De Vlaamsche Gids. Jaargang 17
(1928-1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| ||||||
Koloniale AangelegenhedenGa naar voetnoot(1)Meer en meer trekt onze kolonie de aandacht van de massa. Men begint langzamerhand te begrijpen, dat Kongo een zeer belangrijk deel uitmaakt van ons bestaan. Opvallend is het te zien, dat zelfs reeds een politieke organisatie, n.l. het Liberaal Vlaamsch Verbond, met een uitgebreid koloniaal programma optreedt. Dit zal natuurlijk voor gevolg hebben, dat ook de andere politieke partijen zullen volgen en het koloniaal beleid dus ook op den voet nagegaan zal worden en algemeene instemming of afkeuring verwekken. Het Liberaal Vlaamsch Verbond wil in de eerste plaats, dat ons koloniaal bezit ten goede kome aan het geheele land en om alle mogelijke oneerlijkheden, om alle mogelijke symphatieën en antiphatieën uit te sluiten, moet, naar het oordeel van dit Verbond, de dienst, belast met het onderzoek van de kandidaten voor de kolonie, een herziening ondergaan. Die dienst moet zoo ingericht worden, dat er Vlamingen en Walen in zetelen. De waarborg moet in feite bestaan, dat aan Vlamingen en Walen gelijke kansen gegeven worden. Deze eisch, voorkomende als een punt in een politiek programma, is feitelijk vernederend voor het geheele land, omdat het aan ieder, zoowel hier als in het buitenland, zegt, dat de toestand voor het oogenblik niet zoo is. Wij, als leden van het Willemsfonds, dat buiten en boven alle politieke twisten staat, hopen dat de Heer Minister Jaspar, die reeds meermalen in ons parlement gezegd heeft, dat onder zijn beleid geen daden in het Ministerie van Koloniën gebeuren, welke tegen de Vlamingen gericht zijn, het als zijn plicht zal rekenen welkdanige partij te dwingen elk programmapunt, in dezen zin opgesteld, te schrappen, door uit | ||||||
[pagina 111]
| ||||||
eigen beweging, zonder politieken dwang, doch uit zuiver eerlijkheidsgevoel tegenover alle Belgen, den aanwervingsdienst herin te richten in bovengenoemden geest. Zoo'n optreden zal zonder spreken het bewijs leveren, dat Vlamingen en Walen deel uitmaken van één land. Geen voorrechten, noch voor de éénen, noch voor de anderen, dat is rechtvaardig, dat is objectief, dat zijn gevoelens, welke ieder burger van een eersten Minister mag verwachten en we twijfelen er niet aan of de Minister zal in dit opzicht niet in gebreke blijven. Laten we verder dit kleinzielig onderwerp met rust en gaan we nu enkele punten na, die van grooter belang zijn voor de toekomst van onze kolonie en van ons land. Er wordt veel kritiek uitgeoefend op ons koloniaal beleid; niet altijd ten onrechte, doch men moet toegeven, dat er vaak te weinig rekening wordt gehouden met de geschiedenis en de ontwikkeling der koloniën in het algemeen. Geen enkel volk heeft van het begin af zijn koloniën zoo weten te beheeren, dat het niet op grond der ervaring heeft moeten inzien, dat er een andere koers ingeslagen moest worden en de beste kolonisators der wereld hebben moeten erkennen, dat ze zeer dikwijls een verkeerde richting zijn opgegaan. Vele en groote fouten hebben ze begaan en dit zelfs nog na eeuwenlange ervaring. Hoe zouden wij dus, pas na een goede dertig jaar, onze kolonie kunnen besturen op een wijze, welke geen verbeteringen of veranderingen meer behoefde te ondergaan? Dit is toch een absolute onmogelijkheid, des te meer, daar we toch allen weten, dat de omstandigheden vaak veel machtiger zijn dan de sterkste wil. Wie kon er twintig jaar geleden voorzien, dat het mijnwezen in Kongo zóó 'n uitbreiding nemen zou, dat de landbouw te ver achterblijft, zoodat nu alle evenwicht verbroken is? Er is hier geen sprake van schuld, enkel een kwestie van feiten, en die feiten eischen een krachtig ingrijpen. Dit ingrijpen van overheidswege moet daarop gericht zijn, dat het evenwicht hersteld worde en voor het oogenblik het grootste belang gehecht worde aan den landbouw en wel in deze volgorde: | ||||||
[pagina 112]
| ||||||
Waarom in laatste instantie de Europeesche landbouw, waar deze toch rendeerend is? Juist daarom! Het belang van den Europeeschen landbouw is zoo groot, dat daar, waar de Staat niet alles kan doen, de particuliere maatschappijen uit eigenbelang het initiatief nemen. Maar de neger, die toch de basis moet blijven van welkdanige Kongoleesche staatsinrichting, zal nooit, noch voor zichzelf, noch voor de toekomst van zijn ras, noch voor het algemeen belang eenig initiatief ontplooien, indien wij er hem niet toe brengen. Daarom moet de regeering in de eerste plaats een dienst van den inlandschen landbouw inrichten, want dit is de basis, waarop een koloniaal bezit zal staan of vallen. De wetenschappelijke dienst moet nu ingericht worden, opdat de landbouw in de' kolonie gelijken tred zou houden met de verdere ontwikkeling van ons koloniaal gebied. We moeten hierbij bedenken, dat op het terrein der toegepaste biologie geen ontdekkingen gedaan worden, die een plotselinge groote verandering teweegbrengen. Het menschdom zou reeds lang zijn grootste ontwikkeling bereikt hebben, indien de landbouw thans nog gebeurde zooals honderd jaar geleden. Wat we thans als zeer gewoon beschouwen is het resultaat van eeuwenlang onderzoek van alle mogelijke kleinigheden, wier opeenstapeling het thans bestaande voor gevolg gehad heeft. Dit moet men weten, wanneer men in een geheel nieuw arbeidsveld zooals onze Kongo, wetenschappelijke onderzoekingen wil in het leven roepen. De regeering moet zich wel bewust zijn dat een direct resultaat op het gebied van landbouw tot de onmogelijkheden behoort. Alleen na verloop van jaren zal een merkbare uitslag te zien zijn. Dat er in Kongo een op zichzelf staande veeartsenijkundige dienst noodig is behoeft geen nader betoog. Noch de medicus, | ||||||
[pagina 113]
| ||||||
noch de agronoom kunnen den veearts vervangen, maar de veeartsenijkundige dienst moet een speciaal tropisch karakter dragen. De eeuwige discussies over in te voeren rassen enz. zijn hier, en vooral op dit oogenblik, nutteloos tijdverlies. Deze dienst moet natuurlijk zijn werkzaamheden wijzigen volgens de streken en zoo is het probleem rond Standleyville in de eerste plaats levend vee te hebben, dat niet door slaapziekte ondermijnd wordt. Dit probleem is met eenig beleid en vooral met een programmatische werking gemakkelijk op te lossen. Ik wil hier ook nog op een bijzonderheid wijzen, n.l. het invoeren van de vischkweek in onze kolonie. Hieromtrent heerschen zeer uiteenloopende meeningen en dit alleen, omdat een ieder zich het recht gunt te oordeelen. Herhaaldelijk heb ik op de groote voordeelen van de vischkweek in Kongo gewezen; haar invloed op de assaineering van het land, op de voeding en den gezondheidstoestand der negers en van de blanken; op de absolute zekerheid van te gelukken. Mijn ervaring op dit gebied geeft me het recht op de meest positieve wijze te herhalen: De vischkweek moet in onze kolonie ingevoerd worden. Eindelijk het boschwezen. Dit is een dienst, welke van alle andere moet gescheiden worden, omdat alleen zij, die ervaring op dit gebied hebben, weten hoe geheel anders het werk bij den boschbouwdienst is, dan bij dit van andere landbouwdiensten. Van zijn tweeledige werking is het eerste deel, n.l. het onderzoek der bestaande houtsoorten en het in voldoende hoeveelheid bezorgen van hout, gemakkelijk uit te voeren; doch daarmede komt men vaak in konflikt met het hoofddoel van den dienst, n.l. het zorgen voor voldoende houtvoorraden in de toekomst! Alleen doorkneede houtvesters weten, wat dit beteekent en zij alleen kunnen thans maatregelen nemen voor binnen vijftig jaar. Wie geen houtvester is en de biologie van een boom, een bosch, een woud niet kent, doet beter zich niet met die kwesties bezig te houden, want met deze zaken kan men niet omspringen als met een eenvoudige maïsaanplanting. Dit werk late men aan vakmenschen over. | ||||||
[pagina 114]
| ||||||
Ook hier moet ingegrepen worden, wil men niet binnen afzienbaren tijd voor groote moeilijkheden komen te staan. Maar alle genoemde maatregelen zullen niets uitwerken, indien de bevolking van Kongo zelf de evolutie niet volgt en hier komt in de eerste plaats de hygiënische dienst in aanmerking. De assaineering van het land is een van de brandpunten, wier oplossing geen uitstel duldt; des te meer daar we weten, dat die assaineering met geen middelen ter wereld zienderoogen kan gebeuren. Ook dit is een werk van tijd, geduld, volharding en systematisch doorzetten. Wat de hygiëne van de bevolking betreft, we kunnen hier maar enkele grepen doen in dit onmetelijke arbeidsveld. De volksvoeding, waaromtrent ik in den Vlaamschen Gids reeds een artikel liet verschijnen, kan ik hier in 't kort bespreken. Wat ik in 1925 reeds zegde, kan ik thans nog ongewijzigd herhalen. De voedselkwestie in Kongo kan binnen de tien jaar opgelost worden. Men moet de hoofdspijzen varieeren of door verschillende bereidingswijzen een anderen vorm geven. De rijstkultuur moet uitgebreid worden. De bijspijzen mogen niet verwaarloosd worden, integendeel, ze vormen een belangrijken factor in de volksvoeding. De vruchten moeten op grooter schaal verspreid worden. Wat ik b.v. in 1925 nog niet wist, is dat Generaal de Meulemeester in Stanleyville de straten met mangaboomen heeft laten beplanten, op die wijze een prachtige straatversiering invoerend en in den tijd der mangavruchten een uitstekend volksvoedsel ter beschikking der bevolking stellend. Het weze me vergund hier openlijk hulde te brengen aan dezen praktischen kolonisator en tevens de hoop uit te drukken, dat zijn voorbeeld algemeene navolging zal vinden. Het is hier ook wel de plaats om nog eens op het belang van kippen-, eenden-, geiten-, schapen- en zwijnenteelt te wijzen en nog eens met nadruk te herhalen, dat ook de vischkweek niet vergeten mag worden. Ook wil ik deze gelegenheid aangrijpen om een kleine terechtwijzing te doen. Sommige personen willen de meening verspreiden alsof mijn onderzoekingen in Kongo de onmogelijkheid van de vischkweek in Kongo bewezen hebben. Indien dit zoo ware, zou ik in mijn tegenwoordige positie van | ||||||
[pagina 115]
| ||||||
hoogleeraar te Gent er alle belang bij hebben deze kwestie maaf in den doofpot te laten steken. Integendeel, ikzelf kom steeds op deze zaak terug; ik moet dus wel overtuigd zijn van het groote belang dezer onderneming voor de toekomst van Kongo, en zeker zijn van de mogelijkheid er van. Want geen verstandig mensch zal zich enkel uit domme, kortzichtige koppigheid blootstellen aan smaad en bespotting. Op wetenschappelijken grondslag en door ervaring gesteund, herhaal ik: de vischkweek is in Kongo mogelijk en moet in het belang van de verdere ontwikkeling onzer kolonie ingevoerd worden. Een zeer belangrijk punt is ook het landbouwonderwijs voor negers. Ook hier heeft de ervaring, te Stanleyville opgedaan, geleerd dat dit mogelijk is en de beste vruchten kan afwerpen. Laat ons in alle haast tot het volgend punt overgaan, dat ik uit het geheel van de volkshygiëne neem, n.l. den inlandschen geneeskundigen dienst. Minister Lippens heeft aan onze kolonie een hospitaalschip geschonken. Dit is een prachtig initiatief geweest, dat zeker de beste vruchten zal afwerpen; maar voor het binnenland moet de geneeskundige dienst ook kunnen beschikken over hospitaalauto's. Die hospitaalauto's, of misschien juister medische auto's, zouden zekere streken regelmatig, volgens een bepaalden weg, moeten bezoeken en zoodoende heele districten regelmatig van medische hulp en bediening voorzien. Voor veel ziekten, o.a. de framboesia, welke een groot deel der bevolking voor het geheele leven gebrekkig en zelfs hulpbehoevend maakt, zou een dergelijke inrichting een heilzamen invloed hebben. We moeten, hoe afgemeten de tijd ook zij, een paar woorden zeggen over den wetenschappelijken medischen dienst. Staatsminister Franck heeft tijdens zijn ministerschap 4 medische laboratoria opgericht, maar het is me niet bekend of de werkzaamheden van die laboratoria destijds nauwkeurig omschreven werden. In elk geval wordt in deze welke ikzelf in werking mocht zien, naar mijn bescheiden meening, te veel aan toegepaste wetenschap gedaan en te weinig aan zuiver medischen arbeid. Bloed-, sputum-, urineonderzoek enz. is het werk van laboranten. Hun aantal zou minstens verdubbeld moeten worden, doch niet | ||||||
[pagina 116]
| ||||||
ten koste van hen die door aanleg, studie en ontwikkeling geroepen en in staat zijn om oorspronkelijke onderzoekingen te doen. Tusschen de vele onderwerpen, die zich nog voor behandeling opdringen, wil ik nog een keus doen en een paar woorden zeggen over het onderwijs. In Kongo doet de vraag zich voor: Staatsonderwijs of het onderwijs in handen der missiën? Ik zal hier op deze kwestie niet ingaan en alleen maar als mijn meening ten beste geven, dat die vraag vooral het gevolg is van een dwaas optreden van zekere ambtenaren. In Kongo heerscht de meening, dat de zendelingen de ambtenaren, die niet van hun meening zijn, vervolgen. In heel mijn koloniale carrière heb ik nooit een dergelijk feit waargenomen. Maar wel heb ik gezien, dat ambtenaren, die in hun hart de missiën niet genegen waren, vrijzinnige ambtenaren vervolgden om in de gunst te staan van de missieoverheden. Dat de kleine man, die de gewoonte niet heeft alles haarfijn te ontleden, de schuld aan de missiën geeft, ligt voor de hand. Maar wie de toestanden kent en in oprechte eerlijke bewondering staat voor het groote werk der missiën, wie ook weet, dat zonder de hulp der zendelingen geen kolonisatie mogelijk is, zal met mij zeggen: geeft ons eerlijke ambtenaren en alle misverstand zal opgeruimd zijn. Inzake onderwijs in Kongo kunnen de missiën en de Staat op openhartige, eerlijke, loyale wijze samenwerken. Wat den Staat betreft, deze moet er naar streven een speciale koloniale paedagogiek in te voeren, gesteund op de lichamelijke opvoeding van den inlander. Hier moet het voorbeeld der Philippijnen gevolgd worden en men zegge niet, zooals een hooge ambtenaar te Stanleyville mij op een desbetreffend rapport antwoordde: ‘Alors vous trouvez que nous devons apprendre aux nègres à danser le Cake walk,’ maar men onderzoeke de zaak met den ernst, welken ze verdient. Nieuwe begrippen verwekken altijd den spot van kleinzielige, kortzichtige menschen, maar wie ernstig nagedacht heeft over hetgeen hij zegt, laat zich hierdoor niet van zijn stuk brengen. Een speciale koloniale paedagogiek met lichamelijke opvoeding als basis is een noodzakelijk iets. Het koloniaal programma is zoo veelomvattend, dat het uiterst | ||||||
[pagina 117]
| ||||||
moeilijk is daaruit een gepaste keus te doen om hier speciaal te ontwikkelen, maar zeker zou ik aan de verwachtingen te kort schieten, indien ik heden niet een heel bijzonder en belangrijk punt aanraakte, namelijk de kwestie van het zoo juist door Z.M. Koning Albert opgericht koloniaal Instituut. Dit Instituut kan en zal, indien het groot, breed en koninklijk ingericht wordt, ik bedoel hier niet wat de gebouwen betreft, maar vooral wat den geest betreft, van het grootste belang zijn voor onze koloniale wetenschap. De talen en rassen van Afrika, twee zaken, welke binnen afzienbaren tijd niet meer bestudeerd zullen kunnen worden, kunnen nu nog nagegaan worden. De flora en fauna zullen nog intenser onderzocht kunnen worden. De biologie van de groote Afrikaansche meren, waarvan we nu nog niets weten, zal aangepakt dienen te worden. De palaeontologie, de geologie enz. enz., dit alles vraagt pioniers die belangloos willen werken. Indien men de deskundigen zonder onderscheid van politieke of taalkundige groepeeringen wil kiezen en hun toelaten de volle maat hunner krachten te geven, zonder hun eenige hinderpalen in den weg te leggen, dan is het absoluut zeker dat zij ons over enkele jaren een kolonie zullen bezorgen, die in den vreemde den eerbied voor ons volk zal afdwingen en hier te lande een rechtmatigen trots zal levendig houden, gesteund op den vasten grondslag van voldanen plicht. Werken wij de gedachte uit, die onze Vorst als een onomstootbare waarheid van zijn reis door Kongo medebracht en volgen wij de wenken, die hij hier aan het geheele Belgische volk gegeven heeft.
Dr. PAUL VAN OYE. |
|