De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 564]
| |
Fransche PoëzieAls held van zijn onlangs verschenen roman laat Georges Duharnel een personage optreden, Abel-Hubert-Nicolas Cros genaamd, de laatste van een geslacht geleerden en denkers. Het is waarschijnlijk een louter toeval, maar zeker heel opvallend, dat de dichter, welke verleden jaar met zijn laatste werk Avec des mots... (L'Artisan du livre, Paris) den Prix Moréas behaalde, en op wien ik in deze kroniek bijzonder de aandacht vestigen wil, niet alleen denzelfden familienaam draagt: (Guy-Charles) Cros, maar tevens de laatste is - voorloopig althans, ik weet niet of de dichter zich in een mannelijk nageslacht verheugen mag - van een generatie geleerden en kunstenaars. En al is de held uit Duhamel's Nuit d'Orage wel is waar een laboratoriumgeleerde, toch bezit hij een hart, dat zeer gevoelig blijkt voor kunst en schoonheid en moest hij ooit tot dichten een oogenblik zijn microscoop voor de pen ter zijde schuiven, dan zouden we niet verwonderd zijn, dat we in zijn verzen zekere hooge hoedanigheden van die van zijn naam-genoot in vleesch en beenderen zouden terugvinden. De overgrootvader en de grootvader van Guy-Charles Cros dienden de wijsbegeerte en de literatuur. Een zijner ooms beoefende het doktersambt, maar tevens boeiden hem de dichtkunst en het rijk der gedachte, te oordeelen naar zijn verzenbundel Les belles Heures en een zeer oorspronkelijk essai over cosmologie en wijsbegeerte, getiteld Le Problème. Een andere oom was de beeldhouwer, schilder en kunstglasblazer Henry Cros (1840-1907). Doch zijn vader, Charles Cros (1842-1888), was de nog steeds niet genoeg gewaardeerde dichter van Le Coffret de santal, tevens een groote wetenschappelijke geest, uitvinder van den phonograaf en de photografie in kleuren. Zoo is Guy-Charles Cros de waardige voortzetter van dit oude burgersgeslacht, uitsluitend uit geleerden en kunstenaars bestaande. De dichter heeft een bewogen leven gekend, waarvan we in zijn verzen, hier en daar, de bitterheid nog naproeven. Te Parijs geboren in 1879, verloor hij zijn genialen vader reeds op zevenjarigen ouderdom. Zijn moeder, van Deensche afkomst, zonder middelen van bestaan, was verplicht met haar kinderen een schuilplaats te gaan zoeken bij familieleden in haar geboorteland. Daar | |
[pagina 565]
| |
doet Guy-Charles Cros de eerste kennis op in de Scandinavische en Duitsche talen, welke hem later, na volmaking, toelaten op meesterlijke wijze het werk van den Noor Johan Bojer en den Deen Sophus Claussen in het Fransch te vertalen. Hij keert terug naar Parijs om literaire en wetenschappelijke studiën te doen en zijn militieplichten te vervullen. Aan het einde van zijn diensttijd wacht hem het leven met zijn talrijke ontgoochelingen. Drie jaar lang is hij repetitor in verschillende provincie-colleges. Langer houdt hij dat saaie bestaan niet uit. Hij keert naar het lokkende Parijs terug, waar hij met vertaalwerk en privaatlessen wel is waar een armoediger, maar toch vrijer leven leidt. In 1912 komt er een einde aan zijn onregelmatig bestaan: de fijne en geleerde boekenkenner Adolphe Van Bever roept hem als secretaris tot zich. De oorlog onderbreekt deze samenwerking en na een jarenlang verblijf in een Duitsch gevangenkamp wordt hij, bij zijn terugkomst in het vaderland, gehecht aan het Oorlogsmuseum, waar hij nu nog steeds werkzaam is. Maar overal en boven alles in zijn leven bleef Guy-Charles Cros dichter, wars van iedere richting, wars van alle snobisme, maar ook van alle arrivisme. Je me ris des théories et des doctrines.
En door het feit, dat hij tot geen enkele dichtergroep behoort, noch wil behooren, dat hij de trom niet roert rond zijn werk en zijn persoon: J'ai vécu comme j'ai voulu vivre, en silence,
blijft het alleen te verklaren, dat hij onder de hedendaagsche Fransche poëten nog niet de plaats bekleedt, welke hij verdient in te nemen. Guy-Charles Cros dicht niet om uit woorden een kunstig geciseleerd juweel te snijden. Wel om de diepste en innigste gevoelens uit te drukken door middel van woorden. Avec des mots saisir, en soi et dans le monde,
les furtives pensées et les rythmes tremblants
qui, seuls, arrêtent les secondes,
notre part infime du temps.
Avec des mots, transmettre un jour aux autres hommes
qui penseront lorsque nous serons morts,
l'ardeur et la lumière que nous sommes
aujourd'hui, vifs, jeunes et forts.
Avec des mots, chantés à voix profonde et douce,
avant qu'un peu de terre emplisse notre bouche,
confier à la vie notre lucide amour,
c'est là notre travail sans trève et notre fête,
notre raison de vivre et de mourir poëte,
notre unique et divin recours!
| |
[pagina 566]
| |
Hij houdt zich dan ook nooit vast aan een bepaalden vorm. Nevens den klassieken Alexandrijn gebruikt hij het meest onregelmatig vers. Nimmer wordt de vorm hem een wet, steeds onderwerpt hij hem aan zijn inspiratie. Aldus krijgt elk gedicht den passenden rhythmus. Guy-Charles Cros behoort tot die dichters, waarvan de verzen altijd klassiek en modern tevens zijn, omdat ze natuurlijk en eenvoudig, maar intens en scherp, de uitdrukking geven van een menschelijk gevoel in zijn verscheidene schakeeringen en dit met een heerlijke oprechtheid en openhartigheid, die onmiddellijk ontroert en doet meevoelen. De meeste gedichten zijn varianten op het eeuwige thema der liefde. Doch niet de liefde, die gelegenheid geeft tot lange, lyrische ontboezemingen, waarin men met den dichter gansch kan opgaan, maar die waarin men steeds de bitterheid der ontgoocheling blijft doorsmaken. Het zinderend verlangen kan een oogenblik lichaam en ziel zonnig bestralen, maar... Les plus chaudes voluptés sent si tôt cendres!
Dat is het leitmotief van vele zijner gedichten en dit geeft zelfs aan de eenvoudigste zijner liederen een tragischen grondtoon: Toi, tu me caresses la joue
et tu me parles à petits mots...
Hélas! je sais trop que tu m'aimes.
Je voudrais être loin d'ici,
loin de ton coeur et de moi-même.
Hoe wrang klinkt die laatste stroof uit Couple dans la nuit: L'heure est venue, enfants, de céder au désir
qui fait trembler vos mains et se joindre vos bouches,
et pleurez; car l'amour est bien près de mourir
quand les bras sont mêlés et les genoux se touchent.
En hoe sceptisch hij ook het leven beschouwt, toch laat de dichter zich slechts zelden door zwartgallige overpeinzingen meesleepen. Integendeel wil hij genieten van het oogenblik, want Rien n'est plus éternel qu'un fugitif instant.
Het korte leven genieten! Is dàn het leven zelf geen heerlijk gedicht: Je vis tous les jours les plus beaux poèmes.
Si j'avais le temps,
je les écrirais, ainsi que je sème
mon coeur à tous vents.
| |
[pagina 567]
| |
Mais quoi! rien ne vaut le jeu de la vie,
rien ne vaut la joie
de respirer l'air léger de Paris
et de t'aimer, toi!
Toch komen er oogenblikken van vertwijfeling, waarop hij zich afvraagt A quoi bon?
Les femmes, une fois goûtées,
c'est un beau jour - fini - d'été.
O tristesse des habitudes
pour qui n'aime que les préludes!
Mais les premiers baisers sont courts;
tout s'achève le premier jour...
La vie qui toujours recommence,
n'est qu'un jeu triste de patience
et les beaux vers les plus ardents
n'arrêtent qu'à peine le temps.
Er zijn weinig dichters, die als Guy-Charles Cros met zooveel bondigheid en zooveel juistheid te gelijk een vluchtig, maar diepmenschelijk gevoel in poëtische taal weten te klinken.
De Antwerpenaar Paul Neuhuys is niet alleen een talentvol prozaschrijver, hij mag ook onder de beste jonge Fransch schrijvende dichters gerekend worden. Zoo pas verscheen zijn derde dichtbundel L'arbre de Noël (Lumière, Antwerpen). Al bevat dit fraai uitgegeven boekje slechts een vijf en twintigtal gedichten, dan wordt dit ruimschoots vergoed door de talrijke hoedanigheden. Neuhuys toont een groote voorliefde voor het distichon, dat hij dikwijls met zeer verrassende rijmen opbouwt. Met weinige en eenvoudige middelen schept hij kleurrijke impressies. Vele zijner gedichten zijn dan ook een opeenvolging van afzonderlijke, beknopte en ineengedrongen beelden, die ten slotte tot een geheel versmelten. Als voorbeeld, het gedicht, dat den bundel opent: Histoire
Un joli fieuve peint en vert
se déroule devant Anvers
L'ara se perche, ébouriffé,
à la terrasse d'un café
Un marin, les mains dans les poches
se mire dans la fontaine proche
| |
[pagina 568]
| |
Son père était de Chicago
il y vendait des escargots
L'enfant grandit sur l'Océan
à bord d'un navire géant
Il rencontra, lors d'une escale,
une princesse du Bengale
Ce souvenir lui mord le coeur
comine le cri du remorqueur
Depuis, il traïne sur la terre
un amour que rien ne peut taire
Il est revenu de Moscou
un mouchoir rouge autour du cou.
Albert Lepage liet een nieuw bundeltje verzen verschijnen: Voiture légère (L'Equerre, Brussel). Sinds zijn laatste, hier door ons besproken werkGa naar voetnoot(1) heeft bij meer diepte in zijn verzen gelegd. Men voelt dat de dichter met het bittere leven in botsing kwam. Il en est par milliers dont la pensée
est plus morte qu'une citerne épuisée.
Partout principes, intérêts aiguisés,
se surveillent, épiant l'ouverture
où ils vont frapper:
lutteurs en garde tournant sur place.
Le monde veut naître à un état nouveau,
noyé s'acharnant à ressaisir la surface de l'eau.
Nochtans moet hij zich hoeden voor te veel cerebraliteit en te ingewikkelde beelden, die niet altijd den weg vinden naar de diepten van ons gemoed om er de ontroering aan het trillen te brengen. Een eenvoudig vers als b.v. O rire toujours vierge des voyages,
bevat meer poëzie dan de uitbeelding van sommige abstracte droomvizioenen. De lectuur van dit boekje laat toch een zeer gunstigen indruk na. De dichter sluit het met een mooi vers, over de witte bladzijde, waarop het werk, zich loswringend uit zijn binnenste, zal worden neergeschreven; het eindigt aldus: Iei, c'est le triomphe de la page blanche.
Mains jointes, je regarde
| |
[pagina 569]
| |
les deux seins nus
du silence.
Poèmes de labeur (L'Equerre, Brussel) is, meen ik, het eerste werk van Sébastien Dongrie, doch het is niet het werk van een beginneling. Als ik me niet vergis moet Sébastien Dongrie ingenieur zijn. Want hij bezingt te gelijk met liefde en kennis de koolmijnen, de hoogovens, de stoommachines, de turbines, de dynamo's. En hij doet dat niet, zooals wellicht een profaan zou doen, met veel omhaal van woorden, een uitbundig lyrisme, een overtolligen rijkdom van stijlfiguren of misvormde beelden. Zijn verzen blijven eenvoudig, maar boeien daarom wellicht des te sterker. Het zijn verzen van een materialist, maar ze zijn rijk aan poëzie, omdat ze niet alleen uit het brein, doch ook uit het hart komen. Deux cents fois par minute le patin dans sa glissière
passe faisant jaillir des gouttes d'huile chaude.
Le grand bras de la bielle se relève et s'abaisse,
et le volant qui tourne sans un à coup
pétrit sa courroie comme une pâte.
Le dynamo est la fontaine
dont un fluide s'écoule.
La courroie qui l'entraîne
claquant régulièrement son afrafe sur la poulie,
découpe le bruit en tranches égales.
.......................................
Je cherche.
Cela suffit à me combler,
à me remplir d'amour
jusqu'au sanglot.
Pas un désir, pas un instinct n'est mort en moi.
Pas une idée, un sacrilège,
ne peuvent me faire reculer.
Je cherche.
Ma définition de l'homme libre:
‘Celui qui ne croit jamais avoir trouvé.’
De schaar Fransch-Belgische dichters is in Sébastien Dongrie een persoonlijk en zeer te waardeeren element rijker geworden.
De uitgeverij De Sikkel, te Antwerpen, heeft het eeuwfeest van den genialen Charles De Coster niet willen laten voorbijgaan, zonder ook het hare bij te dragen ter eere van dat onsterfelijk epos Tijl Ulenspiegel. Zij droeg den zeer begaafden graveur Henri Van Straten op een achttal houtblokken te snijden die enkele zangen uit De Coster's meesterwerk zouden illustreeren, als b.v. | |
[pagina 570]
| |
J'ai mis ‘vivre’ sur mon drapeau;
Vivre toujours à la lumière,
De cuir est ma peau première,
D'acier ma seconde peau.
Of Je chante la chanson des traitres
Signataires du compromis,
Couards signataires,
Que vos noms soient maudits!
Tekst en plaat werden telkens door den kunstenaar geteekend en in één blok gesneden. Dit ensemble, een werkelijk incunabel en het eerste werk van dien aard, dat in ons land het licht ziet, bezit een zeldzame kunstwaarde, te meer daar Van Straten zich hier als plaatsnijder overtroffen heeft. Tekst, lettrines en decoratieve elementen verwerkt met de eigenlijke plaat, vormen een merkwaardig en evenwichtig geheel. Zonder iets van zijn sterke persoonlijkheid prijs te geven, kenschetst zich dit werk door een groote soberheid van lijn en stijl en wij aarzelen niet, ondanks onze bewondering voor Masereel, het boven de illustraties te stellen, die deze voor den ‘Ulenspiegel’ sneed.
FRANS SMITS. |
|