| |
| |
| |
Uit de Tijdschriftentrommel
Tijdschriften uit Vlaamsch Frankrijk.
In Fransch Vlaanderen, - of beter gezegd in Vlaamsch Frankrijk, zooals het tijdschrift NEERLANDIA onlangs voorstelde dit gedeelte der Fransche Republiek te noemen, waar onze taal oorspronkelijk gesproken werd en heden ten dage gedeeltelijk nóg wordt, - bestaan er geen in 't Nederlandsch opgestelde dagbladen; en de tijdschriften - zelfs de Vlaamschgezinde organen - die alleen in deze taal verschijnen, moeten als uitzonderingen worden beschouwd. Wij kennen er slechts twee: DE TORREWACHTER en ONZE TAAL; en, al verrichten deze zeer verdienstelijk werk, heel hoog vliegen ze niet, kunnen trouwens niet vliegen: daar zijn de omstandigheden te ongunstig voor.
DE TORREWACHTER, maandblad voor Fransch-Vlaanderen, orgaan van het Vlaamsch Verbond van Vrankrijk, verschijnende te Belle (Bailleul) is tegelijkertijd het jongste en het oudste van beide genoemde tijdschriften; het jongste omdat het eerste nummer er van op 15 Januari 1929 verscheen; het oudste omdat het de voortzetting is van een ander Vlaamsch maandblad, DE VLAEMSCHE STEMME IN VRANKRYK, dat te Wormhout uitgegeven werd door den E.H. Anton Lescroart, die het in 1923 had gesticht, en dat in Februari 1926 opgehouden had te verschijnen. Reeds in de spelling is de groote vooruitgang merkbaar, die in een paar jaren tijds werd gedaan; terwijl, zooals uit den titel alleen reeds genoegzaam blijkt, DE VLAEMSCHE STEMME er nog een verouderde orthographie op nahield, gebruiken de medewerkers van DEN TORREWACHTER het algemeen beschaafd Nederlandsch wat spelling aangaat, syntaxis en woordenkeus, al klinkt nog hier en daar hun taal iets of wat gewrongen, wat trouwens wel eens niet onaardig voorkomt. Even bekommerd om de Nederlandsche taaleenheid schijnen ook de opstellers van ONZE TAAL, maandblad voor Noord-Frankrijk, meer bepaald orgaan der Vlaamsche inwijkelingen uit België, verschijnende te Roodebeke (Roubaix). Nr 1 er van verscheen op 15 Januari 1928; hier hebben wij voor ons liggen de aflevering van 15 Juni ll., 19de der verzameling. ONZE TAAL en DE TORREWACHTER verschijnen telkenmale op vier bladzijden groot 4o formaat en bevatten, benevens hoofdartikels over Vlaamsche aangelegenheden, kronieken en verslagen over Vlaamsch leven in Noord-Frankrijk, ook folkloristische, letterkundige en taalkundige bijdragen, verzen en mengelwerk.
Naast deze zuiver Nederlandsche organen vindt men er ook tweetalige. Als type er van noemen wij TISJE TASJE'S ALMANAK, omdat deze uitgave scrupuleus tweetalig is: geen regel Nederlandsche tekst, die er niet ook in het Fransch staat gedrukt. De almanak van Tisje Tasje - een populair figuur uit den Westhoek, een soort van bloedverwant van onzen Uilenspiegel - is, als jaarboekje voor Hazebroek en omstreken, geregeld verschenen van 1901 tot 1914; hij was uitgegeven in voornoemd stadje door de EE. HH. Crémont en Debreyne en onder de bescherming en de verantwoordelijkheid van het Algemeen Nederlandsch Verbond. In de eerste jaren werden de uitgevers, die maar voor een beperkte oplage hadden gezorgd, door het succes merkelijk verrast; zoodanig dat, in 1905, om aan een steeds dringender wordende aanvraag te voldoen, ‘Het Vlaemsch Comiteyt van Frankryk’ de uitgave op zich nam
| |
| |
van TISJE TASJE'S KORF, waarin, zooals het in het bericht Aen den Lezer heet, ‘wy hebben al de Vertellingen, Koddiges, Prullen, Zeisels, Recetten, Spreekwoorden, Fabelen... enz, van de vyf voorlede jaren van Tisje Tasje's Almanak ingesteken.’ - Oogst 1914. De wereldoorlog, het bezetten van gebieden gaf aan het Hazebroeksche jaarboekje, zooals aan zoovele andere goede dingen, den knak, den doodsknak echter niet, want Tisje Tasje, die ook is zooals de geest en het hart van Moeder Vlaanderen, die slapen kan, en lang, maar sterven, nooit - heb ik hooger niet gezeid dat hij van de familie der Uilenspiegels was? - verrees in 1924 door de zorgen van den heer Gabriel Plancke, uitgever en bestuurder te Hazebroek van het orgaan van wijlen abbé Lemire, LE CRI DES FLANDRES. En het gaat het jaarboekje spoedig voor den wind; elk jaar komt het geregeld uit, en elk jaar wekt het meer belangstelling, zoodanig dat in 1928, ‘entwat moest veranderd worden met onzen almanak. Inderdaad, menschen van de kanten van Ryssel en Roôbaais hadden ons al zoo dikwijls gezeid van “Tisje Tasje” ook al ginder te laten komen, dat er ginder nog Vlamingen waren, en vele, die het Vlaamsch geerne spraken en geerne hoorden spreken of lezen. Zoodat we, eindelijk, hebben toegegeven, en dat nu Tisje Tasje een almanak voor gansch Fransch Vlaanderen bedegen is.’ Wat deze almanak van 1928 nu bevat? Wat meest alle boekjes van dien aard Inhouden: na een Voorboodschap, waaraan hooger aangehaalde zin is ontleend, Tijdrekeningen en Kalender; dan iets speciaals aan deze uitgave: Tisje Tasje's leven, kinderjaren en jongheid, een reeks grappen op zijn Uilenspiegelsch; verder Lachedingen en Koddiges uit Tisje Tasje's korf, Goê en kwaâ Weêremaren; en, om te eindigen, administratieve inlichtingen (enkel in het Fransch) betreffende het
arrondissement Duinkerke en het oud-arrondissement Hazebroek, alsook aanduiding der marktdagen en inlichtingen over een paar landbouwmaatschappijen der streek.
Vooraleer het genre almanakken te verlaten, om van de tweetalige eigenlijke tijdschriften te spreken, willen wij nog even noemen L'ALMANACH DE DUNKERQUE ET DE SON ARRONDISSEMENT, destijds gesticht door den h. Deman, aalmoezenier, nu, tweetalig geworden en beslist regionalistisch van geest, uitgegeven door den h.G. Van den Bussche, publicist te Duinkerke, en in deze stad verkocht onder den naam van ALMANACH DE LA FLANDRE MARITIME, terwijl de zelfde uitgave te Hazebroek L'ALMANACH DES SEPT CANTONS heet.
Tot een geheel andere soort nu van tweetalige periodieke uitgaven in Noord-Frankrijk dan TISJE TASJE'S ALMANAK, behooren: - om niet te gewagen van den BULLETIN en van de ANNALES DU COMITE FLAMAND DE FRANCE, die meer het karakter dragen van uitgaven van een korps van geleerde archeologen en taalkundigen, aan den strijd voor de Vlaamsche taal een steeds minder rechtstreeksch aandeel hebben en trouwens zoo goed als geen Vlaamsch meer bevatten - LE LION DE FLANDRE, de voorganger er van: LE BEFFROI DE FLANDRE en LE MERCURE DE FLANDRE. Deze tijdschriften zijn tweetalig in dezen zin, dat de voertaal er van in den regel het Fransch is, maar dat ze nu en dan wel eens een vers of een artikel ih het Nederlandsch, met of zonder Fransche vertaling, publiceeren. Dit alleen duidt reeds aan, gezien de sociale toestanden in Noord-Frankrijk, dat deze organen voor een heel ander publiek dan dat van DEN TORREWACHTER en van ONZE TAAL zijn bestemd, voor een hoogerstaand, meer ontwikkeld publiek, waaraan, door middel van de taal, die het het beste kent of meestal alléén kent, het Fransch nl., het belang van Vlaamsch-Frankrijk, van zijn volk en van zijn taal en van de Nederlandsche kultuur over 't algemeen dient te worden aangetoond, waaraan, zooals het in het voorwoord van Nr 1 van LE LION DE FLANDRE heet, ‘een Vlaamsche opvoeding, een regionalistische opvoeding’ moet gegeven worden.
De Nederlandsche teksten in deze tijdschriften, al schijnen zij alleen bestemd voor een kleine minderheid ‘ingewijden’, dienen ook als illustratie,
| |
| |
als ‘exempelen’; zij maken den alleen Fransch-kennenden lezer gewoon Nederlandsch te zien gedrukt staan en zij zullen er hem misschien toe brengen het te lezen en de taal zijner voorouders terug te leeren. Dit geldt vooral voor LE LION DE FLANDRE en voor LE BEFFROI DE FLANDRE, die van den beginne af aan betrekkelijk veel Nederlandsch hebben gepubliceerd en trouwens allebei in het zoogen. ‘Flandre flamingante’ uitgegeven worden, het eerste te Belle, het tweede te Duinkerke; het is wat minder waar voor LE MERCURE DE FLANDRE, die te Rijsel verschijnt, in de zoogen. ‘Flandre gallicante,’ tot hier toe dan ook maar weinig Nederlandsch heeft gedrukt en overigens een heel bijzondere plaats inneemt onder de tijdschriten uit Vlaamsch Frankrijk.
Van de drie hier behandelde tijdschriften is LE BEFFROI DE FLANDRE het oudste, LE LION DE FLANDRE het jongste; het tweede is trouwens de voortzetting van het eerste; beide dragen als ondertitel: ‘Revue régionaliste de la Flandre française.’ LE BEFFROI DE FLANDRE werd gesticht te Duinkerke in Juli 1919 door den h. Gaspar Vandenbussche, kort nadat deze gedemobiliseerd was geworden. In diezelfde stad is het blijven verschijnen tot einde 1928, met hetzelfde karakter en onder dezelfde leiding, al moest, meer dan eens, de publicatie er van, door gebrek aan geldmiddelen en ook aan belangstelling van wege hen die het hadden moeten steunen, geschorst worden. Gelukkig is de h. Vandenbussche een optimist en een hardnekkige; door zijn standvastigheid heeft hij de overwinning weten te behalen; nu mag hij met fierheid op de jaren 1919-1923 terugblikken, de eerste jaargangen doorbladeren van zijn tijdschrift, dat, al kwam het toen tamelijk onregelmatig uit, een grooten invloed heeft gehad op de vorming der propagandisten van heden. In 1928 was de toestand van LE BEFFROI normaal; het kwam geregeld om de twee maanden uit en bij die verzameling van 6 afleveringen verscheen nog een extra-nummer - van het hoogste belang trouwens voor de geschiedenis der Vlaamsche beweging in Noord-Frankrijk - bevattende de verslagen en de spreekbeurten van het Vde Vlaamsch Congres van Frankrijk, gehouden te Belle den 1 Oogst 1928. Met 1 Januari 1929 nu, is LE BEFFROI DE FLANDRE, onder de nieuwe benaming van LE LION DE FLANDRE, naast den eentalig-Vlaamschen TORREW ACHTER, de tolk geworden van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk; het tijdschrift is tweemaandelijksch gebleven, maar verschijnt nu te Belle bij Alexis Ficheroulle, drukker aldaar en schatbewaarder van voornoemd Verbond. Ziehier het programma er van, zooals het uiteengezet wordt in het voorwoord van het eerste nummer van dit jaar: ‘LE LION DE FLANDRE zal de publicatie voortzetten (deze publicatie
was reeds begonnen in jaargang 1928 van LE BEFFROI) van De gecroonde leerse van Michel de Swaen, in de Fransche vertaling van Henri Vergriete, en de studie (insgelijks in LE BEFFROI begonnen) van G.C. over Peter Breughel de Oude in het Museum te Rijsel. Verder zullen ingelascht worden: de studie over Ogier van Busbeke, door Mr. Vandendriessche, van de Balie te Rijsel, de studie over Vlaamsch Tooneel voor het Volk, door L. Beekeman, en een reeks zeer flinke schetsen ‘Villes de Flandre.’ De kunstkroniek zal verzorgd worden door J.P. Leenhouder. Om dan zijn tweetalig karakter eer aan te doen, zal LE LION DE FLANDRE achtereenvolgens de beste Vlaamsche werken publiceeren, zoowel verzen als proza, die in de Letterkundige prijskampen voor Fransch-Vlaanderen in 1928 bekroond werden. De Redactie zal er aan houden de lezers zooveel mogelijk op de hoogte te houden van de gebeurtenissen van den dag, zoowel op gebied van de pers, als op dit van het boek en van de feiten, om aldus uit elke treffende gebeurtenis de Vlaamsche les te trekken, die er in besloten ligt.’ Voegen wij hierbij dat, ‘om zijn tweetalig karakter eer aan te doen,’ LE LION DE FLANDRE ook werk uit Vlaamsch België wel eens publiceert; zoo verscheen in Nr 2 (Maart-April 1929) Het nachtelijk uur uit Timmermans' Keerseken in de Lantaarn, gevolgd door de Fransche vertaling er van, bewerkt door Camille Mellov.
| |
| |
Wij moeten ons niet ontveinzen dat, tot in den allerlaatsten tijd, de Vlaamsche beweging in Frankrijk, nog veel meer dan bij ons ooit het geval was, gevoerd is geworden door de geestelijkheid, ja uitsluitend geleid en gevoed door den jongen clerus, ‘gardien fidèle et incorruptible des traditions sacrées sana lesquelles la vie morale d'un peuple ne serait qu'un vain mot, schrijft Kanunnik Looten in LE BEFFROI van Oogst '27, et qui montre ainsi qu'il ne le cède en rien aux prêtres d'Alsace et de Lorraine, de la Bretagne et du Béarn, qui sont les défenseurs-nés de la langue que parlent leurs pays respectifs.’ Er is een tijd geweest, voor den oorlog dat, buiten het ‘Comité flamand de France,’ door de overheid trouwens beschouwd als een zeer ongevaarlijke academische vereeniging van geleerden, de laatste toevlucht van de Vlaamsche taal aan den overkant van de grens de catechismuslessen waren en de kansel; en daar nog werd het, onder het regime van het concordaat, vervolgd; maar talrijk waren de pastoors en onderpastoors, die, liever dan in het uitoefenen van hun ambt van het gebruik der volkstaal af te zien, hun tractement lieten schorsen; door de geestelijke overheid gesteund, maakten zij van hun parochies weerstandscentra tegen de volledige ontvlaamsching van de streek; zoo hebben ze belet dat een Vlaamsche bevolking van 200.000 Franschen, plus 100.000 ingeweken Belgen geestelijk werd vermoord, en zoo hebben zij mogelijk gemaakt de wonderbare wedergeboorte van heden. Eere zij hen! Noodzakelijk was het toch, in het belang der beweging zelve, dat zij niet het monopolium bleef der geestelijkheid. Dit heeft Kanunnik Looten zelf bekend, toen hij in het hooger aangehaald nummer van LE BEFFROI de groote beteekenis van het Vlaamsch Congres van Frankrijk van Juli 1927 als volgt omschreef: ‘Laissant aux Cercles ecclésiastiques leur autonomie et leur vie propre, les
laïques ont résolu à leur tour de former des groupements qui auront pour objet la défense, Fétude, la culture, l'exaltation de notre cher parler provincial, traité depuis trop longtemps en paria ou en ennemi dont il faut fuir ou rejeter le contact.’ Wij gaan echter nog verder en wij zeggen dat het noodzakelijk was dat voor de Vlaamsche beweging in Frankrijk zich ook niet-katholieken interesseerden. Die steun der vrijzinnigen aan de zaak van de Vlaamsche onderdanen der Fransche Republiek heeft de h. Valentin Bresle gebracht met zijn MERCURE DE FLANDRE.
De h. Valentin Bresle, die een boekhandelaar en een uitgever is, gevestigd te Rijsel, is een realist en een realisator. Hij beschouwt niet, zooals misschien wat veel geestelijken het doen, de Vlaamsche beweging als een doel; hij gebruikt ze als een middel om zijn regionalistisch ideaal te dienen, zijn federalistische opvatting van den Franschen Staat; hij is minder flamingant, dan hij regionalist is; hij is zelfs alleen flamingant omdat hij regionalist is. En zijn regionalisme is veel minder een folkloristisch of een taalkundig, ja zelfs een historisch of een kultureel regionalisme, dan een economisch en een staatkundig. Waarom is de h. Valentin Bresle regionalist? Ten eerste omdat hij houdt van zijn streek, ‘Le Nord’, zoo werkzaam, zoo rijk, en nochtans zoo miskend, ja verwaarloosd, beweert hij en bewijst hij, in dat Frankrijk dat sedert altijd bestuurd is geweest door de menschen uit 't Zuiden, de redenaars, de roepers, die teren op het werk der menschen uit het Noorden en zelf niets doen dan praten. ‘Pour élire un député, le suffrage d'un électeur de Briançon (Hautes-Alpes) a autant de poids que ceux de quatre électeurs de la circonscription de Valenciennes,’ leest men in het werk van Jean Serge Debus La Grande Leçon. La rénovation du Nord de la France, uitgave van ‘Le Mercure de Flandre’ Rijsel 1928; en dit bevat een heele brok van het programma van den heer Valentin Bresle en van zijn schaar medewerkers, die dergelijke toestanden willen doen ophouden, want Frankrijk moet gelukkig worden gemaakt en gezond en daarom moet aan elke streek een zoo groot mogelijke autonomie geschonken worden, die zelfs tot den federatieven staat zou kunnen gaan. Dat is de tweede reden waarom de h. Valentin Bresle regionalist is: omdat hij van Frankrijk houdt. De derde reden is, dat hij Europeesch voelt en denkt; door de federatieve inrichting der staten meent hij
| |
| |
de volken dichter tot elkaar te brengen, en gemakkelijker tot de Vereenigde Staten van Europa te komen, die alle oorlogen op ons werelddeel zullen uitschakelen. Een verheven ideaal voorwaar! zal men zeggen. Maar hoever staan wij hier niet van Hazebroek en van het Vlaamsch verdrongen tot in de catechismusles en den biechtstoel!... Wat ver staan wij er inderdaad van. En Valentin Bresle, die in de eerste jaren aan zijn MERCURE DE FLANDRE (gesticht in 1922, onder den naam van BIBLIOPHILIA) den internationalen weg had doen inslaan, vooraleer het nationaal gebied voldoende te kennen, en aan zijn lezers te veel Gandhi en Tagore, Romain Roland en Barbusse, Kayserling en Walt Whitman had opgedischt, merkte het weldra zelf. Hij keerde terug naar het eigen land en naar het eigen volk, waaraan hij, naar het gevleugelde woord van Aug. Vermeylen, eerst Vlaamsch moest leeren zijn, om er nadien goede Europeeërs van te kunnen maken. En de bestuurder-eigenaar van ‘La Bouquinerie des trois Rois Mages’ te Rijsel is in zijn onderneming volkomen geslaagd: het tijdschrift LE MERCURE DE FLANDRE, dat einde 1926 nog onregelmatig verscheen en waarvan elke aflevering 20 à 50 blzz. ten hoogste bedroeg, is nu een flink tijdschrift geworden, het belangrijkste van geheel Noord-Frankrijk, dat met geïllustreerde afleveringen van steeds meer dan 60 blzz. voor den dag komt, artikels bevat over letterkunde, kunst en sociale aangelegenheden, verzen en proza (ook wel eens in het Nederlandsch), buitenlandsche kronieken, boekbeschouwingen en overzichten der Fransche, Nederlandsche en vreemde tijdschriftenliteratuur. Ook Valentin Bresle's uitgeverszaak vaart er goed mee: bij het April-Mei-nummer '29 van zijn tijdschrift heeft hij een uittreksel gevoegd van den kataloog zijner ‘Editions du Mercure de Flandre’; wij telden er 17 romans, 29 verzenbundels, een 20-tal letterkundige studies, levensbeschrijvingen, mengelingen, enz. en even veel werken
over kunst, oekonomie, politiek en folklore. En dit alles, tijdschrift, uitgaven en bestuurder-eigenaar met den zelfden geest bezield: regionalist in het kader van Frankrijk en Groot-Nederlandsch er buiten, want de h. Valentin Bresle heeft bij onze Zuiderburen de formule gelanceerd: ‘La Flandre est une et triple. Une dans sa culture et dans sa race; triple par sa répartition entre trois Etats, oeuvres de la guerre et de la diplomatie: la France, la Belgique et la Hollande.’
Blijkt uit dit alles niet, dat er iets aan het gebeuren is in den Westhoek; dat tal van factoren, al gaan zij van verschillende richtingen uit, en al hebben zij elk een eigen wel bepaald doel, er toe bijdragen het groote doel te benaderen: het terug normaal worden der taaltoestanden bij onze stambroeders van Noord-Frankrijk, wat voor gevolg zal hebben deze bevolking haar volledigen bloei te verzekeren op kultureel en op materieel gebied? De tijd schijnt niet meer zoo ver afgelegen, dat de in het Nederladsch opgestelde tijdschriften niet meer als uitzonderingen zullen worden beschouwd en dat er, misschien, dagbladen in onze taal zullen verschijnen. - Wat wij hier echter behandeld hebben: de tijdschriften uit Vlaamsch Frankrijk, is maar één verschijnsel van de herleving van taal en volk aldaar. Er zijn er nog andere, en vele. Wie er echter meer wil over vernemen raadplege de verzameling van LE BEFFROI DE FLANDRE, die ons, benevens een interview, ons door den h. Valentin Bresle toegestaan, en inlichtingen, ons vriendelijk bezorgd door den h. Gijselinck te Kortrijk, van groote hulp is geweest tot het opstellen van deze kroniek.
Dr C. DEBAIVE.
11 Oogst '29.
|
|