De vulkanische Berlioz is het evenbeeld van den vreemd geweldigen Delacroix.
En om een tegenhanger van David te vinden, die ‘Le Désert’ verheerlijkte, hoeft men slechts het beeld van een der eerste oriëntalisten op te roepen, als Guillaumes of Fromentin.
Het evenbeeld van Gounod vinden wij in den zwierigen Correggio, den idealen zanger van de vrouw. Reeds vroeger was Hasse, de tijdgenoot van Haendel, ‘de Correggio der kerkmuziek’ genoemd geworden, een titel, die geen grooten lof kan bevatten.
Massenet doet denken aan denzelfden meester van Parma, evenals aan A. Stevens en Fragonard, die dappere koloristen en flinke vertolkers van het boudoir-leven waren.
Honderdmalen is César Franck de Fra Angelico der muziek genoemd geworden, dank zij een groot getal van zijn verheven mystieke scheppingen, als ‘Rédemption’ en ‘Les Béatitudes’. Daar eenige van zijn compositiën ons naar de natuur voeren, - ik noem ‘Ruth’, ‘Rébecca’ en ‘La Pro-cession’. - mag hij ook met den bijbelsch-kalmen Millet vergeleken worden.
In den laatsten tijd hebben wij die vergelijking met Millet ook nog hooren bezigen voor Déodat de Sévérac, den machtigen zanger der velden van Languedoc.
Cl. de Bussy teekent met kleurvlekken gelijk Monet, doch zyn tinten zijn teerder, stemmiger, doezeliger, zoodat hij ook de kunst van den teederen Carrière en, beter nog, van den subtielen Corot voor den geest roept.
Charpentier is de meester van Montmartre, net gelijk Steinlen, die wel wat knapper teekent, maar niet zoo warm voelt.
Voor veel andere Fransche meesters, - gelijk Bizet, d'Indy, Chabrier, Duparc, - weet ik geen passend beeld in het ryk der kleuren aan te wijzen.