De Vlaamsche Gids. Jaargang 11
(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| |
De maçonnieke beteekenis van ‘De Tooverfluit’Het doet vreemd aan, wanneer men, na door de meeste Mozart-biografen het libretto en den tekst van ‘De Tooverfluit’ als zouteloos te hebben hooren bestempelen, plots verneemt dat dit werk een diepe, en wel een maçonnieke beteekenis heeft. De minachting van het libretto, uitgedrukt door geleerde musicalogen, zooals Rieman, Combarieu, Nohl en anderen, heeft mij telkens geërgerd. Goethe - de universeele Goethe - is één der eersten geweest, die beweerde dat de hoogere zin van dit zangspel aan den ingewijde niet ontgaan kan, en die het zoo passende woord uitsprak ‘dat men meer verstand hoeft te bezitten om de ware beteekenis er van te vatten, dan om de gebreken er van te ontdekken’.Ga naar voetnoot(1) Den oorspronkelijken tekst leverde schouwburgbestuurder Schikaneder, die in het ‘Singspiel’ eene eenvoudige liefdegeschiedenis van Tamino en Tamina, van Papageno en Papagena ontwikkelde. Later, toen Mozart reeds de eerste tooneelen bewerkt had, werd de medewerking ingeroepen van den geleerden K.L. Giesecke, die op de geniale gedachte kwam, het onderwerp eene gansch andere beteekenis te geven. Alleen de scenische bewerking van Schikaneder, die op enkele plaatsen zeer behendig was, bleef min of meer onaangeroerd. Dat ‘De Tooverfluit’ een vermomd pleidooi is ten voordeele der Vrijmetselarij is alom bekend; ook is het voor niemand een geheim, dat Schikaneder, Giesecke en Mozart Broeders waren in de Vrijmetselarij, en dat vooral laatstgenoemde, bij iedere aangelegenheid, er een actief deel aan nam. Dat het verband tusschen ‘De Tooverfluit’ en de Vrijmetselaars-ideeën en praktijken voor oningewijden moeilijk vat- | |
[pagina 557]
| |
baar is, valt gemakkelijk te verklaren, alhoewel de maçonnieke beteekenis van het werk als van het grootste belang mag beschouwd worden. Het onderwerp is ontleend aan het beroemde boek van den Abt Terasson, die als navolging van Fénélon's ‘Télémaque’ een veelbesproken roman in de wereld zond, met den titel: ‘Séthos, histoire ou vie tirée des monuments anecdotes de l'ancienne Egypte, traduite d'un manuscrit grec (deux volumes) à Amsterdam, aux dépens de la Compagnie,Ga naar voetnoot(1) 1732.’ Door den roman vernemen wij, hoe de Egyptische prins Séthos, door een pyramide heen, in de geheimen der Egyptische priesterschap wordt ingewijd, en hoe deze laatste in verband stonden met de inwijdingen in de Tempels te Memphis. Door de priesters werden de boeken bewaard, waarin de mysteriën besloten waren, en die slechts voor ingewijden weggelegd waren, welke op hunne beurt beloofden deze diepe geheimen niet te ontsluieren. Hoe de prins van ‘profaan’ tot ‘ingewijde’ komt, leert ons het inwijdingsverhaal, dat vooral niet van belang ontbloot is voor het verband met ‘De Tooverfluit’. Vooraleer af te dalen in de onderaardsche gangen der pyramiden, spreekt zijn geleider Amedès de volgende verwittiging uit: ‘Prince, la visite de l'intérieur de la pyramide, de la manière dont il est important pour vous de la faire, est une entreprise toute différente de celle que vous avez dans l'esprit; ces routes secrètes mènent les hommes chéris des dieux à un terme que je ne puis seulement pas vous nommer, et dont il faut que les dieux fassent naître en vous le désir. L'entrée de la pyramide est ouverte à tout le monde, mais je plains ceux qui, sortant de la même porte qu'ils y sont entrés, n'ont satisfait qu'une curiosité très imparfaite, et n'ont vu que ce qu'il leur est permis de raconter.’ Verder, als de afdaling begonnen is, zegt Amedès nog: ‘L'initiation, à laquelle il nous est défendu d'inviter directement qui que ce soit, est cette entreprise dont je vous ai parlé en termes couverts et pour laquelle j'ai voulu avoir des preuves particulières de votre prudence et de votre courage; les préparations qu'on exigera de vous sont pénibles et périlleuses, et cependant elles sont encore peu de chose en comparaison de celles qu'on exigera du côté de l'âme.’ Zij komen aan een enge onderaardsche gang, waar Séthos een opschrift ontwaart in zwarte letters op een zeer witten marmersteen: ‘Quiconque fera cette route seul et sans regarder derrière lui, sera purifié par le feu, par l'eau et par l'air. Et s'il peut | |
[pagina 558]
| |
vaincre la frayeur de la mort, il sortira du sein de la terre, il reverra la lumière, et il aura droit de préparer son âme à la révélation des mystères de la grande déesse Isis.’ Na beproevingen van drie lange maanden, die de prins manmoedig trotseert, wordt hem opgelegd nog de twaalf voordrachten aan te hooren van een groot redenaar: ‘Car si dans toute la classe sacrée il y avait un homme supérieur en génie et en éloquence, c'était lui qu'on chargeait des douze derniers discours qu'il s'agissait de faire au commencement de ce dernier mois. Il prenait pour sujet général l'esprit du véritable initié; l'initié disait: il est un homme renouvelé, en qui l'amour de la vertu et du devoir a pris place de toutes les passions qui le faisaient agir auparavant.’ Het inwijdingsverhaal eindigt met de beschrijving van een plechtigen optocht, waaraan de ingewijde gesluierd deelneemt. Het streven van prins Séthos naar het licht der Wijsheid en het vurig smachten naar een ideaal van verheven menschen-deugden, zijn dezelfde doeleinden, die Tamino, in ‘De Tooverfluit’, nastreeft, welke Tamino eveneens na een aantal proeven, o.a. die van het vuur en het water, kloekmoedig doorworstelt, waarna hij, ten slotte, in den Tempel der Wijsheid ingewijd wordt. Maakt niet juist dit heerlijk streven in de eerste plaats de psychologische draagkracht uit van de handeling, die den strijd schetst van twee elementen, eenerzijds de ‘Koningin van den Nacht’, symbool der duisternis, geholpen door ‘Monostatos’, symbool der lage begeerten, en anderzijds ‘Tamina’, die den wil tot licht en waarheid vertegenwoordigt, bijgestaan door den wijzen Hoogepriester ‘Sarastro’, die de verpersoonlijking is van de Kracht, de Wijsheid en de Schoonheid, de kernachtige driespreuk van de Vrijmetselarij? Indien men den ‘profaan’ vooral lichamelijke beproevingen oplegde, voor de inwijding in de Orde, dan was dit om zijn moed en zijn physische uithoudingsvermogen op de proef te stellen, terwijl heden meer waarde gehecht wordt aan verstandelijke en moreele eigenschappen. Dat de handeling van ‘De Tooverfluit’ stap voor stap deze van Séthos volgt, blijkt ook nog uit het feit, dat Tamino, vooraleer in de onderaardsche gangen af te dalen, het hooger-genoemde opschrift: ‘Quiconque fera cette route... enz.’ ontwaart, dat trouwens niets anders is dan de woorden, die op de grafzerk van bouwmeester Hiram gebeiteld werden. Vrij talrijk zijn overigens de zinspelingen, die voorkomen in ‘De Tooverfluit’, op de Vrijmetselarij en hare symbolen, o.a. het sluieren der profanen, terwijl men hen zelfs van de kleinste juweelen ontdoet. (Hier wordt aan Tamino de toover- | |
[pagina 559]
| |
fluit en aan Papageno het wonderbare klokkenspel afgenomen). De beroemde aria's van Sarastro, ‘O, Isis und Osiris’ en ‘In diesen heil'gen Hallen’, zijn in een echt maçonnieken vorm gegoten en worden over de geheele wereld, bij feestaangelegenheden in de Vrijmetselaarsloges, met eerbiedige stilte aangehoord. Zelfs heeft Mozart zich zinspelingen op het ritueel geoorloofd, o.a. op den vrijmetselaarsdrieklop. in de eerste zes maten van het Adagio in de ouverture (drie akkoorden, die driemaal herhaald worden). Deze akkoorden worden ook nog herhaald in den ‘Priestermarsch’ en in het tweede bedrijf, eer Sarastro het aria ‘O Isis’ aanvangt. Als besluit van het werk zegt Sarastro op het einde: ‘Die Strahlen vertreiben die Nacht,
Zernichten der Heuchler erschlichene Macht.’
En het slotkoor, vervolgens, eindigt met de woorden: ‘Es siegte die Stärke und krönet zum Lohn,
Die Schönheid und Weisheit mit ewiger Kron.’
Dat men de diepe beteekenis van het libretto niet altijd heeft gevat, bewijzen de onbenullige vertalingen en de lichtzinnigheid, waarmede sommige schouwburgdirecteurs, vooral te Parijs, het werk voor het voetlicht brachten. De philosophische gedachten en symbolen waren de minste hunner bekommeringen en er werd meer belang gehecht aan de comische en fantastische tooneelen; slechts het uiterlijke had voor hen waarde. Het zijn deze ideeën, die in werkelijkheid het gewrocht, vooral het libretto, gered hebben, en zegevierend den smaad van den tijd hebben getrotseerd. Schikaneder had, als knap directeur, uit den ernst van het libretto behendig partij getrokken, en voor eene mooie tooneelschikking gezorgd. Later leverde F. Schinkel, in 1815, voor de opera van Berlijn, eene prachtige tooneelschikking. Het tooneel van den Nacht, de Egyptische Tempels, de Pyramiden en de Sphinxen boden den schilder een dankbare stof. Dat deze Oostersche tooneelschikking, die van stonde aan door de auteurs aangenomen werd, onscheidbaar is van de geestelijke beteekenis der ‘Tooverfluit’, hoeft geen betoog. Nochtans heeft men pogingen gedaan om dezen geest te vernietigen, waarschijnlijk uit politieke redenen of uit haat tegen de Vrijmetselarij. Zoo werd in 1911, op last van den toenmaligen Keizer Wilhelm II, gansch de tooneelschikking veranderd en ‘De Tooverfluit’ werd in de opera te Berlijn den 18 Februari, ter gelegenheid van de verjaring van den Keizer, met ongewonen luister opgevoerd. De handeling werd in Indië verplaatst en in het tweede bedrijf had men het Ooster- | |
[pagina 560]
| |
sche of Egyptische uit de tooneelschikking gebannen. In het laatste tooneel - dat den Tempel voorstelt - werd een ‘kolossale’ afgod geplaatst, zonder bepaald karakter; men had tevens de priesters van den maçonnieken driehoek ontdaan, en geen spoor van maçonnieke ornamenten was in den Tempel nog te ontwaren, zooals de kroonluchters, waaraan eveneens de driehoek-vorm ontbrak. Zooals men ziet, was alles wat met de Vrijmetselarij in verband was, zorgvuldig geweerd. Ik had de gelegenheid één dezer opvoeringen te Berlijn in 1911 bij te wonen en herinner mij den storm van verontwaardiging, die toen in de bladen opging tegen dergelijke verminking. Men had zelfs den wansmaak zoo ver gedreven, olifanten aan den plechtigen optocht te laten deelnemen. Dit alles bewijst dat men niet straffeloos de ernstige zijde en de symbolische draagkracht van ‘De Tooverfluit’ wegcijferen kan of mag. * * *
Indien men deze diepere beteekenis goed wil leeren begrijpen, dan is het eerst en vooral noodzakelijk zich in den geest van den tijd te verplaatsen, en na te gaan in welke voorwaarde dit werk het licht zag. Toen Mozart, van Maart tot September 1779, te Parijs verbleef, moet de tijdgeest onvermijdelijk zijn karakter gesterkt hebben, want stond hij daar niet midden in een woeligen en krachtigen ideeën-strijd aan den vooravond der Fransche Omwenteling? Deze gedachten-strijd, waarin Mozart als tijdgenoot van J.J. Rousseau en Voltaire leefde, vertegenwoordigde als het ware het ideaal van het einde der XVIIIe eeuw, - tijdperk, waarin de encyclopedisten en denkers de Fransche Revolutie voorbereidden. Beroemd zijn zijn fiere woorden - wat een mooie karaktertrek! - die hij uitsprak ten gevolge van zijn twist met den Aartsbisschop van Salzburg in 1781Ga naar voetnoot(1). Later, in 1786, maakt hij kennis met Beaumarchais' politiek spotschrift, ‘Le Mariage de Figaro’, dat geheel Europa in beroering bracht door de vinnige zweepslagen, aan den adel toegediend. Weliswaar verwijderde Mozart later uit den Franschen tekst het politiek-satiriek gedeelte. Wij weten ook dat de drie auteurs van ‘De Tooverfluit’ - Mozart, Giesecke, Schikaneder - Broeders waren in de Vrijmetselarij en deel uitmaakten van de Weensche Loge ‘l'Espérance Couronnée’. | |
[pagina 561]
| |
Mozart leverde vocale en instrumentale muziek voor aangelegenheden in de Vrijmetselarij en componeerde ‘Maurergesellenlied’ (1785), ‘Maurerfreude’, (id.), Maurerische Trauermusik’, (id.) en ‘Kleine Maurercantate’ (1791), die hij drie weken voor zijn dood componeerde en kort voor zijn dood in zijne Loge dirigeerde. De Vrijmetselarij was toen te Weenen in haren vollen bloei en werd openlijk gesteund door vorst Jozef II, die de sporen zijn vaders, Keizer Franz, op dit gebied volgde. Men weet dat Keizer Franz steeds weigerde de Pauselijke veroordeeling der Vrijmetselarij (Paus Clemens) in Oostenrijk uit te vaardigen, ondanks de hevige tegenkanting van Maria-Theresia, die alles in 't werk had gesteld om hem te bekeeren; zelfs werd de Loge op haar bevel door hare soldaten overrompeld, daar zij haar echtgenoot verdacht er allerlei ingebeelde ongeregeldheden te bedrijven. Keizer Franz bleef onwrikbaar en Jozef II volgde zijn spoor. Aldus beleefde de Vrijmetselarij van 1780 tot 1786 te Weenen een beroemden tijd. Het was dus in deze atmosfeer dat ‘De Tooverfluit’ ontworpen werd, en dat de mysteriën van het oude Egypte en de praktijken der Vrijmetselarij tot grondslag dienden van het libretto. De Vrijmetselaarsprincipes hadden zich volledig van Mozart meester gemaakt, zooals van vele verlichte geesten van dien tijd, namelijk Lessing, Goethe, Herder, Wieland, Frederik den Groote, enz. De drie laatste levensjaren van Mozart waren pijnlijke jaren, tijd van negeering en heimelijke vervolging door de vijanden van de Vrijmetselarij. Anderzijds ontmoette hij op zijn weg de aanhangers van de Italiaansche opera, aangevoerd door Salieri, die in een spotschrift de auteurs van ‘De Tooverfluit’ als verbondenen der Jacobijnen en steunpilaren der Fransche Revolutie beschuldigde. Toen Mozart stervend was, weigerde de priester hem een laatste bezoek; zijn lijk werd uit de kerk geweerd, er buiten gezegend en in den Geuzenhoek begraven. Zulke feiten hebben eene pijnlijke beteekenis en worden doorgaans door de Mozart-biografen doodgezwegen. ‘De Tooverfluit’, hare geschiedenis en hare diepe beteekenis, blijven het machtigste document voor Mozart's levensgeschiedenis en de studie van zijn karakter, en indien een groot musicus dit heerlijk werk betitelde als zijn muzikaal testament - ik ben geneigd te zeggen, zijn philosophisch testament - dan behoort aan niemand het recht de ware beteekenis er van te loochenen, zonder het gansche gewrocht te verminken. ED. DE VYNCK, Jr. |
|