De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 385]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||
Hulde aan Professor J. VercoullieIn April 1927 werd ons hooggeacht mederedactielid Prof. J. Vercoullie zeventig jaar oud; een paar maanden te voren was hij, op zijn eigen aanvraag, tot het emeritaat toegelaten. Al zijn collega's van de Gentsche en overige Belgische Universiteiten, al zijn oudleerlingen, al zijn talrijke vrienden hebben dan moeten denken dat hun nu een geschikte gelegenheid was geboden om den nieuwen emeritus openbaar te bedanken voor de diensten die hij gedurende zoovele jaren op allerlei gebied en door allerlei werkzaamheid niet alleen aan hen, maar ook aan zijn geheele volk bewezen heeft. Al heel vroeg werd dan ook, tot voorbereiding van het voorgenomen huldebetoon, een inrichtingscommissie samengesteld, waarvan één zijner twee of drie oudste leerlingen, de heer Maurits Basse, leeraar aan het Koninklijk Atheneum en docent aan de Universiteit te Gent, het voorzitterschap aannam. Verder bestond de commissie uit Prof. Maurits Sabbe, ondervoorzitter; Marcel Stijns, redacteur aan ‘Paginae’, secretaris-penningmeester; Dr Jan Grauls, hoofd van den vertaaldienst in het ministerie van Kunsten en Wetenschappen; Mr. Julius Hoste Jnr., hoofdredacteur van het ‘Laatste Nieuws’ en Dr W. van Eeghem, leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Brussel, leden. Men vatte dadelijk het plan op, om, op een plechtige vergadering, aan den gevierden geleerde een feestbundel aan te bieden, die zou bestaan uit een reeks wetenschappelijke bijdragen van de hand van collega's en oudleerlingen. Intusschen was een eere-comité tot stand gebracht, waarin geleerden uit België en den vreemde naast een aantal personen van gezag werden opgenomen, en dat onder het eerevoorzitterschap stond van de heeren C. Huysmans en M. Vauthier, Oudminister en Minister van Wetenschappen en Kunsten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||
In de hoogeschool.In de Aula der Universiteit te Gent had op Zondag, 13 Mei 11., het huldebetoon plaats, dat met een indrukwekkende ovatie inzette. Behalve de leden van de inrichtingscommissie en de familieleden van den gevierde bevonden zich daar de heer Rector C. De Bruyne, de heer Beheerder-Opziener der Universiteit, Prof. Roersch; Professor H. Pirenne, en Prof. Hymans, prorectoren; de heeren Burgemeesters van Gent en Oostende - geboortestad van Prof. Vercoullie - alsook vele eereleden, waaronder de heeren professoren Vermeylen, Bley, Verschaffelt, Baur, Blancquaert, Burssens, De Backer, De Keyser, Van Pottelbergh, Foncke, Van de Velde, Franssen, Van de Weerd, Roegiers, De Saegher en Van Werveke (van Gent); van de Wijer en van Dievoet (van Leuven); Verdeyen (van Luik) en De Vooys (van Utrecht); verder de heeren Edw. Anseele, Oudminiser; Em. De Veen, Raadsheer bij het Rekenhof; Mr. Leonard Willems, afgevaardigde van de Koninklijke Vlaamsche Academie; Inspector Sterkens; Eere-Inspector O. Van Hauwaert, bestuurder der lagere en middelbare Staatsnormaalschool; Senator Alb. Deswarte; Jan Daneels, provincieraadslid; J. Broedt, volksvertegenwoordiger; L. Goemans, secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie; verder nog Dr. Heymans, Dr. Apers, Dr. Dambre, Dr. Debaive, Dr. Lava, Dr. Thiry, Viskens, bestuurder der middelbare school te Gent, Gustaaf De Mey, Gustaaf D'Hondt, Joris Eeckhout, Adolf Herckenrath, Gaston Martens, Toussaint van Boelaere, Frans Verschoren, M. Roelants, enz., enz., benevens afgevaardigden van talrijke vereenigingen van het middelbaar onderwijs, van het Willems-fonds, van den Westvlaamschen Kring, van de Oostvlaamsche folkloristen, van Help u Zelve e.a.m. Wij laten hieronder de redevoeringen volgen, die in de Hoogeschool uitgesproken en alle geestdriftig toegejuicht werden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||
Redevoering van Dr. Maurits Basse
| |||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||
der Germaansche talen. Een paar naburige landen waren ons hierin erg vóór, en Heremans, die op de hoogte was van wat in andere landen aan Germanistiek reeds was gedaan, had daar in meer dan een tijdschriftartikel op gewezen. Persoonlijk had hij op onze Hoogeschool het Gotisch, het Oudsaksisch en het Middelnederlandsch gedoceerd; maar hij stond, in dit opzicht, volkomen alleen; overigens geen enkel student was verplicht die leergangen te volgen en van een ernstige, doelmatige vorming van Atheneum- of Collegeleeraars in de drie Germaansche talen was er in België nergens spraak. Ik zelf heb op het Atheneum te Antwerpen Engelsche lessen gekregen, eerst van een gewezen kantoorklerk en later van een gewezen juwelier. Te Gent werd die taal onderwezen door iemand die te Londen koetsier was geweest, eenvoudig omdat hij een Engelschman was. Zoo wat overal werden de drie Germaansche talen toevertrouwd aan heeren, die het soms heel goed meenden, maar het bestaan van de wet van Grimm niet vermoedden. Het Gotisch was een mysterie, waarvan de onthulling overigens volkomen nutteloos scheen. Vergelijkende Spraakleer, Historische Spraakleer, Middelnederlandsch, Phonetiek, Tekstkritiek, Palaeographie en vele andere wetenschappelijke vakken die elders sedert lang onmisbaar waren gebleken, waren hier boeken met zeven sloten voor de toenmalige Atheneumleeraars, wier geweten den vrede der onschuld genoot. Ik veroorloof mij er terloops op te wijzen, dat de leergang in het Gotisch, basis van alle wetenschappelijke studie der Germaansche talen, op ons officieel programma nog steeds als niet verplichtend vak voorkomt; hoe spoediger hij van hooger hand verplichtend wordt gemaakt, hoe beter! Aan de zooeven beschreven wantoestanden, aan het blind dilettantisme zou nu weldra een einde komen, dank zij Prof. Vercoullie. Deze stond voor een moeilijke taak. Gelukkig was hij volkomen voor die taak berekend; door persoonlijk werk had hij zich weten op de hoogte te brengen van de laatste bevindingen der Germanistische wetenschap, in Duitschland en Holland opgedaan; hij was ook op het gebied der Classieke en der Romaansche philologie wel gewapend, en heeft zijn kennis, ook in het opzicht van allerlei andere hulpwetenschappen, gestadig vermeerderd. Na korten tijd | |||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||
doceerde hij op onze hoogeschool, benevens alle vakken die de Nederlandsche taalkunde betreffen, ook het Gotisch, de Encyclopaedie der Germaansche Philologie, en de Vergelijkende Spraakleer der Germaansche talen; dat wil zeggen: al wat noodig is om de studie van onze en van de andere Germaansche talen met vrucht te beoefenen. Hij stond niet alleen, gelijk Heremans; de Engelsche philologie was aan Prof. Logeman en de Duitsche aan Prof. Bley toevertrouwd, terwijl Prof. Fredericq belast was met de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, de Beginselen der voornaamste Moderne Letterkunden en de Vergelijkende Lettergeschiedenis. Al wie, gelijk ik en vele mannen van mijn leeftijd, de lessen van die professoren heeft mogen volgen, heeft er een dankbare herinnering aan bewaard, omdat ook die hoogleeraars met degelijke vakkennis waren uitgerust. Maar nooit hadden hun studenten hun onderwijs met goed gevolg kunnen ontvangen, hadden zij niet den noodigen grondslag bezeten; en die grondslag werd hun verschaft door Prof. Vercoullie! Jarenlang - intusschen werden de ‘Normale afdeelingen’ als zoodanig afgeschaft om voortaan de Germaansche en Historische Afdeelingen van de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren te zijn - jarenlang, en tot voor kort, is aldus Prof. Vercoullie de spil van ons Germanistisch onderwijs geweest, zoodat onze Gentsche Germaansche Afdeeling weldra aan de andere Hoogescholen tot voorbeeld strekte; Leuven volgde dat voorbeeld in 1894 en Brussel in 1910, door ook het Germanistisch onderwijs volgens de moderne opvatting in te richten. Men vergete niet, dat zekere dier leergangen voor de eerste maal door Prof. Vercoullie in ons land werden gedoceerd, en dat verscheidene andere voor de eerste maal in zijn handen op de hoogte waren gebracht van wat in Holland en elders reeds bereikt was. Overigens, zijn daden waren slechts de uitvoering van een arbeidsprogramma dat hij, reeds vóór zijn benoeming op onze Hoogeschool, in het toenmalig tijdschrift Het Nederlandsch Museum had vastgesteld, deels in een reeks artikelen over de Nederlandsche Taalkunde in Duitschland (in 1882), deels onder de vaste rubriek Letterkroniek, waardoor in ons land eindelijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||
werd vernomen, hoever de taalwetenschap eigenlijk was geraakt, en volgens welke methodes zij diende beoefend te worden. En aldus, Dames en Heeren, meen ik de voornaamste rol en de hoofdverdienste van onzen vriend te hebben aangewezen: de rol en de verdienste van een hervormer, een stichter, een baanbreker. Ik zou nu nog lang kunnen spreken over zijn werkzaamheid in onze beide Koninklijke Academies, of als lid van andere geleerde genootschappen, congressen, staatscommissies; ik zou ook moeten uitweiden over zijn geschriften, zijn politieke rol, en vooral over zijn onvermoeibare toewijding aan de volksverlichting door middel van tallooze volksvoordrachten; en ik zou daarmee nog niet ten einde zijn. Maar ik moet mij beperken. Andere sprekers beloven zich het genoegen ook veel goeds van hem te zeggen, en ik zou hen daar niet willen van berooven, zelfs indien ik daartoe de macht had. Maar één voorrecht, dat aan den voorzitter dezer feestvergadering behoort, laat ik mij niet ontnemen. Het is het voorrecht hem, namens zijn oudleerlingen, leerlingen, collega's en vrienden een tastbaar blijk van hun bewondering, hun genegenheid en hun dankbaarheid te overhandigen. Sedert maanden hebben talrijke oudleerlingen en collega's van Prof. Vercoullie wetenschappelijke onderwerpen van allerlei philologischen aard bestudeerd en in geschrifte behandeld. Al die studies zijn in een gedrukt feestalbum verzameld, waarvan nu het eerste deel gereed is. Ik hoop dat hij er uit zal kunnen lezen dat de vrucht niet ver van den boom valt, en ook dat hij, in zijn lange loopbaan, velen tot vrienden heeft gemaakt. En voor mij is het een ware vreugde hem, in naam van al die vrienden, dat boek te mogen aanbieden in de aanwezigheid van zoovele mannen van officieel gezag of van aanzien, van zijn zuster, van zijn dochters en van andere familieleden en van zijn kleinkind, zon van zijn jeugdigen ouderdom! | |||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||
Het album.Voor het album, waarvan hierboven spraak, werden de volgende bijdragen geleverd: | |||||||||||||||||||||
Deel I
| |||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||
Deel II.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Redevoering van Prof. Dr. C. De Bruyne
| |||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||
deelen. Immers, de oproep tot dit feest, dat, op uitdrukkelijk verlangen van den gevierde, in de Universiteits-Aula plaats grijpt, gaat uit, zoo luidt de tekst, benevens van oudleerlingen, ook van ambtgenooten, vrienden en vereerders, waartoe ik mij vlei te behooren. Daarom kan de Rector der Universiteit hier niet als een ongewenschte gast voorkomen, als een breekspel, allerminst als een indringer. Ik durf het aan, hier Professor Vercoullie op te eischen in naam van de vriendschap: sedert jaren tel ik onder zijne trouwsten en sta ik met hem, zij aan zij, in dezelfde gelederen, met een zelfde ideaal vóór de oogen. Ik vorder hem op, bij deze vereering, omdat het op onze Universiteit is dat hij, de wetenschap ter eere, zooveel knappe volgelingen tot leeraren, professoren en geleerden heeft gevormd. Zijne oudleerlingen behooren ten slotte tot de Gentsche hoogeschoolfamilie: Vercoullie's school stond immers aan onze Alma Mater. En zoo is het mij een plicht - een aangename plicht, voorwaar - haar aandeel in de huldeblijken van heden in ontvangst te komen nemen op het oogenblik dat, bij ieder zijner aanwezige discipelen, het harte trilt van dankbare aandoening, terwijl daarbuiten, tot over den Oceaan, in 't gemoed der verre afwezigen, een lied opwelt van innige hulde voor den onvergetelijken Meester. Telkens en bij elke gelegenheid immers, plegen allen hem de grootste genegenheid te betuigen, waarvan wij daar zooeven de aandoenlijke bewijzen nog hoorden in de merkwaardige rede van den Voorzitter dezer vergadering. Ik eisch hem op als ambtgenoot, wiens omgang steeds gul en hartelijk was. Een ander Collega, daartoe meer dan ik bevoegd en speciaal hier afgevaardigd, zal den passenden nadruk leggen op wat Vercoullie bij zijne Faculteit zooal heeft gepresteerd; ik mag evenwel van hem getuigen dat hij steeds zijn professoraat als een apostolaat heeft opgevat; en dat hij de hulde, hem heden gebracht, ten volle verdient, bewijst ten overvloede, behalve de aanwezigheid van de burgerlijke Overheid, vertegenwoordigd door een Oudminister, Senators en Volksvertegenwoordigers, door de Burgemeesters van zijne geboortestad en van de Universiteits-residentie, nog deze van talrijke ambtgenooten uit de verschillende Faculteiten en Instituten der Universiteit. | |||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||
Eindelijk eisch ik hem op, in mijne hoedanigheid van Rector van de Universiteit, die hij gedurende 34 jaar voortreffelijk heeft gediend. In dank, wensch ik getuigenis af te leggen van het hooge plichtsbesef en van de diepste verkleefdheid waarvan hij steeds blijk gaf. Reeds vormde hij leerlingen - de hoogste zending van den hoogleeraar - toen ik nog in de doeken lag van het professoraat en in 't voorportaal mijne beurt afwachtte, en steeds keek ik met diepe achting en ontzag op naar den man waarvan de leerlingen - de strengste der rechters - altijd door zooveel goeds zegden; naar den man, die, trots tegenspoed en ontgoocheling - want het lot heeft hem voorwaar niet altijd begunstigd - steeds ongestoord, kalm en vastberaden de wetenschap diende, in hare edelste en onbaatzuchtigste zending. Met het onverschrokken karakter, aan het ras onzer kustbevolking eigen, stapte hij steeds recht door, als een man met een wil, een man met een overtuiging. Het is alsof hij de leus van den grooten Zwijger tot de zijne had gemaakt: ‘Saevis tranquillus in undis,’ onbedeesd te midden der onstuimige baren. Hij zou zijne ambtsplichten als onvolledig vervuld hebben aangezien, was hij niet een trouw bezoeker geweest van de Faculteits- en Academische zittingen, alwaar over de hoogste belangen van het onderwijs wel eens wordt beraadslaagd. Doch opvallend was het hoe hij zich gewoonlijk onbetuigd liet, bij de besprekingen in den Academischen Raad; nooit heb ik hem onbescheiden naar de reden van die houding gevraagd, maar uit de soms pittige en altijd zeer gepaste bedenkingen, die hij meesmuilend zijnen lippen liet ontvallen, kon men opmaken dat niet de geringste bijzonderheid der discussie hem ontsnapte en de zin, waarin hij zijne zienswijze bij de stemming zou uiten, kon worden vooruitgezien: altijd was hij ingegeven door de gezonde rede, die bij hem steeds op den voorgrond treedt. Voor wie hem in de intimiteit kent, die gelegenheid heeft in vriendschappelijken omgang met hem te verkeeren en deel te nemen aan die aangename zittingen - soms misschien wat laat durend, omdat de tijd, in genoeglijken kring, toch zóó snel voorbijloopt - deel te nemen zeg ik aan die aangename zittingen van gezelligen kout, - soort onder onsjes - waar hij zooveel van houdt, en waar hij zijn tintelenden geest | |||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||
den vollen teugel viert en kwistig omspringt met rake zetten, pittige uitvallen die guitig schalks en soms wat... bedekt gekruid elkander volgen, dien kan het zonderling voorkomen dat Vercoullie zich liefst bij lange discussies onthoudt. Is het terughouding? - Bedeesdheid zal het zeker niet zijn! Wat dan?... Een waan van superioriteit? - Neen voorwaar, zulks is uitgesloten voor wie hem kent. Veeleer is het eene gelatenheid en een philosofisch berusten in de eindelijke zegepraal van de gezonde rede. Meer dan eens verraste ik, op zijne lippen, een glimlachje van... hoe zou ik het uitdrukken? - een glimlachje van... toegevendheid, dat hij weldra onderdrukte, of verborg in een tabakswolkje uit zijn traditioneel dampend pijpje. Maar in Vercoullie huldigen wij niet slechts den vriend, den leermeester, den Collega; ook de geleerde wordt hier gevierd; en het is met eene oprechte fierheid dat deze, die de eer geniet en den grooten last draagt als hoofd op te treden van den Gentschen Academischen Raad, op den roem wijst dien onze ambtgenoot daarbuiten mocht verwerven. Geleerde Genootschappen namen hem in hunnen schoot op; lid van de Koninklijke Academie van België en tevens van de Koninklijke Vlaamsche Academie, werd hij in iedere tot Voorzitter uitgeroepen; als blijk van hooge waardeering voor zijn wetenschappelijken arbeid werd hem de doctorstitel honoris causa door de Universiteit Utrecht toegewezen; op voorstel van zijn Ministerraad verleende Z.M. de Koning hem den rang van Commandeur in onze groote Nationale Orde, en H.M. de Koningin der Nederlanden beloonde den grooten Belgischen taalkundige met het kruis van officier in de Orde van Oranje-Nassau. In al die eerbewijzen heeft onze Universiteit haar aandeel: dergelijke onderscheidingen werpen op haar een gansch bijzonderen luister, waarover wij den afgetreden leeraar hier dank zeggen. Waarde Collega Vercoullie, voor maanden liet Gij uw leeraarstaak aan anderen over: zoo wilde het een onbuigzame regel. Na een zoowel vervulde loopbaan als de uwe, zou het gepast schijnen dat men rust neemt. Doch het is alsof U een nieuwe jonkheid was gegeven: uw arbeidszucht heeft nog toegenomen! Zou de wetenschap er ten slotte nog bij gebaat zijn en eene vergoeding vinden van het gedane verlies bij uw aftreden aan de Universi- | |||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||
teit? Waarachtig, Gij zijt bewonderenswaardig, en met de wetenschappelijke wereld juichen al uw Collega's der Universiteit mede om de gunstige wending die de toepassing van een administratieven maatregel heeft genomen. Mocht Gij nog lange jaren die flinke werkkracht behouden, tot nut van de taalkundige wetenschap en tot eere van uwe zoo geliefde Alma Mater Gandavensis en van het gemeenschappelijk Vaderland! | |||||||||||||||||||||
Toespraak van Prof. H. Pirenne
| |||||||||||||||||||||
Toespraak van Mr. Leonard Willes
| |||||||||||||||||||||
Toespraak van Prof. Dr. G.N.C. de Vooys
| |||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||
Redevoering van den Heer Van der Stegen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||
ongelukkige oorlogsjaren, gedurende dewelke hij op merkwaardige wijze, door woord en daad, bewees hoezeer hij verkleefd was èn aan zijn persoonlijke overtuigingen, aan zijn ideaal van Vlaming, èn aan de liefde voor ons geteisterd vaderland. En 't is om al die redenen, mijn waarde Professor, dat ik mij met zulke persoonlijke en innige vreugde bij de talrijke schaar uwer bewonderaars voeg, en dat ik U de diepe en welverdiende hulde breng van de Stad Gent, die er fier op is, U in den schoot harer bevolking te tellen. | |||||||||||||||||||||
Redevoering van den Heer Moreaux
| |||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||
harte, zooals hij, innige min en toewijding offeren aan Kennis, Volk en Vaderland? Evenals hij, van kindsheid af, den onmetelijken gezichteinder van de zee heeft afgezien, zoo ook wist hij, met zijn scherp critischen blik, de menschelijke begrippen te doorgronden, de stroomingen der opbruisende ideeën in te studeeren, ze in strenge theorieën vast te zetten en aldus, stoere visscher eens te meer, menigen drenkeling op te pikken en te brengen tot de veilige havens der ware Kunde. Met zijn Nederlandsche Spraakkunst en zijn Etymologisch Woordenboek heeft hij zijn moedertaal als met lichtboeien afgebakend en er een stevige letterkundige waarde aan geschonken. In deze tijden, waar te weinig belang aan intellectueele vorming wordt gehecht, blijft U, Waarde Heer Professor, voor de jongens onzer kust, een toonbeeld dat dient vereeuwigd: van heden af draagt een straat uwer geboortestad den naam van Jozef Vercoullie, waarop alle Oostendenaren met recht trotsch zijn. U zijt de glorievolle weerga van een ander Oostendsch figuur, den diep betreurden Professor Mac Leod, te vroeg, helaas, in den roes der overwinning, aan onze genegenheid ontrukt. Een van Oostende's lanen herinnert aan de nagedachtenis van dien onsterfelijken navorscher. Zijn gedenkenis blijve in eere! En nu, Waarde Medeburger, dat U, na een schitterende leeraarsloopbaan, een welverdiende rust geniet, ben ik gelukkig, van wege de bevolking mijner dierbare stede, U dien chronometer te overhandigen, met den vurigen wensch dat hij U enkel aanwijzer: uurtjes van oprecht genot en levenslust! | |||||||||||||||||||||
Redevoering van den Heer L. Vandenabeele
| |||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||
eervolle en aangename taak werd beschoren van die laatste gelukkige generatie de tolk te zijn, heb ik wellicht minder te danken aan mijn hoedanigheid van eerstaanwezende in het 2e doctoraat, dan wel omdat het inrichtend comité in mijn Oostendsche afkomst een zekere congenialiteit tusschen ons beiden heeft willen vermoeden. Toch zit ik er erg mee verlegen: niet dat mijn hart en dat van mijn medestudenten niet vol zou zijn met de hartelijkste gevoelens van dankbaarheid en trouwe verkleefdheid jegens den vriendelijken, verdienstelijken, geleerden, vaderlijken mentor, die onze eerste stappen op het gebied der Germanistiek met zooveel zekerheid heeft geleid. Maar hier is te veel dat naar uitdrukking zoekt, en onze woorden zijn nog te onmachtig om kort, en raak, en passend, na zoo velerlei lof die U hier werd toegezwaaid, te zeggen waarvan de jongste onder uw oudstudenten U zoo inniglijk in gedachte blijven vereeren, en zoo geestdriftig meedoen aan de hulde die U wordt gebracht. Van al die dankbaarheidsmotieven wil ik vooral vermelden: de warmte en de levensvolheid van uw onderwijs dat, voor de koude abstractie of de verre en hooge speculatie, nooit het werkelijke leven voorbijkeek; de blijmoedigheid van uw onderwijs, dat steeds de grens wist tusschen de moeilijkheid van de stof en de vermoeienis van den student, tusschen de afgetrokkenheid der denkbeelden of der linguistische feiten in hun eentonig verloop en de verveling die er wel eens mocht uit voortvloeien; want dan kwam onvoorziens een van die leuke zetten, een van die opwekkende vergelijkingen, die door hun spontaneiteit en directheid de noodige ontspanning brachten. Zal ik verder spreken over uw breedheid van gedachten, die U steeds even vriendelijk en even gedienstig stemde tegenover elk van ons, welke ook zijn politieke of wijsgeerige overtuiging was; of over den diepen levensernst die U dikwijls genoeg kon aanzetten, zonder bemoeizucht of pedanterie, maar in het diepe gevoel van uw verantwoordelijkheid tegenover de jeugd, deze te wijzen op haar plicht? En deze lessen ontvingen we gaarne van U, omdat we wisten hoe weinig ze waren ingegeven door een, naar het muffe studeervertrek riekende, levensopvatting: van U, dien we toch, ondanks uw hoogen roep van geleerdheid en uw vooraanstaande sociale positie, als een gewoon, goedlachsch mensch, | |||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||
als een welgedaan burger uit de prettige Vlaamsche stede van Gent, zagen meedoen aan al de genoegens die kunnen verpoozen van de verplichtingen van het leven. Het is een onvergetelijk silhouet, en dat we, met innige sympathie, nog lang door de Gentsche straten wenschen te zien wandelen: Professor Vercoullie, met de handen op den rug, met den bolhoed driekwart in den hals, met de pijp in den mond, met den lach der meest opgewekte levensaanvaarding om de lippen, met het gulle welkom steeds gereed in den mond voor hem, student of oudstudent, die hem groet of aanspreekt. Hooggeachte Professor Vercoullie, er is dan toch éen beeld van de vele, die we van U in ons mochten opvangen, dat we liefst en langst wenschen in ons mee te dragen na ons vertrek uit deze Universiteit: het beeld namelijk van Professor Vercoullie, in wien de professor nooit den mensch heeft kunnen dooden. | |||||||||||||||||||||
Antwoord van Prof. J. VercoullieGa naar voetnoot(1)Dames en Heeren, Vrienden, Ik ben tot in het diepste van mijn wezen geroerd door al wat Gij mij hebt laten hooren en doen zien. Mijn ontroering laat me geen ander woorden toe tenzij: dank, dank aan allen! En toch moet ik die ontroering trachten te bedwingen, want Gij verwacht iets anders van mij dan eenige stameringen van aandoening. De plechtigheid van vandaag is, koelbloedig beschouwd, een begrafenis voor de letter en ‘de mortuis nil nisi bene:’ mijn verdiensten werden breed uitgemeten en er werd een bord voorgebracht waarop ze met dubbel krijt aangeteekend staan. Daartegenover past dat ik zelf U eens zeg wat mijn leven voor mij geweest is. Ik ben geboren toen Oostende nauwelijks 14.000 inwoners telde. Al de Oostendenaren kenden mekaar en van scheiding tusschen | |||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||
de standen was er geen sprakeGa naar voetnoot(2). We genoten als naarstige en deftige lieden de genegenheid van onze stadgenooten. Ik was de oudste van zes. Vader was een kleermakersbaas, die in zijn goeien tijd soms met drie gasten werkte. Tot onzen onmiddellijken kring behoorde de moeder van mijn vader, een tante en twee onkels van mijn vader. Al deze menschen werden geboren omstreeks het jaar 1800 en leefden nog in volle 18e eeuw, gedeeltelijk zelfs in de 17e euw. Ze lazen boeken in gothischen druk, wat ze watergeprent noemden, ze wisten dat er een oud Oostende bestaan had, met een oude Kerk vóór den dijk, die door de zee verzwolgen was. Ze spraken van de Generale Legende der Heylighen van Pater Ribadineira; ze spraken van Reinaert den Vos, van Uilenspiegel, van Griseldis, van Genoveva, de Heerlijke en vroolijke daden van Keizer Karel, de vier Heemskinderen, Jan van ParijsGa naar voetnoot(3). Al die dingen kende ik dus jaren voor ze een deel van mijn wetenschappelijke stof zouden worden. Die menschen waren godsdienstig, zonder kwezelarij, maar met een beetje bijgeloof op hun manier. Voor den donder hadden ze geen vrees; maar de Waternikker, dat was wat anders: ze wisten wanneer hij aan de Visscherskaai en aan de Brugsche vaart geweest was en hoe geweldig hij daar huis gehouden had. Vader, die zijn ambacht te Brussel geleerd had, stond daar wel skeptisch tegenover, maar hij liet begaan, want men moet de kinderen niet te veel in eens wijsmaken. Als ik me dat alles nu herinner, dan moet ik zeggen dat ik voor niets ter wereld zou willen deze opvoeding niet gehad hebben. Het was nog de tijd der kaarsen en der olielampen. De petroleumverlichting begon pas. De naaimachines waren een onbekende weelde. Mijn vader was de eerste in Oostende die er een kocht, nl. voor 450 fr., goudfranken, wel te verstaan, en als men hem vroeg: Wie zal daarop naaien? antwoordde hij, op mij wijzende: Jef zal dat wel doen. En inderdaad, - ik was toen zeven jaar, - meer dan tien jaar lang, totdat ik naar de Universiteit | |||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||
ging, heb ik al het machinenaaisel gedaan, zonder daarom een schoolwerk of een lesuur te verzuimen. Ik heb op den werkwinkel van vader al de werken van Conscience voorgelezen uit de afleveringen van de uitgave van Van Dieren, waarop we ingeteekend waren. De roerendste gedeelten behaagden de werkgasten het meest. Ze weenden soms tranen met tuiten, en als vader dan zei: ‘Het is nu genoeg; er is nog dit en dat te doen,’ antwoordden de gasten uit één mond: ‘Baas, laat hem voortlezen; wij zullen dat werk wel doen, en als het moet, een uur langer blijven.’ Op zeven jaar had ik thuis al leeren lezen en schrijvenGa naar voetnoot(4) en ging dan naar de private school van Meester Massenhove, maar toen er een tweede en een derde moesten volgen, kon moeders beurs zich de weelde van het schoolgeld niet meer veroorloven en we gingen in September '65 naar de gemeenteschool, toen door Broeders gehouden. Ik kwam onmiddellijk in de 2e klasse en ging na weinige maanden over naar de eerste, waar ik een goed onderwijzer had. In September '67 werden de Broeders vervangen door wereldlijke onderwijzers. Dan had ik het geluk als meester te hebben A. Alleman, den prachtigsten schoolman dien ik ooit heb ontmoet. Hij was van het hout waarvan men hoofdopzieners maakt, maar de politiek heeft het anders gewild. Hij heeft het niet verder gebracht dan tot hoofdonderwijzer op een boerendorp en is op 90 jaar, in 1924, te Oostende als gepensionneerd onderwijzer gestorven. Al wat ik weet ben ik aan hem verschuldigd. Hij heeft de basis gelegd, zoo stevig en zoo ruim, dat alles er op konGa naar voetnoot(5). Ook, in den kantonnalen wedstrijd van '69 won ik met glans den eersten prijs, en dat heeft over mijn loopbaan beslist, want daardoor mocht ik kosteloos naar het gepatroneerd college gaan en voortstudeeren. Het getuigschrift van dien prijs hangt nog altijd op mijn studeerkamer. Het is uit heel mijn bezit het stuk | |||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||
waaraan ik het meest gehecht ben. Want zonder dat was ik een kleermaker gelijk mijn vader. Dat voortstudeeren - het moest tien jaar duren, doch ik heb het in negen klaar gekregen - was een groote opoffering voor mijn ouders. Maar ze wilden het volhouden tot het gelukkige eind, en ze hebben het gedaan. Moeder werkte heele dagen en halve nachten en moest met een beperkte pree rondkomen. Dat raadsel heeft ze met taaie volharding en zonder ooit den moed op te geven, opgelost. Men heeft me nooit moeten zeggen dat ik die vrouw moest eerbiedigen en liefhebben: dat ging van zelf. Vader nam alles philosophisch op, maar voor een ramp legde hij heldenmoed aan den dag: hij versaagde nooit. Eens hadden mijn moeder, mijn zuster en ik tegelijkertijd de pokken, en eenige maanden nadien twee broers tegelijkertijd den typhus. Vader alleen, zonder eenigen bijstand, heeft ons verpleegd, en hij straalde van geluk als onze huisdokter, de oude heer Soenens, hem zei dat de genezing van ons vijven aan zijn verkleefde zorgen te wijten was. Ik deed mijn Latijnsche klassen in vijf jaar op het gepatroneerd college, van October '69 tot Augustus '74. Dat was een klein college met één leeraar voor twee klassen. Die leeraars waren dus belast met een taak veel te zwaar voor hun schouders, tegen een bespottelijke wedde, waarmee ze zich noch stoffelijke noch geestelijke genoegens konden verschaffen; maar hun werkkracht was onvermoeibaar en hun toewijding grenzeloosGa naar voetnoot(6). | |||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||
In October '78 ging ik naar de Ecole normale des Humanités te Luik, waar ik aanvaard werd in de zoo pas gestichte afdeeling voor Germaansche talen. Vier jaar nadien verkreeg ik mijn diploma en werd onmiddellijk daarop leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Luik. Na vijf jaar leeraarschap te Luik werd ik, ten gevolge van de wet van '83 op het Nederlandsch in het Middelbaar Onderwijs, einde September 83 overgeplaatst naar GentGa naar voetnoot(7). Ik heb dus de eerste 9 jaar van mijn zelfstandig leven te Luik doorgebracht. Dat verklaart U mijn kennis van het Luikerwaalsch en mijn belangstelling in de Romaansche, bepaaldelijk Waalsche philolologie. Dat verklaart U dat ik een Luiksche vrouw getrouwd heb, de zuster van een collega, die voor mij was een toonbeeld van een echtgenoote, voor mijn kinderen een toonbeeld van een moeder. Te Gent heeft zich dan geheel mijn wetenschappelijke loopbaan ontvouwen. Daarover hebt Gij reeds genoeg gehoord en ik mag me van de verplichting ontslaan om er nog iets aan toe te voegen. Ik heb U dus eigenlijk niet over wetenschap en wetenschappelijken arbeid gesproken. Neen, ik heb U willen beschrijven in welke school ik mijn opleiding voor het leven ontvangen heb. Dat verklaart U mijn karakter, mijn werklust, mijn daden, in een woord mijn deugden en gebreken. Gij hebt hier vandaag alleen mijn deugden hooren roemen. Niemand beter dan ik weet dat ik ook gebreken heb, maar dit mag ik zeggen: ik heb nooit willens of wetens iemand kwaad gedaan, en zoodra ik me van een tekortkoming bewust was, had ik geen rust vooraleer ze hersteld was. Ik was steeds overtuigd dat de beste leerwijze het voorbeeld is. Daarom achtte ik onnoodig mijn lessen te gebruiken om in een of anderen zin te propagandeeren. Mijn lessen konden door | |||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||
iedereen zonder ergernis aangehoord worden. Maar ik deed mijn studenten begrijpen dat ze naar de Universiteit komen niet alleen om geleerden te worden, maar ook om wijzen te worden. De geleerde is iemand die met veel materiaal weinig verricht; de wijze kan met weinig materiaal veel verrichten, omdat hij met zijn twee voeten te midden van het werkelijke leven staat. Hij weet dat de meeste menschen niet redeneeren met hun hersenen, maar met hun hart, en dat zij hun hersenen alleen gebruiken om aan zich zelf te bewijzen dat hun hart gelijk heeft. De wijze laat zich niet overmeesteren door hart of zenuwen, maar houdt steeds zijn hoofd koel en helder. Ik heb dus niet alleen getracht goed werk te doen, maar ook het op een goede manier te doen, het woord van Corneille indachtig: La façon de donner vaut mieux que ce qu'on donne. Ik wil dan ten slotte uitdrukkelijk bedanken de Commissie die deze hulde heeft ingericht en inzonderheid den Voorzitter Maurits Basse en den Secretaris Marcel Stijns; verder onzen Rector, collega Pirenne, collega Willems, collega De Vooys, den burgemeester van Gent, mijn tweede stad, den burgemeester van Oostende, mijn geboortestad, die zoo welsprekend aan de hulde deelgenomen hebben. Den burgemeester van Oostende ben ik een dubbelen dank verschuldigd èn voor zijn deelneming èn voor het vorstelijk geschenk dat hij mij vereert. Ik ontvang het als een dierbare herinnering aan dezen dag, als een schitterend zinnebeeld van de onverbreekbare banden die me aan mijn geboortestad hechten. Ik bedank al de aanwezigen op deze plechtigheid. Ik bedank ten slotte al degenen, oudleerlingen, vrienden, collega's van buiten en binnen de grenzen, die een bijdrage voor mijn feestbundel afgestaan hebben. Met te mijner eere den dienst van de wetenschap te willen waarnemen, hebben zij erkend dat ook ik in den dienst van de wetenschap sta, dat wij allen geen ander doel hebben dan de waarheid te zoeken, in de overtuiging het woord van PaulusGa naar voetnoot(8) te bewaarheiden dat hier van buiten boven | |||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||
den ingang van deze zaal prijkt: Et veritas liberabit vos, de waarheid zal U vrijmaken, vrij van de stof, vrij van de vooroordeelen, vrij van de leugen (Langdurige ovatie). | |||||||||||||||||||||
FeestmaalNa de academische plechtigheid had in het Posthotel het gebruikelijk banket plaats. Hier zaten niet minder dan 85 dischgenooten aan, waaronder velen die tot de beste krachten van ons land behooren, en ook talrijke dames. Vermelden wij hier als nog niet onder de aanwezigen in de Aula der Universiteit vernoemd: Oudminister Camiel Huysmans; notaris Mys, van Oostburg (Nederland); Karel Van de Woestyne; den heer en mevrouw Emile Hullebroeck; den heer en mevr. W. Pée; den heer en mevrouw Rombaut; rechter Karel Reychler; den heer A. Cassiers, eere-opperdeken der stad Gent en eenige studenten.
Dr. MAURITS BASSE, voorzitter der feestcommissie, stelde een heildronk in op den Koning en de Koninklijke Familie, waarbij hij in korte woorden de rol van onzen vorst herdacht als begunstiger en bevorderaar van de wetenschap in ons land. Daarna stond hij een tweede maal op om den held van den dag en zijn kleinkind in één toast te vereenigen. Wij laten hier die rede volgen. Dames en Heeren, Ik zal het niet ondernemen, hier nogmaals den lof te spreken van onzen vriend Professor Vercoullie. Dat heeft men dezen morgen, in de Aula, zoo geestdriftig en zoo veelvuldig gedaan, dat ik nu wat medelijden begin te gevoelen met zijn fel geteisterde nederigheid. Ik vraag mij zelfs af, of al die lof, hoe verdiend ook, voor zijn gezondheid wel goed is, en of het geen tijd wordt om eenige druppelen koele critiek te werpen op zijn pas ontluikende ijdelheid, eer die te groote afmetingen gaat nemen. Hij heeft zooveel | |||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||
ondernomen: de wetenschap vooruithelpen, goede leerlingen vormen, flinke boeken schrijven, zijn volk op allerlei wijzen dienen, en in dit alles is hij geslaagd. Maar in één onderneming is hij niet geslaagd. Hij heeft er nochtans den noodigen tijd aan besteed, maar het ging niet; hij deed en doet nog zijn best, maar het wil niet gaan: het is al 71 jaar dat hij tracht oud te worden... en het gaat niet. Hij blijft jong. En in dit opzicht bevindt hij zich van avond in een passend gezelschap. Ik zie hier aan zijn zijden zitten, mannen als onzen rector, als oudministers Anseele en Huysmans, als Professor Vermeylen en Senator Deswarte: allen hardnekkige jongelingen. Als hij en zijn tafelgenooten op die wijze voortgaan, wat moeten wij aanvangen met al die koppigaards die niet willen oud worden? Wij kunnen niets anders dan wachten tot zij honderd jaar worden, en als wij dan nog leven, komen wij weer samen in dit Posthotel, om ze nogmaals te vieren! In afwachting komt mij een mooie bepaling te binnen, die de held van dezen dag dezen morgen in de Aula ten beste heeft gegeven. ‘Een geleerde,’ zeide hij, ‘is iemand die, met vele middelen, weinig weet; en een wijze is iemand die, met weinige middelen, veel weet.’ Dit stemde mij al lang tot nadenken, want ik heb onzen professor dat reeds vroeger eens hooren zeggen. En ik denk er nog altijd over na! Want, indien hij een geleerde is - en daar is toch geen twijfel aan: wij zijn dezen morgen en van avond vergaderd om hem op alle tonen te zeggen dat hij het is, en wij hebben alle redenen om dat te meenen - indien hij dus een geleerde is, moeten wij dan daaruit besluiten dat hij niet wel wijs is? Of als hij een wijze is - en dat is toch ook zeker: hij heeft, onder anderen, de wijsheid veroverd te beseffen dat het grootste en zuiverste geluk in het werken ligt, en vooral in het werken voor zijn vrienden, zijn volk, zijn evennaasten - is hij dan geen geleerde? Ik geraak er niet uit! Maar nu schiet mij door het hoofd waar die bepaling van den geleerde en den wijze in zijn geest ontstaan is. Het was op het banket van het Willems-fonds of een ander; daar hoorde ik ze voor de eerste maal, en ik geloof dat hij op dat oogenblik reeds eenige glazen Bourgogne had genoten. Nu, Bourgogne, dat weet iedereen, is een verraderlijke wijn: heeft men | |||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||
daar eenige glazen van gedronken, dan komt de inspiratie! En onze gedachten krijgen dan een benijdenswaardige gelijkenis met de gedichten van zekere zeer gevierde moderne dichters: zij zijn vol fantazie, vol eigenaardigheid, vol inspiratie en zij klinken ook bekoorlijk; maar er ligt een lichte nevel over. Ik zou het met die tegenstrijdigheid tusschen geleerdheid en wijsheid maar niet al te ernstig opnemen, als ik van u was. Wij weten toch wel dat hij, soms met weinige, soms met vele middelen, nu eens wat meer geleerdheid en dan weer wat diepere wijsheid opdeed, en dat die twee elkander niet gehinderd, maar veeleer geholpen hebben. Dat moeten wij hem van avond nog eens zeggen, en ook dat hij daarom zoo jong is gebleven van geest en van hart. Wij zullen het hem zeggen in aanwezigheid van zijn familieleden, die ons de eer aandoen mee aan te zitten, en het zal hun en ons tot vreugde strekken. En ik denk, dat dit niet beter kan gedaan worden, dan door de twee jongste menschen uit dit gezelschap in een heildronk te vereenigen, hem, en zijn aanvallig kleindochterken, dat nog een kind is, maar reeds begrijpt dat zij mag fier zijn op haar besten vriend, den wijzen geleerde en den geleerden wijze. Dames en Heeren, ik stel u voor te drinken op de gezondheid van den grootvader en van zijn kleindochterken.
Mevrouw PEE-VAN CROMBRUGGE, die in naam der oudstudenten sprak, had het over de zeldzame, benijdenswaardige gave van den gevierde, al diegenen, die zijn geleerde lessen volgden, aan hem te verbinden door de hechtste banden. Zij prees zijn rechtschapenheid, zijn verdraagzaamheid, zijn hulpvaardigheid, zijn voorbeeldige goedheid en de innige, vriendschappelijke manier, waarop hij met de studenten omging.
De heer G. LAEVENS, voorzitter van den Koninklijken Westvlaamschen Kring van Gent, bood de gelukwenschen aan van zijn maatschappij, waarvan Prof. Vercoullie eere-voorzitter is.
De heer AMAAT CASSIERS, eere-opperdeken der stad Gent, sprak namens de vrienden. Op echt geestige wijze hing hij aan 't klokzeel dat men aan de ‘stamtafel’ soms moeite heeft om | |||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||
Prof. Vercoullie, liefhebber van domino en tric-trac, te overtuigen dat het politieklokje gaat luiden en hij ‘huis toe’ moet. Ongetwijfeld is dit ter oore gekomen van den magistraat van Oostende; en zoo krijgt de gouden chronometer, als geschenk aangeboden, een diepzinnige beteekenis. Spreker had het een oogenblik over de aanwezigheid van Oudminister Huysmans, die den avond te voren in de radio te Hilversum sprak over de cultuurbanden tusschen Nederland en Vlaanderen, en over die van Oudminister Anseele, die volgens de dagbladen ernstig ziek was, maar toch lustig en smakelijk aan 't eten zat, om er op te wijzen dat Prof. Vercoullie zich hier in een treffelijker gezelschap bevond dan bij de vrienden van de herbergtafel, die er een speciaal woordenboek op nahouden als hij slecht speelt.
Notaris A. MIJS, van Oostburg, sprekende namens zijn Zeeuwsch-Vlaamsche vrienden, stelde vast dat Prof. Vercoullie, na een leven van zwaren geestelijken arbeid en van veel miskenning, nu in volle gezondheid en ongebroken levenskracht, persoonlijk een hulde kan aanvaarden, in tegenstelling met zoovelen, wier verdiensten eerst jaren na hun dood worden erkend. Spreker wenschte dat de gevierde nog jaren lang met voldoening en in gezondheid terug moge zien op den zoo verdienstelijken arbeid, door hem verricht.
Dr. ADRIAAN HEGMANS, algemeene secretaris van het Willems-fonds, huldigde den gevierde als Willemsfondser. Men weet dat hij lange jaren algemeene secretaris van die instelling was, waarvan hij thans voorzitter is. In dat midden werkte hij krachtig mee tot de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van de massa. In zoo goed als alle afdeelingen trad hij als spreker op, d.i. als beschaver van het volk en vulgarisateur van de wetenschap. En wat al onderwerpen, bewijzen van zijn uitgebreide encyclopedische kennis, werden door hem behandeld! Opgesomd werden o.a. de legenden van Dr Faustus, van Fortunatus' Beurze, van Uilenspiegel, van den wandelenden Jood; de Geschiedenis van den Duivel; Vlaamsche Koppen; Jacob van Maerlant (christen-democraat), Geneeskunst en Ziekenhui- | |||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||
zen; de Taalgrens (vóór ze een monopolium werd); Onze Strijd; het Misbruik van het Bovennatuurlijke; Vlaamsche taalwetten, enz. Daaruit blijkt dat zelfs in onzen tijd van specialisatie, bij hoogstbegaafden althans, uitgebreidheid van kennis nog gepaard kan gaan met diepte van kennis. Ook het Hooger Onderwijs voor het Volk kon steeds op zijn steun rekenen. Op de Liederavonden, die hij uitdacht en inrichtte te Gent, van waaruit zij zich verspreidden en zulken veredelenden invloed uitoefenen, beschouwde hij het niet beneden zijn waardigheid telkens de teksten van de liedjes, die aan het volk zouden aangeleerd worden, te komen voorlezen en verklaren, waardoor hij weer een voorbeeld gaf van die ongekunstelde nederigheid welke alleen gevonden wordt waar adel van den geest en adel van het hart innig verbonden zijn.
De heer O. VAN HAUWAERT, bestuurder van 's Rijks lagere en middelbare Normaalschool te Gent, herinnerde er aan, dat Prof. Vercoullie acht en dertig jaar gedoceerd heeft in de Middelbare Staatsnormaalschool. Steeds onderscheidde hij zich door onverzwakten ijver, voorbeeldige stiptheid, jeugdige werkkracht en meesleepende geestdrift voor zijn geliefd vak. Hij wist de normalisten met een verbazende handigheid te leiden door de kronkelpaden van het philologisch labyrinth en bij hen den lust tot dieper doordringen in de taalkunde te wekken. Spreker wees op den hartelijken omgang dien Prof. Vercoullie met de collega's had. Het is trouwens genoeg geweten dat, waar hij verschijnt, zijn gul gelaat, zijn geestig woord, zijn levendige blik een atmosfeer van blijheid en opbeuring verspreiden. De Normaalschool heeft Prof. Vercoullie bij zijn afscheid haren dank laten blijken. Zijn portret prijkt in de leeraarszaal, om het nageslacht tot voorbeeld te strekken van plichtsbesef en onverpoosd streven tot nut van het algemeen.
Oudminister CAMIEL HUYSMANS drukte zich nagenoeg als volgt uit: Professor Vercoullie kwam uit de Normaalschool voor Humaniora van Luik, waar ik ook heb gestudeerd. Ik heb dus het voor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||
deel niet gehad onder zijn leiding te promoveeren. Maar wij hebben - op afstand - zijn invloed ondergaan. Wij hebben ons heel klaar rekening gegeven van datgene wat hij te Luik had opgedaan en wat hij er van gemaakt had. Hij is, in België, waarlijk geweest de eerste Germanist, die dezen naam in de wetenschap verdient. Hij heeft geschreven en hij heeft gedoceerd. Hij heeft boeken uitgegeven en hij heeft leerlingen gevormd. Hij is vruchtbaar geweest. Maar hij was niet alleen de professor. Hij was de aangename leeraar, de man die van zijn studenten hield, en die de taaie geleerdheid kon vervormen in heldere, ik zou haast zeggen - en ik gebruik dat woord in zijn dubbele beteekenis, - in ‘spiritueele’ wetenschap. Ik heb hem ook gekend als politiek man. Ik heb hem ontmoet in 1893 in het Hoofdbestuur van het Willems-fonds, met Peter Benoit, Julius Vuylsteke, Julius Sabbe, en anderen die zijn heengegaan. Hij is trouw gebleven aan zijn overtuiging, en dat wil wat zeggen te Gent, - liberaal zijn en flamingant! Allen hopen wij dat hij nog lang zal blijven bewaard, voor de wetenschap en voor zijn vrienden.
Dr. MAURITS SABBE, conservator van het Plantin-Moretus-museum te Antwerpen en hoogleeraar aan de Hoogeschool te Brussel, bracht aan Prof. Vercoullie de hulde van de hoogleeraars in Germaansche philologie buiten Gent. Hij stipte aan, dat de twee derden van die professors oudstudenten van den gevierde zijn: te Luik Prof. Verdeyen en Mansion; te Leuven Prof. Scharpé; te Brussel Prof. E. Duflou, De Reul en spreker zelf.
Prof. VAN DIEVOET, van de Leuvensche Hoogeschool, deed uitschijnen dat Prof. Vercoullie ook lid is van de commissie voor de vertaling der wetteksten en dat zijn wetenschap en zijn gezond verstand aan de rechtsgeleerden bijzonder nuttig en welkom zijn.
De toondichter EMILE HULLEBROECK onderbrak de toastenreeks door een lied: zijn bekende, populaire Hij die geen liedje zingen kan,
Die moet er maar eentje fluiten!
Maar de gewone tekst was, door den heer Lambrecht Lambrechts, tot een gelegenheidszang gewijzigd geworden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||
Dien ‘feestdronk op muziek’ laten wij hieronder volgen: Verheft wie wijsheid erven mocht,
Wien wroetlust werd geschonken!
Wat heil, waar grijsheid jeugdig blijft!
Daar mag een glas gedronken!...
Laat allen, vrienden, vreugdevol
Vandaag het hart ontsluiten!
Hij die geen liedje zingen kan,
Die moet er maar eentje fluiten!
Ons liet het floralieënfeest
Een schat van mooie bloemen.
Mag heel de stad, mag heel het land
Op zulk een man niet roemen?
Gejubeld dus, gespeecht, geplakt!
Getrommeld op de ruiten!
Hij die geen liedje zingen kan,
Die moet er maar eentje fluiten!
De meester schonk het Vlaamsche volk
De schoonste woordenboeken.
Hoe lekker, wen geen tijd ontbreekt,
Om daar wat in te zoeken!
Zij de ouderdom Vercoullie zoet,
Als ijsroom en beschuiten!
Hij die geen liedje zingen kan,
Die moet er maar eentje fluiten!
Wat heeft hij overtuigd en schoon
Zijn moedertaal gesproken!
Met welke koenheid heeft hij vaak
Zijn Vlaanderland gewroken!...
En o, dat heeft hem niet belet
Te jokken en te spuiten!...
Hij die geen liedje zingen kan,
Die moet er maar eentje fluiten!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||
Zijn leven dient een gouden les
Voor klein en groot te heeten.
Zijn stille deemoed groeide nog,
Hoe meer hij bleek te weten...
Geen Dietscher, of hij wil vandaag
Den held in de armen sluiten!...
Hij die geen liedje zingen kan,
Die moet er maar eentje fluiten!
Prof. R. VERDEYEN, van de Hoogeschool te Luik, mengde zijn stem in het lofkoor ter eere van den sympathieken meester.
Senator DE SWARTE toonde een programma van een feest in het Willems-fonds te Nieuwpoort, waarop Prof. Vercoullie voorkwam als spreker en Camiel Huysmans als zanger. Daarvan uitgaande, riep hij de Vlamingen van alle partijen tot eendrachtigen strijd op.
Dr. PAUL DE KEYSER, voorzitter van den Bond van Oostvlaamsche Folkloristen, sprak den held van het feest als volgt toe: De folkloristen van het heele Vlaamsche land weten wat ze aan U als kenner en doorgronder van volkskarakter, volkstaal en volksletterkunde te danken hebben. Uw naam, die op het omslag van ons degelijkste folkloristische tijdschrift: Volkskunde, prijkt, blijft onverbreekbaar verbonden met de vereerde namen van Florimond van Duyse en Alfons De Cock, die aan uw nederige, maar verkleefde medewerking een deel van hun nationalen en internationalen roem te danken hebben. Zonder U ware menig Vlaamsch volkslied en gebruik vergeten geraakt, ware menig volkswoord een raadsel gebleven en liepen de folkloristen gevaar de Paaschweek een week te vroeg te benoemen en ‘suiker pinije’ te verwarren met ‘gerstesuiker’. Uw wetenschappelijk geweten gedoogt geen onnauwkeurigheden, ook niet in kleine zaken, en wij, folkloristen, die de Vlaamsche folklore willen beoefenen als een wetenschap, zijn er U dankbaar om. Dubbel dankbaar de Oostvlaamsche folkloristen, wier bond U door uw lidmaatschap en bescherming grootelijks vereert. Het bestuur heeft dan ook gemeend dat ik niet met leege handen voor U mocht verschijnen | |||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||
en in zijn folkloristische wijsheid besloten, dat iemand als U, die in zijn lange hoogleeraarsloopbaan zooveel diploma's hebt afgeleverd, op zijn beurt recht heeft op een eere-diploma, door een onzer medeleden uitgevoerd, een kleine, maar kunstvolle herinnering aan dezen schoonen dag.
Oudminister ANSEELE zei dat hij er, als zoon van werkmenschen, fier op is dat ook Prof. Vercoullie zich uit een nederigen arbeidersstand omhoog heeft gewerkt.
Prof. VERCOULLIE had ten slotte, in een gemoedelijke improvisatie, een woord van dank voor al de ontvangen blijken van vriendschap en een woord van lof voor Dr. C. Debaive, die op voortreffelijke wijze de bibliographie van zijn werk heeft opgemaakt.
Het was, naar we van alle zijden mochten hooren, een zeer schoon feest, vol eenvoud, gezelligheid en hartelijkheid, waar alle deelnemers den besten indruk van ontvangen hebben, en dat zeker ook voor Prof. Vercoullie dien dag tot een gelukkigen dag heeft gemaakt.
Bij de hem gebrachte hulde hebben zich door brief of telegram een aantal genootschappen aangesloten: de club Borluut, verschillende afdeelingen van het Willems-fonds, de leerlingenkring De Heremanszonen, het studentengenootschap ‘'t Zal wel Gaan’, de Vlaamsche groep van het Algemeen Nederlandsch Verbond, de Vlaamsche Toeristenbond, de leeraarsbond O.M.O.; het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen enz. Daarenboven hadden velen, die niet aanwezig konden zijn, schriftelijke gelukwenschen gezonden, en tijdens het banket kwamen gedurig telegrammen aan, die hetzelfde doel hadden. Wij noemen slechts: den Gouverneur van Oost-Vlaanderen; de Ministers Vauthier, Lippens, Carnoy en Baels; Staatsminister Louis Franck; Senator Dens; Prorector G. Van den Bossche; Goemans, consul der Nederlanden; oudinspector Jan Kleyntjens en inspector Jules Kleyntjens; Burgemeester Frans van Cauwelaert; de heeren hoogleeraren Bidez, Ganshof, Dept, Faider, Van Oye, | |||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||
Van Overbeke, Niko Gunzburg, André de Ridder, Ulrix, Persijn (van de Hoogeschool van Gent); de Hoon en Paul de Reul (Brussel) en Stan Leurs (Leuven); verder nog Omer Wattez, den schilder Saverijs; de firma Sabbe en Steenbrugge; den heer O. De Schamphelaere; Dr. A. Jacob; H. Vos; den heer en mevr. De Veen-Hiel; Dr. Simons; Dr. Des. Steyns; Dr. Van Aerden; Dr. Roemans; Dr. Rich. De Wolf; Temmerman, eere-bestuurder van de Normaalschool te Lier; Zels; Ed. Odeurs; L. Verbrugghe, bestuurder der Oostendsche reederij, enz.
Ten slotte kunnen wij, redactie van den Vlaamschen Gids, niet nalaten ons hartelijk aan te sluiten bij de hulde gebracht aan onzen trouwen en hooggeachten vriend, die tevens onze mederedacteur en ook medestichter is van ons tijdschrift, waarvoor hij dus sedert 1905 menig uur van zijn nochtans zoo kostbaren tijd heeft over gehad. Wij voelen ons persoonlijk vereerd door de hulde die hem ten deele viel, en hebben daarom gedacht er in dit nummer tamelijk uitvoerig te mogen over handelen. |
|