De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
Victor Van de Walle
| |
[pagina 489]
| |
Met voorliefde wandelt hij vaak naar de schilderachtige oevers van de Schelde, naar die streek waar ook Emile Verhaeren geboren werd en die door dezen dichter met zooveel liefde bezongen werd. Dikwijls zit ik op den oever
Onder d'ouden lindeboom
Wen de zon ten Westen dalend
Neerblikt in den breeden stroom,
Waar hei kronkelende beekje
Sluipend tusschen 't dichte riet
Zijne zilverblanke golven
Murmelend in neder giet...Ga naar voetnoot(2).
In de bewondering van de natuur gaat zijn hart open voor de liefde. Ik bemin de groene velden,
Die, met elk verjongd seizoen,
Telkens mij herinren doen
Hoeveel jaren henensnelden.
Ik bemin het somber bosch,
Als de maan, in blanke kringen,
Heimlijk door het loof komt dringen,
Waar ik neerzit op het mos.
Ik bemin de geurge bloemen
In den tuin, in krans en kroon,
Alles wat men immer schoon,
Schoon en prachtig hoorde noemen.
Ik bemin de poëzij,
Die mijn geest kan henenvoeren;
Maar wie 't zoetst mij kan ontroeren,
Wie ik 't meest bemin... zijt gij!Ga naar voetnoot(3).
| |
[pagina 490]
| |
En in deze jonge, eenvoudige liefde gaat de jonge dichter geheel op en met een innerlijke kracht voelt hij den ‘Liefdegalm’: Als het glanzen van uw voorhoofd
Heil en zielevree verkondt,
Als uw oog mij helder aanbiikt,
't Lachje lispelt om uw mond,
O dan juicht mijn harte mede,
En 't vergeet zijn eigen smart;
Want, in vreugde lijk in droefheid,
Is het d'echo van uw hart.
Als een sombre rukwolk heendrijft
En uw voorhoofd fronsen doet,
Als een traan uw oog beperelt
En uw ziel slechts treurnis voedt;
Och! dan treurt mijn ziele mede,
Angstig, door uw leed benard;
Want, in vreugde lijk in droefheid,
Is ze di'echo van uw hartGa naar voetnoot(4).
Natuur en liefde volgen hem overal en roepen steeds elkaar in hem op; zelfs op een dansfeest hoort hij ze beide: ....Zoeter dan de zoetste akkoorden
Van het vooglenkoor in 't dal
Murmlen hare lippen woorden
Die ik nooit vergeten zal...Ga naar voetnoot(5).
Maar niet altijd kan dit jong geluk in ‘de droomerige eenzaamheid’ blijven duren; onder den druk van het werkelijk leven wordt stilaan de heldere toon van zijn jeugdig lied gedempt, een ernstigere stemming loopt door zijn verzen heen, en een ietwat meer gezochte techniek vervangt de eerste ongekunsteldheid. | |
[pagina 491]
| |
In een Kransje Zangen en Gedichten (in 1877 te Brussel verschenen) zal de dichter nog wel eens een weemoedigen lust vinden in de beschouwing van een mooien herfstdag. ....De gele blaadren vallen,
Het woud wordt naakt en stram;
Alleen nog groent de veilrank
Aan d'ouden wilgestam;
De zon doorbreekt half sluimrend
Den mistigen horizont;
En op de velden zwerven
De kraaiend krassend rondGa naar voetnoot(6).
Maar ingewikkeldere levensvragen en diepere gedachten kwellen zijn geest en met een zekere minachting ziet hij terug naar zijn eerste dichtersgevoel: ....Een droomer was ik, zonder doel,
Een zwervende droomer met warm gevoel
Met een driftig hart in de borst,
Geschokt, gezweept door vlaag op vlaag
Die gisteren twijfelde en hoopte vandaag
En kwijnde van brandenden dorst!...Ga naar voetnoot(7).
Het leven is hem anders blijken te zijn dan hij het in zijn simpele goedheid gehoopt had; waar hij slechts schoonheid en liefde dacht te vinden, ontwaarde hij nu onrecht en valschheid: ....De logen onbeschaamd, vol waan,
Trekt 't blanke kleed der waarheid aan
En werpt heur valschen glans op de overweldigde aardeGa naar voetnoot(8).
Zijn optimistische en werklustige natuur laat hem echter niet toe den weg in te slaan van zooveel dichters die hun verzen omkneeden tot klachten en zuchten; integendeel, hij wil de leugen bekampen, manhaftig strijden en koen zijn waarheid verdedigen. | |
[pagina 492]
| |
....Ik stap in den rechten weg met vertrouwen
Voorwaarts, zonder ter zijde te schouwen,
Verheffend stoutmoedig en fier het hoofd,
Met den moed van den man die zijn harte gelooftGa naar voetnoot(9).
Altijd sterker wordt nu deze nieuwe gemoedstoestand in hem. Woelige tijden (vooral na 1879) zijn nu aangebroken: tegenkanting, vervolging en minachting vallen hem ten deel in een midden dat zijn vrijzinnigen geest niet dulden kan, vooral niet omdat hij zoo oprecht en zoo edel ‘zijn waairheid’ verdedigt. Dit wekt meer en meer zijn strijdlust op en noopt hem, zijn wijsgeerige denkbeelden hoog te houden en ten bate van zijn volk in het perk te treden: ‘Met den moed van den man die zijn harte gelooft.’
Eerst denkt hij dat het mogelijk zal wezen door de poëzie zijn overtuiging ingang te doen vinden, de kunst tot de dienaresse van den goeden strijd te maken. Uit dezen tijd dagteekenen zijn Blauwe Bloemen (1882), een bundel verhalende poëzie, waarin hij, in den volkstrant, zijn meening uit en zijn tegenstrevers wil ontmaskeren; zijn Zuster Laura, een uitgebreid dichterlijk verhaal, en zijn Aan Vlaanderen (1886), een vaderlandsche lierzang. Maar de werkelijkheid heeft hem voor goed aangegrepen en alles roept hem tot werken en daden, en de strijd ‘voor meer licht, meer vrijheid in de denkwijze en voor de ontvoogding van het volk’ overgroeit zijn kunstuiting heel en gansch. Nu ziet men hem in talrijke voordrachten en persartikelen zijn gedachten verdedigen met een ongemeene kracht, maar toch altijd zonder haat en zonder hatelijkheden. Victor Van de Walle wordt nu om de beurt gemeenteraadslid, schepen en volksvertegenwoordiger; hij arbeidt onverpoosd aan de uitbreiding en de verbetering van het openbaar onderwijs, verwerft een faam voor het opstellen en samenbrengen van erfeniswetten en hecht zijn naam aan de wijze van zetelverdeeling bij de evenredige vertegenwoordiging. Van zijn veelbelovende diclitersperiode heeft hij nog slechts behouden een plechtigeren stijl, | |
[pagina 493]
| |
een meer gelouterden vorm in de uitdrukking dan het in dergelijke omstandigheden meest het geval is en ook een voorliefde om zich in kunstmiddens te begeven en de kunstenaars aan te moedigen. Wel komt nog dikwijls het verlangen in hem op om zich weder aan de litteratuur te wijden en in zulke oogenblikken, als van heimwee, dicht hij dan De Kruik Jenever, De Van Benedencantate, Boduognat (1898), (zangdicht door Edmond Pallemaerts gjetoonzet) enz.; maar het raderwerk van zijn openbaar leven belet hem telkens verder aan te dringen. Wanneer echter in 1914 de oorlog losgebroken en hij naar Engeland uitgeweken was, konden de liefdadigheidswerken voor de vluchtelingen zijrr gewonen werklust niet meer voldoen en rees het oude droombeeld weer op, zijn eindelijk vrijgevonden uren geheel aan de literatuur te wijden. Zooals allen, was hij nog geheel onder den indruk der pijnlijke oorlogstoestanden en deze zouden hem dan ook de stof bezorgen voor een drietal romans, die hij haast gelijktijdig opvatte en die hij onder de algemeene benaming ‘Lichtbeelden uit het sombere tijdvak’ zou rangschikkenGa naar voetnoot(10). De eendracht tusschen alle Belgen op dit oogenblik verheugde den reeds ouden strijder en in zijn werk ademt ook een geest van breede verdraagzaamheid en verzoening. Pax MundiGa naar voetnoot(11), dat onder den drang der omstandigheden eerst in 1917 (bij Jos. Goudswaard van Antwerpen, tijdelijk in den Haag gevestigd) kon verschijnen, was de eerste uiting van dezen toestand. De groote beproevingen van 1914 louteren gedachten en gevoelens, scheppen eerbied voor andermans overtuiging en brengen de harten, naar een waren wereldvrede, dichter bij elkaar. In dit eerste prozawerk staan de handeling en de karakterontwikkeling gansch ten dienste van wijsgeerige bedoelingen en veredelende redeneeringen, alhoewel eenige | |
[pagina 494]
| |
aangrijpende tooneelen een getuigenis afleggen van waar kunstgevoel. Bij het einde van den oorlog herneemt Victor Van de Walle nog wel zijn plaats terug in de openbare besturen; maar nu gaat zijn hoofddoel veel meer naar de literatuur over en weldra Iaat hij De Schoolvrede verschijnen. Deze ‘Vlaamsche zedenroman’, zooals de titel luidt, heeft nog wel dezelfde, hooger gemelde strekking: hij herinnert aan den zoo ruwen schoolstrijd en den haat dien hij deed ontvlammen bij personen, die, door hun goede en edele levensopvattingen, geroepen waren om samen te werken voor het volksheil; en dien haat wil de schrijver van lieverlede doen wijken voor de beschouwing van een hooger, gemeenschappelijk doel. In dit werk echter worden de afgetrokken bespiegelingen reeds veel meer naar den achtergrond gedreven en komt het belang van het zuiver letterkundig plan krachtiger in uitwerking. In dien zin streefde de schrijver naar de volmaking in zijn laatste levensjaren en werkte hij onverpoosd aan de herom-werking van zijn roman Onsterfelijk en aan het voltooien van zijn laatste werk In Fide constans, dat hij het genoegen had, pas enkele dagen voor zijn overlijden, op ruim 77 jarigen ouderdom, klaar te krijgen. Een eigenaardigheid in deze, en ook wel in zijn voorgaande werken, ligt voorzeker in de typische, schijnbaar tegenstrijdige mengeling van warm gevoel, nuchter verstand, stiptheid in de bijzonderheden en de neiging naar wijsgeerige beschouwingen, mengeling, welke men alleen uitleggen kan door een nauwkeurig inzicht in het leven van den schrijver. Naar mijn bescheiden meening is Onsterfelijke uit literair oogpunt, zijn volmaaktste werk, niet alleen naar het zuiverder menschelijke van het onderwerp en naar de kunstvoller voorstelling der handeling; maar ook naar de keurigheid der taal. In Fide constans nochtans bezit ook wel deze en andere hoedanigheden en wij weten bovendien dat de schrijver zelf dit als zijn hoofdwerk beschouwde en er groote verwachtingen op bouwde. | |
[pagina 495]
| |
Met deze hoop is hij den 11 Januari 1927 zacht ingeslapen, na zijn schoonen ouderdom in kalmen vrede te hebben doorgebracht, omgeven met de achting en den eerbied van al wie hem kende. Aldus werd de wensch verwezenlijkt, dien hij, vijftig jaar vroeger, in zijn Herfstlied uitdrukte: Wanneer mijn herfst eens nadert,
De liefdebloem verdort
En 't loover der begoocheling
Eens weggeslingerd wordt;
Dat dan die herfst ook schoon zij,
Dat dan mijn levensbaan
Met kalme rust beglansd zij,
Eer 't afscheidsuur zal slaan.
Hij was ‘in zijn herfst’ zelfs nog gelukkiger dan hij gehoopt had, want ‘zijn liefdebloem’, zijn liefde voor het schoone en het goede, wasi niet verdord en het ‘loover der begoocheling’, zijn heerlijk optimisme, werd niet eens van hem ‘weggeslingerd’ vóór het ‘afscheidsuur’ moest slaan. Ook in onze herinnering blijft hij voortleven, omkranst met die laatste serene blankheid, die den rechtvaardige kenmerkt. Weze dit korte levensbericht een hulde aan den man die zijn werk, zijn streven en al de schoone gaven zijner ziel zoo mild ten dienste stelde van zijn volk.
EDWARD DE KEYSER. Mechelen 1927. |
|