ten van Dr. Prims' historischen arbeid nader omschrijven. Wij brengen zijn werkkracht een dankbare hulde.
* * *
In Antwerpiensia werden niet minder dan 42 historische bijdragen, in verband met de geschiedenis van Antwerpen, opgenomen, met daarbij, waar het paste, de noodige plannen en platen.
Het gaat hier over de Antwerpsche bergen en dijken, hillen en terpen; over de beteekenis van den naam Antwerpen, die voor goed vastgelegd wordt; over de Brabo-legende; het afbakenen van het eerste grondgebied en het bepalen der eerste Antwerpsche grenzen; de Antwerpsche namen op inc; den oorsprong van het Kiel; het bewerken van de stad door St. Amandus; de eerste kapel van het Kiel met het tragisch einde van Hugo Nose; de bediedenis van het trompetgeschal bij officieele afkondigingen; het geheim van den Antwerpschen burcht; bepaalde oude hoekjes van de Scheldestad; de eerste straten van Antwerpen; de groote eigenaars der 13e eeuw; de oudste poldercostuymen en de benuttiging der polderlanden; de stadspoorten (ruien, vesten); het steegsken aan de Hooipoort; de bisschopsvisieten in de 13e eeuw (Wiard, Claus, Ingelram, Willem); de eerste Antwerpsche Predikheeren.
Dr. Prims wijst in het bijzonder op oude volksgebruiken en costuymelijkheden (rechten, costuymen, keuren), gaat verder den oorsprong na van Meirbrug en -poort en hun latere geschiedenis; vertelt ons die van den ‘Poeiermolen’; stelt ons voor het vraagstuk der kanalen ter redding van het ingesloten Antwerpen.
Omtrent de geboorteplaats van Rubens legt de geleerde schrijver alle documenten voor, handelt over de ouders van den grooten schilder, over den innerlijken Rubens, dien hij schetst als een overtuigden godsdienstbelijder, als vaderlander en als Sinjoor (La Fiandra nostra carissima patria); deelt allerhande bijna ongekende bijzonderheden mee over zijn graf; beschrijft de onderscheidene Rubensvieringen (karakter, plannen, programma's, congressen, cantaten, tentoonstellingen, stoeten, prijskampen). Dr. Prims verraadt ons, waar de glorierijke ‘Afdoening van het Kruis’ geschilderd werd.
Vriend van de waarheid, toont de Antwerpsche archivaris aan, dat Beethoven's grootvader geen Antwerpenaar was.
De laatste, niet de minst belangwekkende hoofdstukken voeren ons naar het einde der Antwerpsche Predikheeren (1796), hun uitdrijving en hun ballingschap.
We doen een reis naar den vroegeren Vinkenhoek op Beerschot en voelen ons mede overrompeld door een vreemde macht, de macht van de moderne beschaving, die, helaas! het oude in den hoek duwt.