De Vlaamsche Gids. Jaargang 13
(1924-1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 496]
| |||||
Het Naturellenvraagstuk in Zuid-Afrika
| |||||
[pagina 497]
| |||||
uitgestorven is, kunnen we niet nalaten met 'n zekere bezorgdheid de toekomst in te zien. Welke was dan de positie die de Zuid-Afrikaanse naturellen bij het begin van de XXe eeuw, als gevolg van genoemde omstandigheden en gebeurtenissen hadden bereikt en welke waren in hoofdzaak de beginsels van inboorlingenbestuur, die in verschillende delen van 't land werden gehuldigd? Weer kunnen we hier niet in al te fijne biezonderheden treden. Ten eerste zou ons dat te ver leiden, en ten tweede zou dat misschien eerder verwarrend dan wat anders wezen voor wie niet persoonlik met 's lands toestanden vertrouwd zijn. We zullen ons dus bij enkele hoofdkenmerken en tegenstellingen bepalen. Uitzonderingen en afwijkingen niet meegerekend, kan men de Zuid-Afrikaanse naturellen in drie grote klassen verdelen: 1) Inboorlingen die grote homogene bevolkingsgroepen vormen en aan wie zekere afgesloten gebieden zijn toegekend, waarin de blanke zonder speciale toelating geen toegang heeft: de zogen. naturellenreserves of de met de meer algemene naam van Naturellengebieden bestempelde landstreken: bv. Swasiland, Basoetoland en 't Bechuanalana-protectoraat. Het typiese voorbeeld is de machtige volkstam van de Basoetos, die op 't ogenblik meer dan 400.000 zielen telt tegenover 1400 blanken, of slechts 0,35% van de totale bevolking. De Basoetos zijn 'n onoverwonnen volk, met 'n militaire traditie en inrichting die zorgvuldig worden onderhouden en 'n stamgetrouwheid die ook uit 'n politiek oogpunt van dit volk 'n hechte, aaneengesloten eenheid maakt. Binnen hun bergachtig gebied, 'n land iets kleiner als België, hebben ze tot nog toe feitelik al hun traditionele instellingen en gebruiken weten te handhaven. Het gebied wordt wel in hoogste instantie bestuurd door 'n blanke President-Kommissaris, bijgestaan door 'n aantal distriktskommissarissen en vrederechters, - maar het gezag van de hoofdkapitein en zijn onderkapiteins over hun onderdanen wordt in hoofdzaak onaangetast gelaten. Alleen 'n beperkt getal blanke ambtenaren krijgen vergunning zich in 't land te vestigen, en wegens de eerbiediging van het gemeenschapsrecht van de stam op het land, kan geen blanke in Basoetoland grondbezitter worden, 'n Werkelik inboorlingeneiland dus, te midden van de blanke kolonisatie. | |||||
[pagina 498]
| |||||
2) 'n Tweede klas naturellen zijn deze, die gegroepeerd zijn in zogenoemde locaties of kleinere gereserveerde grondgebieden, die, overal in 't land verspreid, of in de nabijheid van de grote steden, aan de naturellen 'n kans geven volgens hun eigen gebruiken en levensbehoeften hun leven in te richten, en ze toch gedeeltelik beschikbaar te maken voor de arbeidseisen van de blanke landbouw- en nijverheidsondernemingen. Binnen deze locaties genieten de naturellen 'n ruime mate van autonomie, of onder hun eigen hoofden, of onder Europese residerende agenten, Zij alleen kunnen er land bezitten, in sommige locaties onder de traditionele stamgemeenschap van goederen, in andere onder 'n stelsel van persoonlike, eeuwigdurende erfpacht. Onder deze groep sorteren o.a. ook de Transkeigebieden ('t oude Kaffraria), 'n komplex van uhgestrekte locaties op de Oostelike grens van de Kaapprovincie, waar persoonlike erfpacht van grond 'n algemene regel geworden is en waar, als gevolg daarvan, de individualistiese neigingen van de inboorlingen langzamerhand de bovenhand hebben gekregen over hun oude gehechtheid aan de stamgemeenschap en hun onderwerping aan hun erfelike stamhoofden. De grondidee van de Transkeipolitiek (het zogenoemde Glen-Grey-stelsel) is geweest de naturellen te leren, zich onder leiding van blanke ambtenaren, tot 'n hoger trap van beschaving op te werken en trapsgewijze zich te bekwamen tot de taak van eigen wetgeving en bestuur. Op 't ogenblik bestaan er in de Transkeigebieden reeds 'n aantal inboorlingen-districtsraden die, onder zekere voorschriften en beperkingen, met onderwerpen van plaatselike regering zijn gelast, en ook 'n algemene Raad voor de hele Transkei, bestaande uit 55 naturellenleden (onder voorzitterschap van de Hoofdmagistraat) die in 'n adviserende kapaciteit optreedt in alle zaken die het algemene belang aangaan, en verder het recht uitoefent belastingen te innen en de opbrengst daarvan te besteden voor zekere doeleinden, zoals onderwijs, landbouw, bestrijding van veeziekten, wegen, irrigatie, enz. In 't algemeen kan men zeggen dat dit stelsel aan de verwachtingen van zijn voorstanders heeft beantwoord en de naturellen in de Transkeigebieden tellen dan ook onder de voorspoedigste, verlichtste en meest tevreden elementen van de Zuid-Afrikaanse inboorlingenbevolking. Ook in en bij de grote steden worden gewoonlik 'n aantal locaties gevonden, waar de naturellen die op de mijnen of in de | |||||
[pagina 499]
| |||||
fabrieken arbeiden, bij elkander wonen in gehuurde huisjes of hutten, en daar meestal onder de controle staan van de plaatselike Stadsraad, die het recht heeft alle naturellen te dwingen binnen dergelijke locaties te resideren. In Johannesburg echter zijn de naturellen zo talrijk dat de Stadsraad de grootste moeite heeft in het vinden van geschikte terreinen voor locaties, zodat verplichte residentie feitelik onuitvoerbaar wordt en de naturellen dan ook in grote getallen tussen de armere blanken inwonen, met gevolgen die men zich makkelik kan voorstellen. Eindelik kennen de Johanesburg-, Kimberley- en Premier-mijnen ook nog het stelsel van zogenoemde compounds, 'n soort kleinere locaties, totaal van de buitenwereld afgesloten, waarin alleen mannelike Kaffers worden opgenomen; deze worden daar gehuisvest onder voorwaarden en 'n discipline die sterk aan het kazerneleven herinneren en ze mogen het compound niet verlaten vóór hun arbeidskontract ten einde loopt. (De hygieniese toestanden die daar heersen en vroeger wel eens te wensen hebben overgelaten, zijn de laatste jaren gelukkig heel wat verbeterd). 3) 'n Derde groep naturellen bestaat uit die inboorlingen die helemaal buiten hun stamleven staan, en permanent gevestigd zijn in de blanke gebieden, waar zij zelfstandige kleine bedrijven uitoefenen of hun diensten verhuren op boereplaatsen, in winkels of werkplaatsen. Zij worden verwacht zich te onderwerpen aan al de wetten en bepalingen die geldig zijn voor de blanken (o.a.b.v. het verbod van veelwijverij) en in de Kaap heeft men de logiese consequentie daaruit getrokken en heeft men aan hen, alsmede aan de ‘Bruinmensen’ of ‘Gekleurden’ het stemrecht geschonken, mits ze verder aan de gewone kiesqualificaties voldoen. In de Transvaal en de Vrijstaat integendeel, alsook in Natal, heeft men nooit van 'n gelijkstelling van blank en zwart op politiek terrein willen weten en werd altijd 'n besliste politiek van voogdijschap gehandhaafd. Het is te begrijpen dat dit verschil in behandeling ontevredenheid moest verwekken onder de meer ontwikkelde inboorlingen in de Oostelike helft van Zuid-Afrika, die meenden op dezelfde voorrechten te mogen aanspraak maken als hun rasgenoten in de Kaapkolonie. Anderzijds weer hebben de blanken buiten de Kaap altijd de grootste afkeer getoond voor de Kaapse | |||||
[pagina 500]
| |||||
houding inzake stemrecht en wees men te recht op de mogelikheid die daarin lag opgesloten van 'n toekomstige overheersing van de blanken door de zwarten. In de hele toestand lag in alle geval iets ongerijmds en toen, tussen de vroegere Oranje-Vrijstaat en Transvaal en de oudere kolonies van Natal en de Kaap, in 1910 de Unie van Zuid-Afrika is tot stand gekomen, was de wenseiikheid 'n gemeenschappelike politiek tegenover de gekleurde rassen vast te stellen, een van de voornaamste beweegredenen geweest die mannen van beide zijden (oud-republikeinen en imperialistiese Britten of verengelste Afrikanen) aansluiting hebben laten zoeken, in de vorm van 'n federale Unie onder de Britse Kroon. Wonderlik genoeg echter, was op de Conventie, waar afgevaardigden uit alle delen van Zuid-Afrika de grondslagen van de Unie hebben vastgelegd, iedereen het wel eens over 't bestaan van 'n ernstig probleem, maar zo afwijkend waren de opinies aangaande de beste manier om 't vraagstuk op te lossen, dat de Unie bijna schipbreuk leed en alleen werd gered door de panacea waartoe in dergelijke gevallen gewoonlik de toevlucht wordt genomen; men besloot ten slotte de zaak eenvoudig te laten zoals ze was en zekere verworven rechten te beschermen. Dit vergelijk betekent in 't kort dat onder de Unie van Zuid-Afrika het Kaapse standpunt van identiteit voortgezet wordt in de Kaapprovincie, terwijl het standpunt van differentiatie en voogdijschap gehuldigd blijft worden in de Oranje-Vrijstaat, in Transvaal en in de Engelse provincie van Natal. I. a.w., terwijl in de Kaapprovincie naturellen en kleurlingen beschouwd worden als gewone burgers (uitgenomen dat zij geen lid van 't Unieparlement kunnen zijn - wel van de provinciale raad), zijn zij in de drie andere provincies van de Unie van alle rechtstreekse deelneming in 't bestuur en wetgeving van de Unie of van de betrokken provincie uitgesloten. Een omstandigheid die 'n algemeen geldige oplossing, vooral van de politieke zijde van het naturellenprobleem steeds heeft bemoeilikt, is de verscheidenheid van gezag, waaraan de naturellen onderworpen zijn. Sommige naturellen-groepen of gebieden zijn wel onder beheer van de Unie geplaatst geworden, maar andere weer, zoals Basoetoland, Swasiland en 't Bechuanaland-protectoraat sorteren nog direct onder Groot-Brittanje. Daarbij is sedert de jongste | |||||
[pagina 501]
| |||||
wereldoorlog nog de verdere komplicatie gekomen van het toekennen aan de Unie van 'n mandaat over Zuid-West-Afrika, waar, vnl. wat het beheer van de naturellen betreft, weer rekening moet worden gehouden met de wensen en voorschriften van de Volkenbond. Het ligt voor de hand, dat ook door deze verdeling van 't oppergezag over de naturellen, de vaststelling en uitvoering van 'n eenvormige inboorlingenpolitiek heel wat belemmerd wordt. Anderzijds werken de verschillende opvattingen aangaande naturellenbeheer, die dateren uit vroeger dagen van onenigheid en strijd tussen de blanke rassen, nog altijd door, zodat moeilik 'n ruime mate van eensgezindheid kan worden verkregen, wanneer het vraagstuk in kabinet of parlement wordt aangepakt. De wetgeving die tot nu toe onder de Unie is aangenomen, is dan ook meestal slechts in de richting geweest van consolidering van bestaande wetten of wijzigingen van onderdelen aan het inboorlingenbestuur. 'n Werkelike poging om 't vraagstuk principiëel te behandelen en 'n algemene en verziende politiek van hervorming of ontwikkeling te ontwerpen, is noch door het Botha-, noch door het Smutsministerie ooit gedaan geworden. In dit plichtsverzuim is de regering trouwens gesteund geworden door de apathiese houding van de bevolking, die nooit met voldoende klem op de noodzakelikheid van 'n nieuwe koers heeft aangedrongen. Het was werkelik nodig dat de publieke opinie eens goed wzerd wakker geschud en tot 'n voller besef werd gebracht van wat er op 't spel staat, indien men toestanden zich verder laat ontwikkelen. Om die reden moet men zich dan ook verheugen over de enigzins paniekerige beschouwingen die de heer Cousins, directeur van Statistieken, heeft menen te moeten vastknopen aan zijn eindverslag over de volkstelling van 1921. 'n Paniekstemming is nu juist niet 'n gunstige atmospheer voor het oplossen van 'n zo ingewikkeld en netelig vraagstuk, maar wetgeving zal ook nu onder het nieuwe ministerie (Herzog) niet zo spoedig loskomen - en ondertussen is dan toch het probleem eens in zijn volle draagkracht voor het publiek gebracht geworden, en is bij alle klassen van de samenleving de overtuiging doorgedrongen dat het naturellenprobleem werkelik het grote levensprobleem is voor Zuid-Afrika, en dat het, al zij het zonder | |||||
[pagina 502]
| |||||
overhaasting, dan toch ook zonder onnodig uitstel moet ter hand genomen worden. Welke zijn dan de ernstige cijfers en verhoudingen, door genoemd censusverslag, op de basis van vergelijking met de gegevens van vroegere volkstellingen, aan het licht gebracht? Wanneer we de volkstellingen vart 't jaar 1871 af voor de blanke bevolking nagaan, bevinden we dat die bevolking, die in 1871 249.000 was, stijgt tot 620.000 in 1891, en tot 1.276.242 in 1911. Dus, de blanke bevolking heeft zich van 1871 tot 1891, in 20 jaar tijd, iets meer dan verdubbeld en heeft zich weer verdubbeld gedurende de volgende periode van 20 jaar, van 1891 tot 1911. Wat de niet-Europeanen (Kaffers, Gekleurden, Aziaten) betreft, hun getallen kunnen we eerst sedert 1891 bij benadering aangeven. In 1891 telden ze 2.779.000 zielen, in 1911: 4.697.000, dus, tegenover de vermeerdering van de blanken gedurende dezelfde 20-jarige periode van 100%, slechts 'n vermeerdering van 69%. Ook gedurende de tienjarige periode van 1911 tot 1921 vinden we 'n groter aanwas bij de blanke dan bij de niet-blanke bevolking, terwijl bij beiden 'n merkbare achteruitgang van accres is te bespeuren. Waar de blanke bevolking vroeger in 20 jaar tijd verdubbelde, heeft zij nu in 10 jaar tijd 'n vermeerdering van slechts 1.276.242 tot 1.519.488 te boeken, of 'n uitbreiding van 19%. Gedurende dezelfde periode stijgt de niet-Europeaanse bevolking van 4.697.000 tot 5.409.093, i.a.w. 'n aanwas van slechts 15%. Waar daar dus 'n betreurenswaardige verslapping in de bevolkmgsaangroei van het blanke ras is ingetreden, wordt dit vergoed door 'n evenwijdige achteruitgang bij de niet-Europeanen, en wanneer men alleen op percentageciifers let, kan daarin geen grote reden tot ontmoediging worden gevonden. Indien deze percentagecijfers verder alleen de normale natuurlike aangroei van de respectieve bevolkingselementen aanduidden, zou men meer dan ooit hoopvol de toekomst van Zuid-Afrika mogen inzien. Als we echter de door ons genoemde getallen en verhoudingcijfers wat nader gaan ontleden, dan merken we al gauw hoe misleidend deze gegevens zijn. Enerzijds moeten we wijzen op de vreselike influenzaepidemie van 1918, die de gekleurde rassen veel sterker heeft aangetast dan de blanken, en onder hen niet minder dan 'n half miljoen slachtoffers heeft geëist. Indien we deze 500.000 bijtellen, | |||||
[pagina 503]
| |||||
dan wordt de bevolkingsvermeerdering van de niet-blanken, gedurende de tienjarige periode 1911-21, niet 15%, maar 25% tegenover de 19-20% van de blanke bevolking, zodat de gekleurde rassen 'n merkelike en aanzienlike voorsprong krijgen op de Europeanen. Deze voorsprong wordt nog heel wat groter, indien, bij de blanke bevolking, we ons zuiver en alleen bij de natuurlike aanwas gaan bepalen (op 't ogenblik de enige soort aanwas voor de niet-blanke). Bij de blanke heeft nl. altijd immigratie van nieuwe elementen van buiten groot gewicht in de schaal gelegd. Bij de cijfers van de volkstelling van 1921, zijn uit de 1½ miljoen blanken niet minder dan 240.776 personen, d.i. meer dan 3 uit elke 20 van de bevolking, buiten de Unie geboren, terwijl ook aan de afstammelingen van zulke en vroegere immigranten 'n aanzienliike versterking van de natuurlike aangroei door geboorte te danken is. Indien men deze zou gaan aftrekken van het totale getal, dan zou men bevinden dat, gedurende de laatste 20 jaren reeds, de natuurlike aangroei door geboorte van de blanke bevolking onaanzienliker is geweest en steeds onaanzienliker wordt dan die van de niet-blanke rassen. Nu wil het noodlot juist dat, indien toestanden zich blijven ontwikkelen zoals gedurende de laatste jaren, men werkelik alleen nog met de natuurlike uitbreiding van de blanke bevolking zal mogen rekening houden voor de toekomst, en dat zelfs die dreigt nog verder te zullen dalen. Wat zeggen inderdaad de immigratieen emigratiestatistieken van de laatste paar jaren? In 1923 zijn in Zuid-Afrika 2.700 meer Europeanen het land uitgegaan dan er zijn ingekomen; gedurende de eerste 6 maanden van 1924 overtrof de blanke emigratie de immigratie met 1405. We staan hier dus voor 't eigenaardige verschijnsel dat in Zuid-Afrika, 'n land van onmetelike ruimten, met 'n bevolking (blank en zwart) 45 maal dunner over 't land verspreid als in België, er geen plaats meer schijnt te wezen voor nieuwe inkomelingen. Niet alleen keren immigranten, na tevergeefs 'n broodwinning te hebben gezocht, weer naar hun land terug of gaan ze hun geluk in Australië of Canada beproeven, maar 'n klein percentage geboren Afrikaners beginnen nu naar andere landen te emigreren. Indien de economiese toestand van 't land niet 'n grondige wijziging ondergaat, en zo spoedig kan dat niet gebeuren, moet Zuid-Afrika dus niet op 'n aanvulling van zijn blanke bevolking door instroming van buiten rekenen. | |||||
[pagina 504]
| |||||
Wat meer is, de informatie die we bezitten aangaande het sterftecijfer van naturellenkinderen, toont aan, dat onder invloed van hygieniese voorlichting en van 'n strenger beheer van de drankhandel, dat sterftecijfer steeds minder wordt, zodat de natuurlike aangroei van de niet-blanke bevolking, die steeds hoger was dan die van de blanken, nog dreigt te vermeerderen. Wanneer we dat alles in aanmerking nemen, dan komen we voor de mogelikheid te staan dat, indien dezelfde factoren die nu de verhouding tussen blank en zwart bepalen, blijven voortwerken, over 50 jaar, in 1971, de Europese bevolking slechts 3.650.000 sterk zou zijn, tegen 24.000.000 niet-Europeanen. Het is echter te verwachten dat de naturellen na 'n zekere tijd de economiese druk meer zullen gaan voelen, zodat ook bij hen, na verloop van tijd, zich toch ook 'n dalende neiging in de natuurlike aanwas zal laten voelen. We zijn dan ook geneigd de tweede door de heer Cousins gebruikte schaal van berekening als grondslag te nemen, waarbij dan de Europese bevolking ongeveer tot 4.000.000 zou aangroeien, terwijl de niet-Europese bevolking globaal tot 20 miljoen zou vermeerderen. Zelfs met deze laatste cijfers voor ogen, en ze zijn de gunstigste die men op grond van onze ondervinding gedurende de laatste 13 jaar kan aangeven, moet zelfs de onverschilligste toeschouwer onder de indruk komen van het gevaar dat de blanke beschaving in Zuid-Afrika bedreigt, en moet hij zich ernstig de vraag stellen of de Europeaan ten lange laatste niet geheel op de achtergrond zal worden gedrongen en ten slotte zal moeten verdwijnen of opgeslorpt worden door 'n alles overweldigende meerderheid van niet-blanken. We hebben hier trouwens niet alleen met getallen te doen, of liever, die getallen krijgen eerst hun volle beteekenis wanneer we zekere economiese en politieke factoren nagaan die achter deze getallen in 't gelid staan. Vooral gedurende de laatste 20 jaren hebben de naturellen op economies gebied 'n gevoelige transformatie ondergaan. Van veehoeders en landbouwarbeiders, zijn duizenden van hen mijnen fabriekwerkers geworden. De kapitalisten van Johannesburg, de zogenoemde Rand-Magnaten, en de diamantkoningen van Kimberley, wien het alleen te doen is om hoger en steeds hoger dividenden, streven er sinds jaren naar de duurdere blanke arbeid op de mijnen, overal waar 't enigzins mogelik is, te ver- | |||||
[pagina 505]
| |||||
vangen door de goedkoper arbeid van naturellen, en, niettegenstaande de hardnekkige tegenstand van de georganiseerde blanke arbeiders, die sedert de Unie reeds verscheidene malen tot oproer hun toevlucht hebben genomen, zijn zij er in geslaagd feitelik de enige slagboom die de zwarte mededinging nog kan tegenhouden, ook te verwijderen. We bedoelen de zogenoemde ‘Colour-bar’, het onderscheid dat tot in 1922 nog werd erkend tussen geschoolde arbeid, voorbehouden voor de blanke arbeiders, en de ongeschoolde arbeid, voorbehouden voor de naturellen. De opstand van 1922, die zijn oorsprong had o.a. in 't niet meer erkennen van die verstandhouding door de Kamer van Mijnen, werd, zoals bekend, bloedig onderdrukt, en het gevolg is dat steeds meer naturellen de betrekkingen van blanken innemen, en de ontslagen blanke arbeiders het reeds onheilspellend grote leger van werklozen nog gaan versterken. We hebben hier overigens niet met 'n alleenstaand verschijnsel te doen. In alle grote dorpen en steden in de Unie, ook in de werkelike delen van de Kaapprovincie, waar 'n Kaffer tot nu toe 'n zeldzaamheid was, dringen de Kaffers, die hun te eng geworden locaties hebben verlaten, binnen, en verdringen zij zowel kleurling als blanke in de ruwe handwerksbedrijven. Zoals de tegenwoordige minister van binnenlandse zaken, Dr. D.F. Malon, deze instroming in de blanke gebieden heeft beschreven, 't is als 'n ‘zwarte vloedgolf’ die de blanke beschaving dreigt te zullen overstromen en medeslepen in zijn vaart. Wanneer men daarbij bedenkt dat de blanke bevolking intussen in dezelfde mate economies is achteruitgegaan, zal men begrijpen hoe ernstig de toestand nog kan worden. Als gevolg van langdurige droogten, misoogsten, versnippering van grond in streken waar alleen veeboerderij op grote oppervlakte mogelik is, van plagen zoals de runderpest en de Oostkustkoorts of gallamziekte onder 't vee, van de jaarlikse vernieling aangericht onder de gewassen door de sprinkhanen, van de naweeën ook van de Anglo-Boeren oorlog en de rebellie van 1914-15, - als gevolg van dat alles, zijn duizenden van hun land afgeraakt en trekken ze nu naar de steden in de hoop daar 'n lonende arbeid te vinden. Tegen de naturellen, met hun lagere levensstandaard en de additionele bron van inkomsten die ze meestal bezitten in de arbeid van vrouwen en kinderen die ze op hun stamlanden hebben achter- | |||||
[pagina 506]
| |||||
gelaten, is alle concurrentie onmogelijk en gaat de blanke dan ook gewoonlik te gronde in 'n ongelijke strijd om 't bestaan. Op 'n bevolking van 1½ miljoen Europenanen telt Zuid-Afrika op 't ogenblik niet minder als 140.000 zogenaamde ‘arme blanken’ waarvan de meesten uit de staatskas moeten worden geholpen of 'n karig loon verdienen op onderstandswerken. Zoals men kan zien, staat de blanke werkloosheid en het bredere arme-blankenvraagstuk rechtstreeks in verband met het inboorlingenvraagstuk, en elke poging om 't ene vraagstuk op te lossen, zal, indien 't niet schipbreuk wil lijden, moeten gepaard gaan met 'n oplossing van 't andere vraagstuk. De tegenwoordige regering schijnt daarvan volkomen bewust te zijn en heeft aangekondigd, dat zij niet zal rusten vóór beide problemen tot voldoening van alle betrokken partijen, ten minste 'n begin van oplossing hebben gekregen. Volle zekerheid aangaande de plannen van de regering bezitten we nog niet, maar uit zekere ministeriële verklaringen is het toch mogelik de algemene lijnen af te leiden, welke de desbetreffende wetgeving waarschijnlik zal volgen. De politiek van de huidige regering zal er naar streven steeds rekening te houden met de belangen van de naturellen zowel als die van de blanken, maar zal trachten, door 'n beter verdeling van de grond en van 't arbeidsveld tussen blank en gekleurd, hun wederzijdse bedrijvigheid aanvullend te maken in plaats van competitief. Generaal Herzog, de huidige eerste minister van de Zuid-Afrikaanse Unie, is gewoon zijn programma aan te duiden onder de naam van ‘segregatie’ of kleurscheiding, 'n politiek die trouwens niet nieuw is in Zuid-Afrika, maar, zoals we reeds gelegenheid hadden aan te tonen, in verschillende vormen en graden reeds vroeg in de geschiedenis van blank Zuid-Afrika is na te speuren. Deze politiek is dus 'n voortzetting en uitbreiding van 'n reeds bestaand stelsel, waarvan, met de allernoodlottigste gevolgen, gedurende de laatste vijftig jaren gedurig is afgeweken. Sommigen maken de eerste minister daar 'n verwijt van, dat hij niet met 'n splinternieuw sisteem komt aandragen, maar o.i. ligt in Herzog's voorstellen juist het grote voordeel, dat het probeert voort te bouwen op die gedeelten van de Zuid-Afrikaanse naturellenpolitiek die in de praktijk gezond zijn gebleken. Er bestaat niet de minste twijfel dat o.a. de inboorlingenpolitiek, sedert de Glen-Grey-wet van 1894 gevolgd in de Transkeigebieden, 'n voorbeeld is, | |||||
[pagina 507]
| |||||
dat zich tot navolging en toepassing op breder schaal aanbeveelt en al de regeringsvoorstellen tot nu toe, gaan dan ook in de richting van 'n uitbreiding van de Transkei-beginsels tot al de overwegend door naturellen bevolkte landstreken van de Unie. De nieuwe inboorlingenpolitiek zal natuurlik heel wat ingewikkelde wetgeving vereisen, die in biezonderheden nog niet bekend is en die we hier dus niet kunnen uiteenzetten. Om 't zo eenvoudig mogelik voor te stellen, ligt het in de bedoeling der regering om meer land beschikbaar te stellen voor de naturellen, strekkende tot het vormen van nieuwe reserves of locaties. Uit Johannesburg en andere grote steden of mijncentra zouden dan de naturellen trapsgewijze uit zekere bedrijven worden teruggetrokkenGa naar voetnoot(1) en teruggestuurd naar hun oorspronkelike locaties, als daar nog ruimte is, of op de nieuwe locaties, die tot hun beschikking zullen worden gesteld. Op die manier, door het gedeeltelik uitschakelen van de zwarte mededinging op de arbeidmarkt, zouden er toestanden kunnen worden geschapen, waarin 'n werkelik ernstig probleem van werkloosheid niet meer mogelik zou zijn. Op die manier ook, zou er na verloop van tijd dan misschien 'n einde komen aan de onverkwikkelike en soms hemeltergende toestanden die op 't ogenblik in Johannesburg heersen, waar de Kaffer ten enemale zijn evenwicht verliest, en, als gevolg van dronkenschap, dobbelarij, prostitutie en slechte behuizing, zowel fysies als moreel te gronde gaat. Er is geen twijfel aan dat de mijnkaffers van Johannesburg op 't ogenblik 'n ettergezwel zijn in 't sociale leven van het land, 'n haard van morele besmetting, die moet verwijderd worden indien men wil voorkomen dat de hele samenleving er wordt door aangetast en vergiftigd. In Johannesburg zijn niet minder dan 17-18% van de gehele naturellenbevolking van de Unie verzameld (±z 120.000) en, in de omstandigheden waarin ze leven - in compounds of onder en met verarmde blanken, drie, vier families in een kamer of een hut, te klein voor één familie, - kan het niet anders, of de wederzijdse rassenfierheid, die zowel bij de Kaffer als bij de blanke in Zuid-Afrika tot nu toe zeer sterk is geweest, moet | |||||
[pagina 508]
| |||||
verdwijnen en 'n algemeen proces van demoralisering en bloedvermenging intreden, die op zichzelf reeds 'n ernstige bedreiging moet worden voor het voortbestaan van 'n zuivere Europese beschaving. Eindelik wijzen we er op dat de voorgestelde polititek de enige is die de naturellen toelaat terug te keren tot het ene bedrijf waarin ze zich werkelik thuis voelen, en waarin ze zonder morele ondergang kunnen werkzaam zijn, nl. het landbouwbedrijf. Iedere kenner van de naturellen is het daarover eens, dat de landbouw, dat het landelik leven de enige sfeer is die hen in staat stelt, zonder verlies van hun eigen hoedanigheden, zich geleidelik en natuurlik tot 'n hoger trap van beschaving op te wrerken, en elke oordeelkundige maatregel in die richting verdient dan ook verwelkomd te worden. 'n Practies bezwaar tegen 'n dergelijke politiek van herleiding van de Bantoe-beschaving in zijn natuurlike kanalen, ligt wel in de moeilikheid nieuwe landstreken te vinden voor eventuele naturellen-nederzettingen, zonder te kort te doen aan de rechtmatige vereisten van de blanke bevolking. Geschikte kroongronden zijn er niet veel meer overgebleven, en 'n gedeelte daarvan zal toch ook moeten gebruikt worden voor de heropbeuring van die sectie van de verarmde blanken die met 'n geringe mate van regeringshulp toch nog altijd beter weer te been zullen komen op het land als in de steden. Nu reeds bezitten de naturellen de vruchtbaarste landbouwdistricten van de Unie, en indien hun locaties te eng worden ligt dat grotendeels aan de ouderwetse methodes van grondbewerking, die door hen nog steeds worden gevolgd. Indien de inboorlingen er toe gebracht konden worden de veeboerderij gedeeltelik te laten varen en te vervangen door 'n tamelik intensieve bebouwing van de bodem, dan zouden de bestaande reserves waarschijnlik meer dan toereikend zijn zelfs voor 'n vijf of tiendubbele bevolking. Dat is echter jets wat tijd zal nemen; eerst nadat de regering, zoals in de Transkei, ook in andere naturellengebieden zal gezorgd hebben voor 'n degelike landbouwopleiding en aanmoediging door middel van scholen, rondreizende instructeurs, tentoonstellingen, enz., zal daar van 'n intensivering van de landbouw onder de naturellen iets kunnen worden. Dat is echter toekomstmuziek, en het is dus raadzaam voorlopig alleen bestaande toestanden in aanmerking te nemen, en | |||||
[pagina 509]
| |||||
het lijkt wel of op 't ogenblik alleen de toekenning van meer grond in de behoeften van de naturellen, en in de onmiddellike vereisten van 'n segregatiepolitiek kan voorzien. Eén voordeel zal trouwens ook de landelike blanke genieten van 'n dadelike toepassing van het segregatiebeginsel op de grondverdeling, nl. het verwijderen uit zijn midden van Kaffergrondbezit. 't Is inderdaad 'n eigenaardig feit, dat op 't ogenblik, geen blanke land mag aankopen of bezitten in naturellereserves of locaties, terwijl de naturel wel het recht heeft grond te bezitten in de blanke gebieden van de Kaapkolonie en Natal, en ook in andere provincies langs 'n omweg dikwels in 't feitelik bezit van grond weet te geraken. Onder 'n stelsel van segregeatie zou de naturel dat voorrecht waarschijnlik verliezen, en dus alleen nog binnen zekere gebieden grond mogen bezitten, net zoals de blanke binnen zijn gebieden. Het is hierin dat trouwens de kern van het segregatiestelsel gelegen is. Wanneer dus van segregatie gesproken wordt, betekent dat niet noodzakelik en zelfs hoogst onwaarschijnlik 'n volstrekte residentiële scheiding tussen wit en zwart. Zo iets zou onmogelik wezen, waar beide secties van de bevolking elkander zo nodig hebben en ook in de toekomst elkander niet zullen kunnen missen. De bedoeling is dat de naturellen niet als zodanig uit de blanke gebieden zullen worden geweerd, en o.a. dus nog het nodige werkvolk zullen kunnen blijven leveren op de boereplaatsen, - maar wat ze niet meer zullen kunnen doen, is de blanken van hun land verdringen en hun plek als grondbezitters innemen. Natuurlik zal ook zo 'n stelsel wel op 'n gedeeltelike residentiële afscheiding uitlopen, maar zo strak als sommige mensen zich dat voorstellen, kan en zal de lijn natuurlik niet worden getrokken. Ondertussen kan aan het grondprobleem van de relatieve achteruitgang van blank tegenover zwart, 'n loutere politiek van geleidelike en gedeeltelike segregatie, zonder meer, geenszins 'n voldoende oplossing bezorgen. Dat kan alleen wanneer deze politiek wordt aangcvuld door verdere maatregels, die er toe strekken de blanke bevolking te versterken, en de aangroei van de naturellenbevolking te normalizeren. Het eerste zal mogelik wezen, door het aanmoedigen van nieuwe industrieën, waardoor het land in staat zal worden gesteld 'n groter immigrantenbevolking op te slorpen; het tweede door het aanmoedigen van indivi- | |||||
[pagina 510]
| |||||
dueel grondbezit en monogamistiese huweliken onder de naturellen, waardoor het bestaan van overgrote families van zelf 'n uitzondering in plaats van regel zal worden. Op 't ogenblik is het zo, dat hoe meer vrouwen 'n naturel heeft, hoe rijker hij wordt, want dan kan hij meer dochters uithuweliken, en daarvoor als vergoeding of ‘lobola’ meer vee verwachten. Alleen op dergelijke voorwaarden kan Zuid-Afrika hopen te blijven, wat het altijd wou wezen: 'n ‘witmansland’, 'n land waar de blanke 'n aanzienlik deel van de totale bevolking uitmaakt, en, in volle erkenning van de noden en rechten van de naturellen en kleurlingen, 'n leidende rol blijft spelen op intellectueel en politiek gebied. Als eens de bestaande wanverhoudingen op economies en sociaal gebied zijn overwonnen, zal ook de politieke bedreiging van 'n georganiseerde, vijandelike zwarte gemeenschap wel minder schrikwekkend worden. Op constitutioneel-politiek gebied valt overigens nog heel wat te doen en ook hier kan de administratie van de Tanskeigebieden gerust weer als voorbeeld worden genomen. Het radenstelsel, of 't stelsel van plaatselik en gewestelik zelfbestuur, kan op 't ogenblik zonder gevaar en met alle kans van slagen ingevoerd worden in alle naturellengebieden van de Unie. Net zoals in de Transkei, zou het er toe bijdragen niet alleen onder hen 'n gezond gevoel van verantwoordelikheid aan te kweken, maar tevens 'n uitstekende afleiding vormen voor krachten en hartstochten die anders heelmogelik 'n verkeerde richting zouden kunnen inslaan. Er zijn tekens te over, dat er op politiek gebied wel degelik gevaar dreigt. De zogenoemde Ethiopiese beweging o.a. is daarvan 'n sprekend bewijs. Deze beweging is in zijn oorsprong 'n kerkelike beweging, die onder invloed van Amerikaanse negerorganisaties, afscheiding beoogt van de blanke kerkgenootschappen, in wier schoot de naturellen beweren zich niet meer thuis te gevoelen. Men heeft daar eerst de schouders voor opgehaald en de dissidenten niet zeer ernstig opgenomen, maar dat we hier niet met 'n onbelangrijke beweging te doen hebben, blijkt uit het feit dat in enkele jaren tijd ettelike honderden onafhankelike Kafferkerken zijn opgericht geworden, (in Johannesburg alleen zijn er 130) en er zelfs onder de minder zelfstandig geaarde Kaapse kleurlingen er op 't ogenblik 'n afscheidingsproces aan de gang is, die sedert 'n paar jaar de vorm heeft aangenomen van | |||||
[pagina 511]
| |||||
het stichten van nieuwe dissidente gemeenten, behorende tot de ‘onafhankelike Volkskerk’. Te oordelen naar de soort propaganda die door sommige Ethiopiese kerken wordt gevoerd, te oordelen ook naar de eigenaardige voorstellingen die door enkele van hun predikanten van de leerstellingen van het Christendom worden gemaakt, is het helemaal niet uitgesloten dat de Ethiopiese kerk nog eens de bakermat kan worden van 'n nieuwe godsdienst, mogelik 'n samenstel van oud-testamentiese, Christelike en Mohammedaanse bestanddelen. De heer Nicholls, schrijver van de onlangs verschenen romen ‘Bagete’, gaat van dit gronddenkbeeld uit en toont aan hoe de bestuurlike inrichting van de nieuwe kerk trapsgewijze wordt omgezet in 'n wijdvertakte politieke organisatie. Door 'n gedurige verwarring van politieke en godsdienstige denkbeelden, slaagt zijn held, de Kafferbisschop Nelson, er in de Bantoe onder zijn leiding tot 'n hechte gemeenschap aaneen te smeden en te doen verdwijnen de factor waarin tot nu toe 'n grote bron van veiligheid heeft gelegen voor de blanke: de onderlinge jaloezie en vijandschap van de verschillende naturellenstammen. Zo zeer weet bisschop Nelson zijn volgelingen te fanatizeren, dat hij ze zelf op den duur niet meer in toom kan houden, en het resultaat is 'n bloedbad zoals Zuid-Afrika er nog nooit een gezien heeft: 'n finale krachtmeting tussen de onderling verdeelde blanken en de krachtig georganiseerde massa van zwarten en kleurlingen. Het boek maakt over 't algemeen 'n fantastiese, onevenwichtige indruk, 't zit vol onwaarschijnlikheden en overdrijvingen, maar van zijn grondstelling kan men toch moeilik wegkomen, nl. dat de Ethiopiese beweging, oorspronkelik 'n godsdienstige beweging, niet noodzakelik 'n zuiver godsdienstige beweging zal blijven, dat trouwens nu reeds niet helemaal meer is, en heel mogelik kan uitlopen op 'n bewuste strijd om de oppermacht, onder de pakkende leuze van ‘Afrika voor de Afrikaners’, d.w.z. de zwarte AfrikanersGa naar voetnoot(1). Dat het zijn plicht is, 'n plicht van zelfbehoud, zekere dreigende mogelikheden tegen te gaan en te voorkomen, daaraan twijfelt niemand die het wel meent met de toekomst van de blanke beschaving. Alles zal er van | |||||
[pagina 512]
| |||||
afhangen, welke weg hij zal inslaan, welke middelen hij zal gebruiken. In 'n ‘fools paradise’ te blijven leven, alles maar zijn gang laten gaan en te verwachten dat op een of ander manier ‘alles wel sal reg kom’, zo'n houding kan alleen op 'n bittere ontgocheling uitlopen, want vroeg of laat zullen dan krachten loskomen tegenover dewelke men onvoorbereid en machteloos zal staan. De inboorlingen op stelselmatige wijze in 'n toestand van volstrekte ondergeschiktheid houden, 'n politiek van blijvende voogdijschap of subordinatie - verondersteld nog dat zo 'n politiek werkelik kon gehandhaafd worden - sluit in zich 'n zodanig element van onrechtvaardigheid, dat de blanke daarbij al te zeer zijn zedelik prestige zou inboeten. De inboorlingen in alle opzichten op gelijke voet behandelen met de blanken, de politiek van identiteit, dat weer, zou betekenen dat een dag de Europeanen zullen geregeerd en bestuurd worden door gekleurden, dat de culturele meerderheid van de blanke zal opgeofferd worden aan de numerieke meerderheid van de zwarte, terwijl de Bantoe zelf na verloop van tijd zal terugvallen in 'n toestand van barbarisme en onderlinge strijd. Blijft dus alleen over 'n politiek van kleurscheiding en differentiatie: de erkenning van de fundamentele ethniese en intellectuele verschillen die er bestaan tussen de blanke en de zwarte rassen; het scheppen van gunstige mogelikheden voor de ontwikkeling van elk ras en kleur, volgens eigen aard en aanleg, de eerbiediging van wat goed en vruchtbaar is in de eigen gewoonten, gebruiken en instellingen van de inboorlingen ('n wijdere erkenning b.v. van hun soms zeer interessante rechtskundige opvattingen en procedure en 'n betere opleiding van de blanke magistraten die het Bantoe-recht moeten toepassen), de verwijdering van wrijvingspunten en mededinging op politiek en economies gebied tussen blanken en inboorlingen, door de vestiging van 'n steeds groeiende mate van gewestelik zelfbestuur voor de inboorlingen, en 'n stelsel van gedeeltelike kleurscheiding in 't veld van de arbeidsverdeling en het grondbezit, eindelik, de erkenning van de leidende rol van de blanke in Zuid-Afrika, zolang de intellectuele meerderwaardigheid en de grote politieke ondervinding van de blanke die rol kunnen rechtvaardigen, - ziedaar de hoofdlijn van de politiek die o.i. voor | |||||
[pagina 513]
| |||||
honderden jaren vrede, voorspoed en tevredenheid aan Zuid-Afrika kan brengen, mits die consequent, met krachtdadige hand, maar ook met liefde en wederzijdse verdraagzaamheid wordt doorgevoerd. * * *
Zij die zich verder wensen te oriënteren over 't hierboven behandelde onderwerp, wensen we te verwijzen naar de volgende werken:
Officieel Jaarboek van de Unie van Zuid-Afrika. (No 4, Pretoria, 1924). W. BLOMMAERT. |
|