door de magere leden, als een stal-warme kudde in de opene weide. Zoo zakten gezapig de grijze wimpers tot een webbe voor de oogen, zoo monkelden slapjes de lippen rond de half-ontgleden pijp, en zoo krompen de krulletjes rook ineen en stierven weg, als smeltende suiker in 't water.
Gelukkig de eenvoudigen van geest, want zij zijn uitverkoren.
Twee wijde poorten draaiden open op een gaarde van licht, en de oude bedelaar trad binnen. - De wollen kap was dus geen snuiter op 't kaarsken van den geest, dat droomen er nu groeiden onbezorgd? - En was het àl asch geweest in de oogen die nu lachten, ongerimpeld, op hemelsche verbeeldingen?
Den welbekenden waterkant, zooals hij dien nooit vroeger had mogen zien, bewonderde hij nu, met blij gemoed, en in de meening felle, geurige dampen te delven uit de pijp, als een eenig tafereel.
De hemel was een zaterdagsche vloer van bleekblauwe plaveien, overgoten met klaar water en fier-bruisend zeepsop. De wind ging er met kletsnatten rok en ruwen borstel overheen, en joeg alhier, aldaar, over de azuren tegels, het wonder van de wolken.
Vader de zon, geheschen op het droge, lachte, en de ontelbare kinderen stoven losbandig door de lucht en over de aarde. Ze schaatsten rijzelings op het water en lieten alom, als bellen van een zottekap, hun vreugde dansen op de golfjes. Ze doken óp, steil, tegen de oevers en verrasten in de schaarsche weide de stalgewende koeien, en propten hun, bij grap, wat vlokken hooi van rond de mijterstaken, onder de trage muilen. Ze zwierden weer omhoog, wapperden over het lijze water, langs al de kronkels van de sierlijke oevers en stortten aan de kromme bocht, boven op den berm, in een boschje beuken. Daar woelden ze als kolken rond de gladde schorsen, tuimelden met veerende sprongen van kruin tot kruin, lijk apen, - en de zon lachte. Ineens weer namen ze hun vlucht, steeds onvereend en wispelturig, jokten met een verre zeil en lieten een wasem van blijde stilte onder de beuken hangen.
Uit de lucht kwam toen een naakte kerel, met rooden, blonden boerenkop, traag neergedaald, bij zwaren slag van witte vleugels. Zijn bolle wangen bliezen op de geblutste tuit van een