| |
| |
| |
School en Schoonheid
In een tijd als den naoorlogschen, die zich kenmerkt eenerzijds door het te loor gaan van veel idealisme en anderzijds door een grievend tekort aan stoffelijke middelen om het overgebleven idealisme eere aan te doen, kan het gewaagd schijnen een onderwerp als ‘School en Schoonheid’ te behandelen, vooral indien men nagaat welke ruime, veelomvattende beteekenis zulk onderwerp hebben kan.
En toch doen we het, - zij het dan in den vorm slechts van een tijdschriftartikel, - omdat juist deze tijd het dreigend gevaar medebrengt, de laatste bekommering om schoonheid en kunst uit het school- en onderwijsleven te zien verdwijnen, zoo tusschenbeide niet krachtdadig ten voordeele er van wordt opgetreden.
We wagen het er dus op en houden ons voor het oogenblik, uitschakelend het onderwijsprogramma, de leervakken en de aanschouwingsmiddelen ad hoe, bij de school als dagelijksche, materieele omgeving van de kinderen.
We weten niet of onze lezers, die al lang de kinder- en jeugdjaren ontgroeid zijn, meer dan zeer oppervlakkig aandacht gunnen aan den scholenbouw, znoals hij geschiedt in groote steden en in plattelandsgemeenten. Wel is hun, meenen we, de herinnering bijgebleven aan zekere school die ze eens bezochten en die iets heel aparts bleek, als maar alleen een school kan wezen. Dat heel aparte was trouwens zelden huiselijk of aanvallig. Hier gold het, van buiten af gezien, een hoogen kazernebouw, echt ‘prisma met gaten in’, of een langen aschgrauwen gevel midden de huizenrij, of een banale heerenwoon met den naam van school herdoopt. Daar betrof het, voor wie er binnen ging, een kille gang met bruin-en-grijze muren, een bestuursbureau met aan den wand diploma's en portretten, tien klassen naar hetzelfde patroon met dezelfde korte of lange banken, de klassieke kast en lessenaar, en aan den wand de platen, die ieder jaar op net dezelfde plaatsen hingen. Om dan niet te spreken van zonderlinge, donkere kronkeltrappen, van zware uitgeroeste kachels met een dito scherm er rond, van klassen die maar gangen waren, van borden die op schouwen stonden, van W.C.- hokjes die amper weggeborgen bleken en van een schildering
| |
| |
die steeds tot een verleden tijd behoorde. Met andere woorden: het ging er dikwijls, al te dikwijls om een gebouw, dat niets persoonlijks, niets boeiends, niets zindelijks, niets intiem-gezelligs in zich droeg, en al te zelden om een midden, dat bij de kinderen blijdschap, thuis-gevoelen en zelfs een tikje fierheid wekte wegens de eenvoudige, afwisselende schoonheid die zijn kenmerk was.
Jawel, we gaan er op vooruit, zegt men. Althans, in zekere groote agglomeraties worden den vreemdeling pas opgetrokken scholen aangewezen met hooge luchtige lokalen, een mooi gemeubeld kabinet, klassen met historische muurschilderingen, een speelplaats met breedgekruinde boomen op. En in hun aard, den aard van de klassiek geworden schoolinrichting, zijn ze wel schoon en haast aantrekkelijk te noemen. Maar men neme in zulke school voor enkele maanden slechts zijn intrek, en de lokalen lijken onhuiselijk door hun hoogte, het kabinet ongezellig door zijn konventioneele deftigheid, de muurschilderingen welkdanig en vervelend door hun onveranderlijke verschijning.
Dit om te zeggen, dat het niet voldoende is de noodige kapitalen uit te trekken en daarmee meer dan joviaal te zijn om den aanmaak en de inrichting van degelijke, aanlokkelijke scholen te verkrijgen en die van andere te verbeteren, maar wij vooral behoefte hebben aan gezonden kunstzin en praktisch doorzicht.
We zijn geen bouwkundigen en wenschen ons geenszins met stijlen, plannen en meubelteekeningen bezig te houden. Maar 't is toch vreemd dat we, toen we, in verband met de materieele schoolinrichting, ons ook bevroegen naar boeken over scholen-bouw, de Nederlandsche markt ons slechts één enkel degelijk werk, ‘Scholenbouw’ door Rothuizen, Kockx en Brants, (Oosterbaan en Le Cointre, Goes) - door ons verleden jaar waardeerend besproken, - en enkele kleine vlugschriften, vooral dan uitgaande van de ‘Nederlandsche vereeniging Schoonheid in opvoeding en onderwijs’ (‘Ontwikkeling’, Den Haag) wist aan te bieden, terwijl in ons eigen land eenvoudig niet één boek of brochure van waarde bleek aan het onderwerp gewijd te zijn. Dat is wel jammer, vooral in een tijd van heropbouw als den naoorlogschen; want laten in onze verwoeste gewesten uit hoogen nood nieuwe schoolgebouwen, in hoofdzaak voor aanvankelijk en lager onderwijs, zijn opgerezen, en laten zekere groote agglomeraties hun scholenbouw, in verband ook met vierdegraads-, beroepsen middelbaar onderwijs, hebben verbeterd en uitgebreid, wat waren esthetische en pedagogische direktieven de ontwerpers van vreeselijk neutraal gebleken bouwsels dienstig geweest!
We zijn geen bouwkundige, zeiden we. Maar we blijven op
| |
| |
ons terrein, indien we vragen dat, waar eenigszins mogelijk, - in kleinere gemeenten en in stedelijke buitenwijken, - vooral in de breedte en diepte en minder in de hoogte worde gebouwd; dat de school meer het home of tehuis voor kinderen dan het konventioneele, zware openbaar gebouw benadere en dus worde afgezien uitwendig van al te strenge, strakke lijnen, zonder uitsprong, inwendig van al te hooge en eenvormige klasselokalen en gangen; dat bij muurvlakverdeeling en schildering rekening gehouden worde met de wijze waarop in een tehuis voor kinderen de wanden kunnen uitgebaat; dat ook aan de betuiging en bemeubeling worde gedacht, die niet per se uit logge eiken banken, lessenaars en kasten moet bestaan; dat maten en gewichten, landkaarten, onesthetische leerplaten van op de kast en aan den muur verdwijnen om plaats te maken voor een afwisselende wandversiering; dat de speelplaats, met een zandhoek of een tuintje als bijhoorigheid, een werkelijke, aanlokkelijke! speelplaats zij. Zeker, een aantal van deze wenschen houden vooral verband met scholen voor aanvankelijk en lager onderwijs, d.i. met zulke scholen, die bij uitstek een gezellig milieu voor kinderen moeten zijn; en toch, hebben instellingen voor voortgezet en gespecialiseerd onderwijs niet den plicht, het verblijf binnen hun muren even aantrekkelijk te maken? En kan het voor bouwkundigen, als voor anderen, niet nuttig blijken, wenschen zooals de pas genoemde te vernemen?
Zonder een schijn van luxe-eischen te stellen inzake het steen-, metaal-, hout- en glasmateriaal, dat voor den opbouw van scholen, - vóór alles volksscholen, - gebezigd dient te worden, mogen we toch wel vragen, dat deze scholen uiterlijk aanlokkend zouden zijn door lijn en kleur, door in- en uitsprong, door ingang en bedaking. Een harmonieerend, rustig mooi gebouw noodt tot binnentreden en brengt den bezoeker, ook het kind, in de gewenschte stemming om het verblijf aldaar al dadelijk aangenaam te vinden.
Maar dan moet ook het inwendige die stemming wakker houden en dus het jonge volk die schoonheid bieden, welke het recht heeft om zich heen te voelen. Die schoonheid?... We zeggen niet, dat we ze nimmer hebben aangetroffen; maar zulke schoonheid, die echt des kindes is en op hem inwerkt sterker dan de welsprekendste betoogen, we zagen haar te zelden om ze niet even in het licht te stellen.
Zoo hebben we eens een school bezocht, die midden in een wijk van werkmanswoningen stond en heelemaal niet bedoelde iets anders dan een gemeenschappelijk milieu voor werkmanskinderen te wezen. Maar in de niet te hooge voorhal, die stemmig in de kleur zat en waarop hel gelakte deuren uitgaven, hin- | |
| |
gen een koekoeksklok en een beiaard, toonde de doorloopende fries van Diefenbach ‘Per aspera ad astra’ onder de zoldering haar fijn gesneden silhouetten, gaf een vierkant raam met weggetrokken gebloemde gordijntjes uitzicht op den tuin en stonden een drietal lage, breede rustbanken waarop het geestig was om zitten. En we dachten zoo: breng dat alles terecht in de voorhal of wachtzaal van veruit de meeste onzer scholen, - wat zou het er zich, in zijn eenvoudige schoonheid, onthuis en zelfs verloren voelen!
We kwamen in een tweede school, die ook een volksschool bleek te zijn. Daar was een klassebemeubeling volledig in het blauw gelakt, een andere in het oranjebruin, een derde in het lentegroen, en telkens hadden banken en lessenaars en kast en bord een lijn die trof door eenvoud en sierlijkheid. En we wenschten ze alweer in onze scholen te zien, - al vreesden we dadelijk, dat onze groote, ongezellige klasseruimten met koud matglazen deuren daar moeilijk bij zouden blijken aan te passen!
We liepen een derde school binnen en troffen er, tegen de klassewanden en op reikhoogte, simpel omlijste sprookjesfriezen van Marty en van Hollerbaum, jaargetijde-friezen van Caspari aan, en tegen andere wanden weer, in hoogere klassen, sprookjesplaten van Meinhold, een platenreeks ‘Robinson Crusoe’ van Nancy Smith, plantenafbeeldingen van Härtel, landschappen van Rivière, van Cassiers, van Schuiling en De Feyter, benevens teilen en vaasjes op de lambrizeeringen en bloemen op de vensterbanken. En nogeens kwam in ons de vraag oprijzen: kan al dat schoone niet ook in onze klassen worden thuisgebracht, - of juister, is het niet mogelijk deze lokalen er op in te richten, dat fries- en plaat- en vaatwerk er zich thuis gevoelen?
Kijk, we hebben 't nu eens niet over een school of klasse die we stemmig vonden, maar over het initiatief dat het Henegouwsch ‘Office provincial des moulages’ te Saint-Ghislain genomen heeft, een zoogenaamde Schoolverzameling voor versiering van klassen en gangen in den handel te brengen. Die verzameling omvat 16 beelden en 34 vazen; tot de beelden behooren o.m. de Venus van Milo, het Lacherken, Sint Jan en Sint Cecilia van Donatello, het masker van Voltaire, het borstbeeld van Dante, de Denker van Gobert, de Brief van den IJzer en de Eerste stapjes van Voets; wat de vazen betreft, deze zijn zeer verscheiden van vorm, van versiering, van kleur, zoodat ze als teekenmodellen zoowel als tot opsmuk der klassen bruikbaar zijn. En dat alles samen, stevig gebakken en gevernist, stelt genoemd ‘Office’ beschikbaar voor minder dan vijfhonderd frank, - een koopje!... Zeker, een andere instelling kon
| |
| |
een andere en wellicht een jongere keuze gedaan hebben. Maar de verzameling, zooals ze thans wordt aangeboden, telkens volledig ten gerieve van één school, staat in het teeken van dezelfde eenvoudige schoonheid, die we genieten mochten bij pas bedoelde schoolbezoeken; we wenschten dat ze, op vele exemplaren vervaardigd, in tallooze onderwijsinstellingen haar geschikte hoekje vond.
Wel kan ons hierbij de vraag gesteld: en waarheen dan, - indien ge ruimte voor de schoonheid als zoodanig maken wilt, - met al de platen, kaarten en overige aanschouwingsmiddelen, die tot nog toe in ieder klasselokaal voorradig waren, als hoorende bij het programma dat aldaar moest onderwezen worden?... Waarheen? Om het even waar, zou het antwoord kunnen luiden; want feitelijk is het hoofdzaak, dat ze, onsierlijk als ze meestal zijn, uit het gezicht verdwijnen om plaats te gunnen aan zulk materiaal alleen, waarmee de klasse werkelijk wordt opgesmukt. Maar dergelijk antwoord is niet eens van noode. Want in de klasse kan een meubel staan, waarin gevoeglijk de meeste aanschouwingsmiddelen worden opgeborgen, - en in een school die we bezochten had elke klasse zulk een meubel, een kast van breeden uitbouw, die echt een toonbeeld was van praktische inrichting, van simpele lijnen en van sierlijkheid. Maar laat die kast dan niet aanwezig zijn in elke klasse noch zelfs in elken graad, om hier toevallig het lager onderwijs op 't oog te houden, iedere school moet minstens een lokaal bezitten, waar platen, kaarten en het overige methodisch elk hun plaatsje krijgen en iedere leerkracht het noodige ontleenen kan.
Daar is dus middel, daar moét dus middel zijn, om de klasse als mooi, gezellig milieu voor kinderen en ook voor jongelieden in te richten.
Alleen, en hier worde even nadruk op gelegd: het allerschoonste ontaardt, in jongemenschenoogen nog meer dan in de onze, tot iets neutraals en haast vervelends, zoo daar niet tijdig vernieuwing en afwisseling wordt in aangebracht. Het mag een prachtig gebaar heeten b.v., dat zeker stadsbestuur, om Jonge kunstenaars aan te moedigen, hun opdracht gaf een aantal klasselokalen van muurschilderingen te voorzien, waarin onder meer de geschiedenis, de kunstnijverheid, de bewerking van het vlas, de vrouweliike handwerken behandeld werden; ten slotte werd elk dier klassen een afgesloten, onveranderlijk beschilderde zaal, waar de leerlingen spoedig op waren moe gekeken. Wat heerlijkers ware het gebleken, indien diezelfde kunstenaars dezelfde, mooie onderwerpen in plaat- en friesformaat behandeld hadden en hun werk, dat ruim honderd verschillende tooneelen omvat, onder bescherming van het stadsbestuur, op een
| |
| |
groot aantal exemplaren ware vermenigvuldigd en verspreid geworden, tot steeds afwisselende versiering van de klassemuren! Van afwisseling gesproken, we gewaagden daar straks van werken van Marty, Hollerbaum, Caspari en anderen; het aantal artistiek aanbevelenswaardige friezen en platen, door den handel beschikbaar gesteld, kan thans reeds oneindig heeten, zoodat afwisseling gemakkelijk te verwezenlijken is. Marty biedt ons in friesvorm acht sprookjes van Perrault, Hollerbaum zeventig sprookjes, kinder- en diertooneeltjes; Meinhold brengt, in plaatvorm, zeven en twintig sprookjes van Grimm, Smith acht tooneelen uit ‘Robinson Crusoe’, Härtel meer dan zestig warm getoonde plantenbedden, Rivière ruim zooveel artistiek geïn-terpreteerde natuuropnamen, naast al degenen wier werk hier niet eens vernoemd mocht worden, al ware het meer dan meldenswaard. We willen maar zeggen: daar is rijkdom te over aan middelen tot wandversiering; het is slechts zaak een keus te doen, - waartoe de verzamelingen in de schoolmuzeums te Gent en te Antwerpen ruim gelegenheid bieden, - friezen en platen in wisselramen op te hangen en vooral periodisch, minstens maandelijks, het tentoongestelde om te ruilen. Zeker, de aankoop van het noodige ruilmateriaal kan groote uitgaven medebrengen; maar men bedenke er bij, dat bedoelde friezen en platen, als wandversiering geschikt, tevens het spreek- en stelonderwijs, het onderwijs in plantkunde, aardrijkskunde en meer kunnen dienstig blijken.
En dan, late de wandversiering als zoodanig niet mogen in aanmerking komen bij het opmaken der schoolbegrooting, deze zal 't niet verhinderen, hopen we, dat leer- en aanschouwingsplaten worden aangekocht, om wille van de vakken die dienen onderwezen, - en dan komen vast Boerman en Knip, Ligthart en Scheepstra, Schuiling en De Feyter, De Rycker en Mendel, Lehmann, Gall en Rebhahn, Seemann, Cybulski en zooveel anderen aan de beurt, uit wier reeksen een rijkdom aan platen, die tijdelijk als wandversiering bruikbaar blijken, te ontleenen is.
Waar een wil is, is een weg. We kennen scholen, die onder invloed van de naoorlogsche prijsopdrijvingen zich zelfs ook niet die platen vermochten aan te schaffen. Maar toen legden ze de hand op Hoeksema's teeken- en kleurmodellen, Evans' uitknip- en Nathan's doorslagfiguren en zetten ze de leerlingen zelf aan 't werk om allerhande wandversiering in bordpapier en hout te ontwerpen. Best zoo, gezien zekere uitslagen die we mochten opmerken en bewonderen. We meenen echter dat zulks alleen een noodhulp is en enkel aan te wenden ingeval de leerkracht esthetisch leiding geven kan.
| |
| |
Het vraagstuk ‘School en Schoonheid’, alleen in verband gebracht met de stoffelijke inkleeding van het gebouw, waar de kinderen en jongelui een heele reeks van jaren hebben door te brengen, omvat natuurlijk veel meer faktoren dan die hiervoren in bespreking kwamen. Eigenlijk dienen school en schoolleven volledig in het teeken der schoonheid te staan of voor zijn minst zich voor het beslist onschoone te hoeden, indien men wil dat, esthetisch gesproken, van hun verschijning een invloed ten goede uitga. We houden het er trouwens voor, dat de zaak, het aanschouwelijke voorbeeld, veel dieper en blijvender ingrijpt dan het kranigste betoog. Schoon wezen dus niet enkel het schoolgebouw en zijn materieele inrichting, waarbij we dan alvast het aanbrengen van plant en bloem als versieringselementen begrijpen willen, maar schoon ook, - en zeker in geen geval onschoon, - alle voorwerpen die de jeugd in handen komen. Tot deze voorwerpen behoort in de eerste plaats het boek, dat als handleiding gebezigd of als belooning uitgereikt wordt. We willen niet te pas en te onpas naar den vreemde kijken, maar van zekere uitgevers in Nederland kunnen we toch leeren, hoe een doodgewoon leesboek, een boek over dieren en planten, over aardrijks- en volkenkunde, een prentenboek, een jongens- of meisjesverhaal nooit te mooi van stoffelijke inkleeding is... en onze Vlaamsche school- en kinderboeken nog veel te winnen hebben, eer ze er in slagen hun Nederlandsche broertjes in uiterlijke schoonheid te evenaren.
We zeiden aanvankelijk, dat we in dit artikel het programma en de leervakken verkozen uit te schakelen. We blijven daarbij, latend aan den lezer zelf over, - hij zij dan een onderwijsman of niet, - om na te gaan hoe, zonder van lessen over kunstgeschiedenis of van specialiseeringen als teekenen en handenarbeid te gewagen, ongeveer elk leervak er aanleiding toe wezen kan om aan de hand van woord en beeld het gevoel voor schoonheid bij de jonge menschen aan te kweeken, en thans vooral, nu diapositief en film als aanschouwingsmiddel volop aan de orde van den dag zijn.
Het weze ditmaal voldoende, school en schoonheid met elkaar verbonden te hebben als zijnde samen bij machte, zoo ze willen, de jeugd heel wat genot en blijdschap voor het leven mede te geven.
H. VAN TICHELEN.
|
|