De Vlaamsche Gids. Jaargang 17
(1928-1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
UtopiaOp alle oogenblikken zijner geschiedenis is het menschdom bekommerd geweest om de leniging der nooden waaraan het onderhevig was. Telkens als het eenvoudige besef van de droeve werkelijkheid mode werd, telkens als de kwalen in dichter of aanhoudender regen op de maatschappij nederstortten, ontstond weer, hoopvol als een regenboog, de gedachte aan een oord, een tijd, waar het geluk nooit bouwvalligheid kende en waar de mensch zich kon vermeien in den eeuwig bloeienden tuin der volmaaktheid. De Utopie is een reactie tegen de rusteloosheid onzer zielen en iedereen, zij het al of niet bewust, hunkert naar een wereld waar die rusteloosheid zou uitdeinen tot een harmonie tusschen werkelijkheid en droom. Het spreekt van zelf dat ieder schrijver deze stof behandelt in een bepaald onderwerp. Aldus onderscheidt von Mohl (Geschichte und Literatur der Staatswissenschaften, Erlangen 1855) politische en economische schriften al naar gelang het een of het ander element op den voorgrond treedt. Kleinwachter (Die Staatsromane, Wien 1891) gaat van een geheel verschillend standpunt uit en verdeelt de Utopieën in socialistische, communistische en half-communistische romans. Een andere, meer vormelijke, indeeling werd nog voorgesteld door Dudok (Sir Thomas More and his Utopia, Amsterdam 1923); een eerste groep stelt den lezer onmiddellijk in de model-maatschappij, zonder daarbij den overgang aan te duiden van het onvolmaakt-beleefde naar het volmaakt-gehoopte; een tweede groep toont ons den geleidelijken groei der verbeteringen tot aan de volledige ontluiking van het ideale (bv. Plato 's Republiek, Cabet's Voyage en Icarie). Werken dezer laatste soort komen minder talrijk voor, omdat het veel moeilijker is, de ontwikkelingsphases na te gaan en aan te wijzen dan er zoo maar over heen te springen. Men moet er zijn verbeelding controleeren | |
[pagina 194]
| |
en haar zijsprongen min of meer rechtvaardigen; - in het eerste geval kan men ze ongestoord laten grasduinen gaan. Over de methode waarop de auteurs ons in voeling brengen met hun Utopie kan het volgende gezegd worden. Allen bijna bezigen een ‘held’ - hun tolk - het verbindingsmiddel tusschen ons en het ingebeeld volk wiens zeden en gebruiken zij ons zullen voorstellen. Alleen de manier om hem in het droomland te brengen, verschilt. De geographische ontdekkingen der Renaissance lieten heel gemakkelijk toe door het bekende middeltje van Robinson Crusoë een nieuw land, een onbekende maatschappij te ‘vinden’ (cf. Morris, Bacon). Anderen, vooral moderne schrijversGa naar voetnoot(1), verkiezen wat bruusker te werk te gaan en laten hun held zich eens terdeeg overslapen op zijn Rip van Winkle's. Het ontwaken wordt natuurlijk gevolgd door een aantal verwikkelingen, waaruit de schrijver dan partij trekt om zijn bewonderende verbazing lucht te geven over den vooruitgang en de gelukkige omwentelingen die het menschdom heeft doorgeworsteld. Wat de aardrijkskunde was voor de Renaissance is de wetenschap geworden voor onze moderne tijden. De nieuwste uitvindingen worden door de Utopisten uitgebuit en in dit verband dient vooral Wells vermeld te worden. Zijn voorstellingswijze is zeer eenvoudig. Hij gaat uit van een alom erkend principe, doch van lieverlede, en onder den vorm eener subtiele analogie, treedt een nieuw element te voorschijn, dat weldra alléén onze aandacht in beslag neemt, en vooraleer wij ten volle bewust zijn, zweven wij alree in de wijde atmosfeer der fantazieGa naar voetnoot(2). Al het bestaande is voor Wells slechts een aanloopplank en daarom juist is zijn werk zoo vol waarde en beteekenis: hij is niet de jongleur die goochelt met kunstige droombeelden, maar de socioloog die in zijn Utopieën de uitslagen opteekent zijner studies over maatschappelijke evolutie en vooruitgang. De Utopie staat dus niet onafhankelijk tegenover het milieu, den tijd of den geest waarin zij ontstond en waardoor zij zeker | |
[pagina 195]
| |
werd geïnspireerd. Zij is er de spiegel van, of beter nog de negatieve afdruk: zij suggereert wat is door aan te toonen wat niet is en wat nochtans zou moeten zijn. ‘Deze schoone fabels hebben meer waarde dan veel geschiedkundige werken: terwijl hij verhaalt wat nooit gebeurd is, toont hij wat alreeds gebeurd is of wat kan gebeuren.’ (Le Roman de l'Incognue, Paris 1634). De Utopie is internationaal in zoover zij de algemeen-menschelijke wantoestanden wil verdrijven. De opdracht van den Utopist is het onkruid uit te wieden, - en het onkruid woekert en tiert overal. Maar dit belet niet dat de Utopie met zich omdraagt dien geur van den vadergrond waaruit zij ontsproot. De mensch is vooralsnu te sedentair om alleen mensch te zijn. Hij behoort nog te zeer aan de gemeenschap van een natie, een taal, een godsdienst, te weinig aan de gemeenschap van het Menschdom. De Utopie geeft een panacee tegen nationale zoowel als internationale zeeren: zij gaat mee met de algemeene en de plaatselijke beschaving. Zoek maar eens b.v. in onze moderne Utopieën het ideaal van een vorst zooals die in de Renaissancistische schriften werd voorgesteld. De moeite zal vergeefsch zijn! Als wij nu de Utopie van dichterbij beschouwen, moeten wij bekennen dat aan dit genre heel wat zwarigheden verbonden zijn. Immers, het volstaat niet zich op te houden met een geheel afgesloten onderwerp waarin de auteur specialist is en waaraan hij bijgevolg al zijn aandacht en al zijn kennis kan wijden. Hij mag niet uitsluitend utopist zijn en zijn gedachten vastleggen in barre formules die naar statistiek zweemen (zooals bv. een Harrington deed). Hier ook geldt de leus: utile dulci; hij zal het stroeve zijner leer in lachende kleuren doen stralen en als een geschenk met bonte lintjes en strikjes den volke aanbieden. Het meerendeel hebben die aantrekkingskracht gevonden in de liefdesintrige. Zoo laten Bulwer Lytton, Bellamy, W. Morris de sentimenteele hoofdstukken afwisselen met... de andere. De taak wordt er niet te lichter om. Het komt er op aan een zeker evenwicht te behouden tusschen het ideaal-utopistische en het wereldsch-romantische gedeelte. De schrijver moet niet alleen met psychologie, maar ook met de meest uiteenloopende theorieën van sociale, politieke en economische hervormingen vertrouwd zijn. Het is derhalve goed te begrijpen en te verontschuldigen indien hier of daar de vruchten | |
[pagina 196]
| |
van den goeden wil wat schraal en verneuteld lijken, doch dit is geen reden om het goede, het blozend gezonde niet te plukken... De Utopie verplaatst ons in de ruimte, in den tijd of in beide te gelijk (een voorbeeld van elk geval: Nova Atlantis, Bacon; News from Nowhere, Morris; Men like Gods, Wells) De verwijdering in de ruimte staat in rechtstreeksche verhouding tot den vooruitgang der wetenschap op dat gebied. De Hof der Hesperiden, de Fortunatae Insulae, ThuleGa naar voetnoot(3) konden bloeien in der ouden verbeelding, omdat de grenzen der bekendheid niet verder gingen dan de kolommen van Herkules en Caledonia. Het onbekende is, utopisch gesproken, het eenig beminde. De Renaissance opent nieuwe vergezichten; zij rukt den blinddoek af die de oogen bedekte van het lichaam en van de ziel. De ontdekkingen bevrijden en ontbolsteren. Van slaaf wordt de geest vrijgelatene. Het gewaande en het echte Indië worden ontdekt. De Spaansche galjoenen en caravella's brengen het goud, van streken waar het zonnige tempels tooide, naar volkeren waar het koopt en muffe laden vult. 't Is de bloeitijd van Eldorado en de gulden gezichteinders, van de eeuwige jeugd en den droom der onsterfelijkheid. More legt zijn eiland ergens langs de Braziliaansche kust. Campanella bouwt zijn zonnestad middenin de Afrikaansche woestijn, en de Stille Zuidzee bergt de Atlantis van Bacon. Nu heeft de moderne zoeker de heele wereld doorreisd en bevonden dat het aardsch klimaat der volmaaktheid overal te guur is. De Utopie emigreerde naar andere planetenGa naar voetnoot(4). Doch er komt een tijd dat ook daar de waarheid ze komt verontrusten en verdrijven, tot hij eindelijk het onpeilbare, het ondoorgrondelijke van het heelal de wetenschap als een dam opwerpt om daarachter te leven in een onkennelijk gelukGa naar voetnoot(5). Een gemakkelijker en, mag men zeggen, meer aanneembaar | |
[pagina 197]
| |
middel is het verplaatsen in den tijd. Gedurende zeer lange eeuwen had men het verre verleden (dat opklom tot het aardsch paradijs en de idylle van het eerste menschenpaar) aangezien als het vaderland van het geluk. Die goeie, ouwe tijd! De gedachte aan de Gouden Eeuw was voor de ouden een stof tot eeuwig kreunen. Aetas parentum, pyor avis... De toekomst beteekende bederf en doodGa naar voetnoot(6). De Kerk deed niets om hare kinderen op te beuren. Hoe zou zij ook? Onze eerste ouders waren gelukkig... tot aan den val. Welnu, dat was 4004 jaar voor Christus. Moesten de menschen niet boeten, niet harder en harder lijden tot aan de universeele crisis, - de laatste stuiptrekkingen der wereld voor haar vergaan? De data, door de ongeluksprofeten bepaald voor den wereldondergang, zijn als zooveel aanknoopingspunten in de geschiedenis der Wanhoop. Voltaire en de Encyclopedisten deden hun best om die vooroordeelen uit te roeien. De idee van de ‘progrès indéfini,’ waarvan de beste formuleering gegeven werd door Pascal in zijn ‘Traité du Vide,’ werd door hen gevulgariseerd. Sedert is het voor velen een gemeenplaats geworden. Om tot de Utipie over te gaan. Wells vertelt van het jaar 4000 na Chr. (The Dream, Men like Gods). Shaw gaat van Adam en Eva over onzen tijd naar 2170, 3000, 31920... na Christus (Back to Methuselah). Het groote voordeel hiervan is dat men bekende volken en landen mag behouden, wat dan ook veel waarschijnlijker aandoet (Morris plaatst zijn Utopie in een toekomstig Londen). De ‘Aufklarung’ der Fransche omwenteling heeft met zich medegebracht een drang naar vastheid in zake levensbeginsels. Vóór 1789 bv. werd de goederengemeenschap alleen aangepredikt met het oog op de doelmatigheid, op het voordeel dat hieruit zou kunnen ontstaanGa naar voetnoot(7). | |
[pagina 198]
| |
Nu onder invloed van het Rousseauïsme en den wapenkreet indachtig van Proudhon ‘La propriété c'est le vol’ verheft men het communisme tot vasten stelregelGa naar voetnoot(8). Wij hebben gezegd dat de Utopie een schoone hoop kleedt, maar ook het gedachtenkleed heeft zijn modes en zijn keurigheden. In de middeleeuwen schakelde de gedachte van het hemelsche vaderland alle utopistische uitingen mechanisch uit. Immers, de Kerk smoorde allen individualistischen drang naar beterschap in de levenstoestanden. Zich een utopie (zooals wij die opvatten) voorstellen was het principe opgeven dat het leven een tranendal zijn moest, en dat kon toch niet voor een middeleeuwsch slavenverstand! Daarbij, waar kon men beter zijn? Tweespalt tusschen ideaal en werkelijkheid - wat de Utopie in 't leven roept - bestond niet. Toch vertoonen de middeleeuwen een paar kenschetsende, alhoewel sporadische elementen, die wij niet mogen verwaarloozen. De eerste eeuwen onzer tijdrekening zagen den bloei van AvalonGa naar voetnoot(9), een aardsch Paradijs in de westersche zeeën. Dit Avalon was vroeger (volgens de Welsche mythologie) het koninkrijk der dooden; later, in de Britsche romans, komt het voor als een soort van Elyzeesche velden, waar Koning Arthur na zijn laatsten veldslag zijn helden ging vervoegen. Het is voldoende enkele middeleeuwsche auteurs te lezen, om overtuigd te worden dat niet iedereen kuddegezind was en gedwee het spoor volgde van de schapen die klokjes droegen. Hoor hoe Maerlant de wanordelijkheden betreurt die voortvloeien uit bezit en eigendom: Twee woorden in die werelt sijn
Dats allene ‘mijn’ ende ‘dijn.’
Mochtmen die verdriven
Pais ende vrede bleve fijn
Strof. Ged., 41.
In de XIIIde eeuw brengt een Fransch ‘fabliau’ een ander genre op het voorplan: Pays de Cocagne, Luilekkerland, Schlaraffenland. Wijnrivieren, suikerbergen en gebraden duiven zorgen er voor dat niemand verplicht weze Lucullus te benijden. 't Is | |
[pagina 199]
| |
een naïef-naturalistische voorstelling, waar alles ingericht is tot bevrediging van een kinderachtige snoeplust: men eet tot men dorst krijgt en men drinkt tot men weer onger heeft... Ook in dit opzicht beteekent Renaissance een terugkeer. Naast de Utopie die nieuwe banen opgaat en zich vervormt volgens de noodwendigheden van plaatsen en tijden, zien wij verrijzen de pastorale van Theokritos en Virgilius onder de gedaante van Arcadia. De Arcadia is een artificieel genre, evenals de opera die, in oorsprong, verwant is met het herdersgedicht. 't Is een serrebloem die de aanraking mist van de waaiende lucht. Arcadia, onder ons gezegd, was een dorre rotsvlakte en de inhoud, gesteund op dergelijke dwaling, was al even valsch en kunstmatig als de titel zelf. Omstreeks 1550 vervaardigde Samazaro het cliché en weldra had ieder land zijn Arcadia. Het is een vlucht uit het complexe hofleven van dien tijd naar den eenvoud van het herdersleven. Men stoeit er langs watervlieten en boschkanten, maar... dit alles gaat niet verder dan de verbeelding van een zeer getrouwen en literair begaafden hoveling. De Arcadia is als genre wat de preciositeit is als vorm: de hypertrophie eener overbeschaving. Zij was improductief, omdat zij berustte, niet op een overtuiging, maar op een overlevering. Tityrus sluimert niet meer in den lommer der beuken. De Arcadia is verschenen en verdwenen als de oued in de woestijn. De Utopie, van wier gloed ieder mensch een sprankel voedt, blijft. De groote vraag nu of de ontelbare en telkens opnieuw opgedischte theorieën der utopisten eenige groote wijziging hebben teweeggebracht in onze levensvoorwaarden, moet onzes dunkens negatief beantwoord worden. Natura non facit saltus. De maatschappij maakt geen sprongen: zij ontwikkelt zich gestadig, maar traag en het feit dat enkele pogingen om zoo in eens een Utopie te verwezenlijken, jammerlijk schipbreuk leden, is een goede vingerwijzing. Maar nutteloos is de Utopie echter niet. Zij maakt de maatschappij niet beter, maar ze spoort ze aan beter te worden: de Utopie is een sermoen. De wereld is een baan waarop het leven gaat en aan wier eindstation de volmaaktheid wacht; - de Utopie is een aanwakkering tot vlugger reizen...
Dr. R. CLAEYS |
|