoelens van haat. De Israelieten herdachten, zooals jaarlijks rond denzelfden datum, de tweevoudige verstoring van den Tempel. Een treurnisdag. Plotseling kwamen de Arabieren met honderden de biddende menigte beleedigen en aanvallen. Spoedig ontstond een gevecht. De Arabieren bleken echter voorbereid en de relletjes namen een uitbreiding, niet alleen te Jeruzalem, maar te Tel-Aviv, Jaffa, Hebron en heel Palestina door.
Uit de berichten die in de dagelijksche pers zijn verschenen, blijkt, dat verscheiden honderden Israelieten gedood of zwaar gekwetst werden, dat synagogen, Joodsche schoolgebouwen, win- | |
| |
kels en partikuliere woningen in de vlammen opgingen en voor millioenen schade werd aangericht. De politiekracht bleek zoozeer verminderd te zijn, dat zij machteloos was. De orde werd slechts hersteld dank zij de snelle mobilisatie van Engelsche bataillons en de aanwezigheid van een paar kruisers, welke van Malta naar Palestina werden toegezonden.
Wat de Klaagmuur voor de Israelieten is, kan moeilijk in enkele woorden gezegd worden. Het is veel meer dan een beeld van den Onbekenden Soldaat, dat uit den tijd van Salomo zou overgebleven zijn. In werkelijkheid is het ook het eenig overblijfsel van Israel's oude kunst. Het is bekend dat de profeten, uit angst voor de heropleving der afgoderij, het verbod hadden uitgevaardigd om gelijk welke beelden te maken. Er is dus geen Joodsche plastiek. De geheele kunstdrang moest in de bouwkunst opschieten, en wel in den Tempel van Jeruzalem. En toch: Georges Perrot en Chipiez, in hun Geschiedenis der oude Kunst, hebben bijna 400 bladzijden gewijd aan den thans verdwenen Tempel, omdat daarin lag een heele toekomst en de wijsbegeerte van een groot gedeelte der wereld.
‘Dressés chacun sur son rocher, te Temple juif et te Parthénon se regardent de loin et se font pendant: kun domine la ville oü préchèrent les prophètes et l'autre celle oü enseignèrent Socrate et Platon. Supposez les deux édifices encore debout comme l'est du moins en partie te Parthénon. Les artistes préféreraient certainement ce dernier, qu'ils trouveraient tout à la fois plus simple et plus grandiose, d'une beauté plus noble, plus aimable et plus variée, Mais pour peu qu'ils eussent de mémoire et d'âme, ils ne contempleraient pas sans une respectueuse émotion la demeure de Jahvé, Ils en étudieraient avec curiosité te plan et la décoration.’
Zoo schrijven de Fransche kunstkenners. Voegt daar nog bij, dat deze Tempel tweemaal herbouwd werd op dezelfde plaats en tweemaal verdween in een tragische katastrophe. Bouwmeesters en geschiedschrijvers hebben sedertdien meer dan eens plannen gemaakt en teekeningen, om den Tempel te herstellen volgens de beschrijving van den Bijbel. De bouw van het Allerheilige en de koer der priesters, zooals zij werden ingericht door de werklieden van Tyr, onder het waakzaam oog van den bouwmeester Hiram, verrijzen in kostbare werken. Daar ziet men hoe de geheimzinnige
| |
| |
ritus van het offerbrengen kon gebeuren voor de beide wonderbare kolommen, die daar genoemd werden de kolom Jakin en de kolom Boas, twee namen waarvan de saamvoeging voor de ingewijden een krachtgevende beteekenis bezat. Daar ziet men de groote bronzen kuip, gedragen door twaalf bronzen ossen, waaruit het water kwam voor de ritueele besproeiingen. De poëzij van den Bijbel overtreft echter alle voorstellingen en het Joodsche volk blijft zich aangetrokken gevoelen door het onuitsprekelijk mysterie, dat voortleeft in de verbrokkelde steenen.
De werkelijkheid der laatste jaren heeft de Israelieten in Palestina voor zuiver juridische problema's gesteld naar aanleiding van den Klaagmuur. Hij maakt deel uit van wrat de Muzelmannen noemen het Haram-esch-cherif, en bevindt zich onder de merk waardige wetgeving van het Wakuf. Het Wakuf is een eigendomsstelsel voor heilige oorden. De toeëigening en de verkooo er van is onderworpen aan talrijke beperkingen, die voor doel hebben de heiligheid er van niet te schenden.
Maken we thans een vluchtig overzicht van de voornaamste datums in de Joodsche nationale beweging.
Het heimwee van den Jood naar Palestina is eigenlijk nooit verdwenen. Niettegenstaande de Joden in werkelijkheid slechts een geringen tijd in Palestina vereenigd waren, hebben zij nooit de hoop opgegeven er eenmaal terug te komen, in hun eigen land, volgens de voorzeggingen van den Bijbel.
De vervolgingen waaraan zij hebben blootgestaan, hebben er toe bijgedragen om die hoop tot een wensch te maken en eindelijk tot een eisch te vervormen. Ook niet-Joodsche staatsmannen hebben wel eens de mogelijkheid voorzien. Hiertusschen kunnen wij noemen: prins Karel Jozef de Ligne, die op het einde der XVIIe eeuw de mogelijkheid voorzag om in Turkije en liefst in Judea een toevluchtsoord voor de mishandelde en ellendige Joodsche bevolking van Europa te scheppen.
In den loop der XIXe eeuw werden verscheiden keeren plannen opgevat van Joodsche kolonisatie. Men kent het heerlijk werk van baron Rotschild, die zoowel in Zuid-Amerika als in Palestina uitgestrekte velden aankocht, en ter beschikking stelde van de Russische en Joodsche emigranten. Théodore Herzl was degene die een systematisch plan ontwikkelde van een Joodschen staat,
| |
[pagina t.o. 8]
[p. t.o. 8] | |
RALLI. - DE MUUR DER KLACHTEN
(Collectie E. Navon, Antwerpen - Cliché Gaston Tolkowsky)
| |
| |
waarvan het bestaan door diplomatische overeenkomsten zou verzekerd worden. Asher Gunzburg, als schrijver gekend onder het pseudoniem Achad Haam (overleden in 1927), organiseerde de zoogenaamde ‘Chowewe Sion,’ die aan het Sionisme een philosophischen en een geschiedkundigen grond moest verleenen. Herzl liet het echter niet bij de opvatting van een plan. Onder zijn leiding ontstond de sionistische organisatie, welke, over gansch de wereld verspreid, ijveren zou voor het tot stand brengen van een toevluchtsoord, of liever, volgens de samenvatting van het eerste sionistisch kongres te Bazel in 1897, ‘de stichting in Palestina van een haard, door het openbaar recht gewaarborgd voor het Joodsche volk.’ Het is deze organisatie welke thans nog voortwerkt onder leiding van Professor Chaim Weizman en van Nahum Sokolow. Weizman is op dit oogenblik zooveel als de Voorzitter van het Joodsche volk.
Tot voor den oorlog bestond het sionisme bijna uitsluitend 'n propaganda. Wel is waar werden nu en dan private kapitalen in landbouwondernemingen in Palestina gebruikt. Dit gebeurde echter sporadisch en op kleinen voet. De oorlog moest een totalen ommekeer brengen.
In den grooten kamp die de Geallieerden tegenover de Centrale machten stelde, vocht Turkije naast de Duitschers. Dit was de omstandigheid die meer dan ooit het Britsche belang en het Joodsche belang vereenigde. Groot-Brittanje zou immers met liefde opofferingen doen, om den Britschen invloed in Palestina uit te breiden en hem den weg naar het Oosten open te houden. De hulp der Joden van heel de wereld zou dus dankbaar aanvaard worden, evenals overigens de hulp der Arabieren, voor zoover deze tegen de Turksche heerschappij zouden optrekken.
Een en ander vond uitspraak op diplomatischen weg. In 1915 maakte de Cherif Hussein-Ibn-Ali een traktaat met Groot-Brittanje om de Turksche heerschappij te bevechten, mits belofte van de stichting van een onafhankelijken Araabschen Staat. In 1916 werd Hussein uitgeroepen tot koning van Hedjaz en vocht naast de Geallieerden. Zijn zoon Feisul werd koning van Mesopotamië, zijn andere zoon, Abdullah, Emir van Transjordanië. Intusschen vroegen een groot aantal Israelieten, voornamelijk Engelschen en Amerikanen, het voorrecht om een Joodsch legioen te vormen, en
| |
| |
het was een ongekend schouwspel dit legioen, te midden van de geallieerde legers, in Azië te zien vechten, met het sionistisch vaandel en David's ster voorop. Den 2den November 1917 ontving Lord Rotschild, als leidende persoonlijkheid in het Jodendom, een officieele verklaring van Arthur James Balfour, op dat oogenblik minister van buitenlandsche zaken, namens de Britsche regeering. Deze verklaring bevestigde, dat de Britsche regeering al het mogelijke zou doen om in Palestina een nationalen haard voor het Joodsche volk te doen vestigen, wel te verstaan zonder dar daardoor de burgerlijke of godsdienstige rechten van de bestaande niet-Joodsche gemeenschappen in Palestina zouden benadeeld worden, evenmin als de rechten en de politieke staat van de Joden in eenig ander land.
Deze Balfour-declaratie was een triomf. Als dusdanig werd zij begroet, toen, op 22 Oktober 1918, Generaal Allenby met het zegevierende Britsche leger zijn intrede deed in Jeruzalem.
Kort na deze belofte werd het Joodsche vraagstuk in de internationale staatkunde opgenomen. Inderdaad kon men bij het Vredestraktaat niet anders dan rekening houden met de beloften van Lord Balfour en de Britsche regeering. Er werd dan ook voorzien dat Palestina onder Britsch toezicht dienen zou voor de stichting van den nationalen Joodschen haard. Bij artikel 132 van het traktaat van Sèvres (10 Augustus 1920) verzaakte Turkije alle rechten op Palestina ten gunste der Geallieerden. Bij artikel 95 besloten de handelende Naties om Palestina aan een Mandataris toe te vertrouwen in den geest der verklaring, op 2 November 1917 door de Britsche regeering af gelegd.
Dit Mandaat werd aan Groot-Brittanje toevertrouwd en in 1922 bekrachtigde de Volkerenbond de bepalingen van het Mandaat.
Na een voorwoord, waarin met nadruk herinnerd wordt aan de ‘historische betrekking van het Joodsche volk tot Palestina en de redenen tot heropbouw van zijn nationalen haard in dit land,’ bevat het Mandaat een lange reeks bepalingen, die de wijze omschrijven, waarop voortaan de regeering van het land, het gerecht, het onderwijs, de ekonomische en industrieele ontwikkeling, de nationaliteit en de financies zullen worden geregeld.
Groot-Brittanje zal er als mandataris alle rechten uitoefenen van de regeering van een soevereinen staat, doch zal gehouden
| |
| |
zijn het land te plaatsen in politieke, bestuurlijke en ekonomische voorwaarden, van aard om de inrichting van een nationalen Joodschen haard te verzekeren en de ontwikkeling van instellingen van zelfregeering te waarborgen; tevens de burgerlijke en godsdienstige rechten van alle inwoners van Palestina zonder onderscheid van ras noch godsdienst te vrijwaren.
Als publiek lichaam wordt het bestaan van een Joodsch Agentschap voorzien om raad te geven en de regeering bij te staan. Voorloopig wordt voorzien dat de sionistische organisatie als dusdanig zal worden beschouwd, in afwachting dat, met goedkeuring van de Britsche regeering, het noodige gedaan worde om de medewerking te verzekeren van alle Joden, die wenschen hunnen steun te geven aan de inrichting van den nationalen haard.
Daarnaast wordt ook bepaald, dat de Palestijnsche Joodsche gemeente door een verkozen lichaam medezeggenschap zal hebben.
Er worden bijgevolg drie groepen van agenten aangesteld: die van Groot-Brittanje, als mandataris-regeering, vertegenwoordigd in Palestina door een Hoogen Commissaris (High Commissionner); die van het Joodsch Agentschap, voorloopig de sionistische organisatie en de Raad der Joodsche gemeente van Palestina. Daarboven echter blijft de macht van den Volkerenbond. Deze heeft als het ware toezicht over de voogdij van de Britsche regeering.
Bijna allen die in de sionistische beweging werkzaam waren, aanvaardden de regeling van het Mandaat met blijdschap, alhoewel velen zich niet ontveinsden dat het zelfbeheer van het Jodendom volstrekt niet gewaarborgd was. Historische betrekking tot Palestina is minder dan een recht. En de rol van de sionistische organisatie of van het Joodsch Agentschap, voor raadgeving en medewerking is nog verre van Joodsche autonomie. Men begrijpt echter dat het niet gemakkelijk was nog verder te gaan, zonder van meet af aan een al te gevaarlijke opschudding te verwekken in de Araabsche middens, waar de beloften van 1915 een Araabsch nationalisme hadden aangekweekt.
Het Mandaat lokte echter niet alleen van Araabsche zijde protest uit. Ook van christelijke zijde.
Art. 9 bepaalde dat de Mandaat-regeering zou zorgen voor het behoud der wetgeving met betrekking op de vraagstukken die
| |
| |
voortkomen uit de godsdienstige zienswijze van zekere gemeenschappen, zooals de wetten van den Wakuf. Artikel 13 voorziet dat de Mandaat-regeering de verantwoordelijkheid op zich neemt betreffende de heilige oorden en gebouwen in Palestina, om de bestaande rechten te bewaren, den vrijen toegang tot de heilige oorden en gebouwen, alsmede de vrije uitoefening van den godsdienst te waarborgen. Artikel 14 legt de Mandaat-regeering op, zoo spoedig mogelijk een bijzondere commissie te benoemen om alle vraagstukken en klachten te bestudeeren en te regelen betreffende de godsdienstige gemeenschappen, enz.
De Voorzitter van de Commissie moet door den raad van den Volkerenbond worden benoemd.
Het Vatikaan heeft hiertegen van den eersten dag af positie genomen. Toen het Mandaat besproken werd, maakte Kardinaal Gasparri, Staatssekretaris van den Heiligen Stoel, een memorandum op voor den Volkerenbond, om zich er tegen te verzetten dat de Joden in Palestina voorrechten zouden verkrijgen. Hij kritizeerde den opbouw van een Joodsch nationalen haard en scheen te melden dat het Vatikaan de Muzelmannen in Palestina zou beschermen. De Paus, die nog geen Staatshoofd was, had zich niet kunnen verzetten tegen de Balfourverklaring. Onmiddellijk na den wapenstilstand steeg echter zijn politieke macht en voelde men zijn tegenstand. Kardinaal Gasparri vond het goed, dat een commissie in den geest van artikel 14 zou worden in het leven geroepen, op voorwaarde dat zij samengesteld weze uit de in Palestina aanwezige Konsuls van de Naties, bij den Volkerenbond aangesloten. Dit zou aan de Commissie onmiddellijk een overwegende katholieke meerderheid hebben bezorgd.
Einde Juli 1922, toen de Raad van den Volkerenbond te Londen bijeenkwam om het Mandaat te bekrachtigen, liet Monseigneur Ceretti, Nuntius van den Paus te Parijs, zich aanmelden en eischte gehoord te worden. Hij stuitte op het verzet van Lord Balfour en van Viviani. Zij weigerden een dergelijk precedent te scheppen en den vertegenwoordiger van een godsdienstige gemeenschap toe te laten. In Augustus 1922 werd vanwege de Britsche regeering een voorstel tot samenstelling van den Raad gedaan, met een Amerikaanschen protestant als Voorzitter. Dit voorstel werd echter verworpen.
| |
| |
Welk standpunt neemt het Vatikaan thans in? Men zegt, dat het de sionistische beweging principieel niet ongenegen is. De Romeinsche pers, evenals de Italiaansche, houden zich met het vraagstuk vaak bezig. De primaat van Engeland, aartsbisschop van Canterbury en de Apostolische Afgevaardigde van Washington hebben elkander onlangs in Palestina ontmoet. Het Latijnsch Patriarkaat van Jeruzalem is thans bezig met het opstellen der statistiek van de plaatsen waarop de katholieke kerk rechten kan opeischen. Het spreekt van zelf dat de houding van den Paus in zekere mate beïnvloed wordt door de Fransche en de Italiaansche politiek en toen Prins Umberti, kroonprins van Italië, verleden jaar in Palestina was, merkte men op dat hij wel met groote sympathie begroet werd door de Sionisten, dat echter de hem rondleidende priesters hem zoo weinig mogelijk van het Joodsche kolonisatiewerk toonden.
Intusschen is de arbeid der Joden in Palestina een vreedzame, langzame, doch gestadig-opbouwende arbeid geweest.
Merkwaardig voorwaar mag het genoemd worden, dat midden in den oorlog, zelfs vóór nog de hoop op een politieke verwezenlijking vorm gekregen had, de Joodsche organisatie het aandurfde te beginnen met de stichting van een Universiteit. In de maand Juli 1918 werd de eerste steen gelegd van het gebouw op den berg Scopus, dat den eersten April 1925 plechtig werd ingehuldigd als hebreeuwsche Universiteit van Jeruzalem. Deze inhuldiging gaf aanleiding tot huldeblijken van uit gansch de wereld. Meer dan vierhonderd vertegenwoordigers van regeeringen en Universiteiten waren aanwezig. Ook de Belgische regeering was er vertegenwoordigd, evenals zij zich officieel deed vertegenwoordigen op de plechtige zitting, denzelfden dag ingericht te Antwerpen door de Sionistische Federatie van België, om den heugelijken datum te vieren. Uit naam der regeering mocht ik zelf toen de stichting der Hebreeuwsche Universiteit begroeten als een lichtstraal in de wereldgeschiedenis, tevens aanduidende, dat zulks een symbool was van het vreedzaam karakter der Palestijnsche vestiging.
De Hebreeuwsche Universiteit is sedertdien het middelpunt geworden, waarvandaan zuivere wetenschap met ongekende kracht uitstraalt. De Hebreeuwsche taal, die sommigen tusschen de doode talen blijven rangschikken, herleeft aldaar en dient er
| |
| |
als instrument voor de uitdrukking van de hoogste wijsgeerige en wetenschappelijke leerstelsels. In de ‘Scripta Universitatis atque Bibliothecare Hierosolymitanarum,’ uitgegeven dank zij de vrijgevigheid van den Rus Velikowsky, te Tel-Aviv gevestigd, verschijnen Hebreeuwsche opstellen van Professor Adolph Frenkel, over de axiomen van de leer der hoeveelheden; van Professor Ornstein, over metingsmethoden van de intensiteit in het spektrum; van Professor Albert Einstein, over het bewijs van een regelmatig centraal en symmetrisch constant veld; van Loewy, over de algebraïsch oplosbare equaties, enz...
De landbouw en de fruitteelt, voornamelijk de druiven- en sinaasappelen-kultuur, hebben er sedert den oorlog wonderen bereikt.
Ernest Renan had Palestina reeds beschreven als een heerlijk landschap vol poëzij. Ook Isidore Querido, in zijn ‘Oude Wereld’, gaf van het land van den Libanon en den Jordaan een beeld, waaruit de geuren van een paradijs schijnen op te stijgen. Doch Renan als Querido schiepen fantazie-visioenen uit den Bijbel. Chateaubriand beschreef het land zooals hij het zag: een dorre, verlaten zandwoestijn, onvruchtbare gronden waar zelfs geen mos groeit en waar de vogeltjes stierven bij gebrek aan een grashalm. Die grond wordt thans bewerkt door handelaars en intellektueelen uit Polen en Rusland, naar het land hunner droomen overgewaaid en plotseling teruggevoerd tot het landbouwbedrijf van hun voorvaderen van voor twee duizend jaren...
Dat de nijverheid en de handel gelijktijdig zich ontwikkelen; dat de gezondheidstoestand verbeterd en de onderwijsinrichtingen ontwikkeld werden, is grootendeels aan Joodsch initiatief en Joodsch kapitaal te danken.
De politieke inrichting in den geest der Balfourverklaring heeft echter veel grootere moeilijkheden opgeleverd. Zij is (alle Sionisten zijn het hierover eens) zeer ver beneden het verhoopte peil gebleven.
Sedert den wapenstilstand was de Britsche regeering achtereenvolgens door vier hoogstaande personaliteiten vertegenwoordigd. Nadat de bezetting van Lord Allenby een einde nam, kwam de Britsche minister Sir Herbert Samuel als Hooge Commissaris te Jeruzalem. Zelf Jood, doch meer dan 100% Brit, vervulde hij
| |
| |
zorgvuldig zijn zending, zonder ooit eenig voorrecht voor de Joden, zonder eenig nadeel voor de Arabieren. Hij werd na eenigen tijd vervangen door Lord Plumer, die onlangs op zijn beurt werd opgevolgd door sir John Cancellor, een Schot die heldhaftig gestreden heeft naast Lord Kitchener.
Het politiek programma, in het Mandaat voorzien, is nog verre van zijn verwezenlijking. De immigratie in Palestina is zeer langzaam vooruitgegaan. Tegenover een bevolking van 700.000 Arabieren, steeg het aantal der Joden met druppelen. Er zijn er 160.000, tien jaren na den aanvang. Het bestuur is uitsluitend in handen van Britten, met eenige lokale uitzonderingen. Tal van Joodsche inrichtingen van privaten aard stichten en organiseeren allerlei. Keren Kajemeth (Nationaal Fonds) en Keren Hayesod (Fonds van Heropbouw) hebben millioenen ponden verzameld en besteed aan den aankoop van grond en de ontwikkeling van het land. Enkele officieuse organisaties hebben raadgevende stem, zooals de Vaad Leumi, Nationale raad van Jeruzalem. Lichamen met beslissende stem, samengesteld uit Joden, voor het geheel of voor een groot deel, zijn er niet. Groot-Brittanje koloniseert voor de Joden en de Joden helpen mede. De Joden koopen land voor het Nationaal Fonds, verzamelen gelden voor propaganda, voor de ontwikkeling van landbouw, handel en nijverheid. Maar elke beslissing komt ook daarin van het ‘Colonial Office’ te Londen.
Onlangs is in de sionistische organisatie een wijziging tot stand gekomen, die wellicht belangrijke gevolgen kan hebben. Daar de Amerikaansche sionisten een zeer groot deel hebben genomen aan de beweging en ook in de toekomst de financieele steun der Amerikaansche Joden onmisbaar is geworden, hebben hunne vertegenwoordigers onderhandelingen aangeknoopt en tot een goed einde gebracht om een Joodsch Agentschap te stichten, waarin, naast de leden der sionistische organisatie, een even groot aantal nietsionistische Joden zullen zetelen. Na het onlangs te Zürich gehouden zestiende wereldkongres der sionisten werd de eerste zitting gehouden van het ‘Jewish Agency’, dat in de toekomst als vertegenwoordiger van alle Joden der wereld naast de Britsche regeering zal moeten staan voor de oprichting van den nationalen haard in Palestina.
Volgens de bewoordingen van het Mandaat zal dus het Joodsch
| |
| |
Agentschap in voorkomend geval zich tot den Volkerenbond kunnen richten, wanneer de Britsche Mandaat-regeering op eenig punt te kort zou komen aan de vervulling van de door haar aanvaarde verplichtingen.
Enkele keeren, en onlangs nog bij de incidenten van den Klaagmuur, stonden stemmen op, voornamelijk in de Northcliffepers, om de Britsche regeering aan te raden het juk van het Mandaat van zich af te schudden en liefst aan een ander land over te laten. Doch de Britsche regeering, door het orgaan van Ramsay Mac Donald en Henderson te Genève, heeft bevestigd dat zij het onverzwakt inzicht heeft om dit Mandaat te bewaren en ten volle uit te voeren.
Tevens heeft de Britsche regeering beloofd, naar aanleiding van de laatste incidenten, een ernstig onderzoek in te stellen over alle aanvallen en vergoeding te geven aan de onschuldige slachtoffers.
Het Araabsch vraagstuk is daarmee natuurlijk niet opgelost.
Wij spraken hierboven van het Traktaat, in 1915 met den Emir Hussein-Ibn-Ali gesloten. De beweegredenen van Araabsche zijde berustten op dat oogenblik op den haat der Cherifiaansche familie tegen het beheer der Jong-Turken. Doch meteen ontwaakte in den Araabschen fellah een politiek nationaal gevoel, dat zich vooral richt tegen de Europeanen en thans in 't bizonder tegen de Engelschen. De Araabsche bevolking heeft steeds vreedzaam geleefd met de Joden, vooral zoolang zij hun aantal in Palestina niet zag aangroeien en hun politieke invloed nul was. Sedert de Balfourverklaring en het Mandaat groeide haar tegenstand; in het begin voornamelijk door de propaganda der rijke effendis, die niet meer de fellah's konden uitbaten als vroeger, vermits de sociale behandeling der Europeesche werklieden en boerengasten het levenspeil der lagere klassen hooger-op bracht.
In 1921 onderhandelde Winston Churchil met Araabsche en sionistische delegaties. In Oktober 1923 gaf de toenmalige minister van koloniën, hertog Devonshire, opdracht aan den Hoogen Commissaris Herbert Samuel om de Araabsche leiders samen te roepen en hun het voorstel te doen een Araabsch Agentschap te stichten, dat overeen zou komen met het Joodsch Agentschap, voor de Araabsche belangen in Palestina. Gelijktijdig werd ook
| |
| |
voorgesteld een wetgevende raad in te richten, waarin, naast vertegenwoordigers van de Mandaat-regeering en van het Joodsch Agentschap, ook tien vertegenwoordigers der Arabieren zouden zetelen. Muza Kasim Pasha weigerde dit alles namens de Arabieren. Thans schijnt deze gedachte weer op het voorplan te komen en het spreekt van zelf dat daardoor de Joodsche invloed nogmaals zou verzwakt worden.
Men mag niet uit het oog verliezen, dat de Joodsche bevolking in Palestina, ongewapend en vreedzaam, steeds getracht heeft naar samenwerking met de Arabieren. Zij begrijpt zeer goed, dat het niet anders kan. Op het 14e Sionistisch Kongres verklaarde Dr. Ruppin, een der leiders, dat Palestina eenmaal een Staat kon worden met dubbele nationaliteit, waar de Israelieten eenerzijds en de Ismaelieten anderzijds in volle gelijkwaardige samenwerking het bestuur konden in handen houden. Maar het spreekt van zelf, dat daartoe de Joodsche bevolking, al is zij de minderheid, ook evenveel rechten als de Araabsche moet bezitten. De eerlijke tenuitvoerlegging van het Mandaat moet dit doel bereiken.
Zoo staan ongeveer de zaken waarmee men rekening moet houden ter beoordeeling van het belang, dat de incidenten der laatste jaren rond den Klaagmuur bezitten. Het zijn episoden van den grooten strijd voor de verwezenlijking van het eeuwenoud droombeeld der Joden, maar episoden die deel uitmaken van de internationale politiek.
Eens dat het Mandaat bevestigd werd, staat het onder de hoede van den Volkerenbond. Elke inbreuk en elke overtreding is een aanslag op de rechten, door den Volkerenbond, na lange debatten, aan het Joodsche volk toegekend. Het rechtvaardigheidsgevoel komt in opstand en de vrede der wereld word bedreigd.
Men mag hopen dat geen nieuwe godsdienstoorlog zal worden geduld en dat integendeel de ontwikkeling van een heerlijk land een nieuwen rijkdom zal kunnen geven aan de oude volkeren, in overeenstemming met het ideaal, dat het doeleinde en de reden van bestaan is van den Volkerenbond zelve.
NIKO GUNZBURG.
|
|