De Vlaamsche Gids. Jaargang 11(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] Verzen I. Gij, schaduw van 't wààr heil, in mooie dagen, volgt mij nu stom als schaduw van een droom, die, nauw doorleefd in onbewust behagen, heerlijk verging met de’ eersten uchtenddoom. O, raakte ik los van wat ik mee moest dragen aan echo's uit het rijk verleên - 'k zou vroom op 't spel des levens nieuwen inzet wagen en wikken de enkle kansen, zonder schroom. Maar wend ik me om, gij loert over mijn schouder, het oog vol spot, vol dreiging en vol smart, o vloekbeeld van verleên en daarzijn, kouder steeds voor mijn smeekbeê, schim die trots me tart, daar 'k wou, voor 'k reddeloos word moe en ouder, eens de' aardschen lust nog drukken aan mijn hart! II. Ten voorjaars drempel; ijs op 't eenzaam bosch. Aarde ongerept als in haar prilste dagen, daar 't volkrenspoor haar schoot niet had gedragen. o Blankheid, voor de lent die wringt zich los uit diepte en scheur van wolken en van vlagen! Verjongde zonne toovert gouden blos om 't sneeuwgebloemt op twijg en tak en hagen, smeltend en vriezend weer tot tuil en tros, met klaren glimlach van bezield behagen! - 'k Ontmoette u, voor de lente ons was begonnen: Ons bloed zong hoop en onze geest was licht; en, als in 't woud wordt tot één bloem geronnen smeltende sneeuw, omgloord van 't eeuwig licht, reikten we als groet de nieuwre en verre zonne 't dankend veréénd zijn van ons stergezicht. [pagina 214] [p. 214] III. Verwijl nog... Laten we in dien laatsten schijn, nu vaart door de’ avond 't bloedig stof der jaren, in ons moede oogen 't donzig donker garen. Laat warm uw borst me een diepe peluw zijn... 'k Ben droef. Uw kus is als een zuivre wijn. Bij liefde en u zal de avond troost mij baren. Ontrol den vloed van al uw gouden haren, die wiege in geur mijn huiverende pijn. ... Avond, die kalm wil sterve’ en lang blijft leven, mijn ziel, als gij, tusschen dubble’ angst moet zweven van levensvrees en gruwen voor den dood... Tot ik wellustig wegzink in de omarming, weg in de liefde van een milden schoot, rijk aan veel balsmend heul en stille erbarming. IV. Nog heeft ons Liefde ons luttel heil geschonken en schaamle vreugde aldra in smart gewraakt... - O Helena! nauw had uw hart geblaakt, of Troje's muren in zijn vlammen slonken! Maar Liefdes avond-glorie zijn de vonken die stijge’ uit 't hart, dat, lijdend, niet verzaakt. Schoon is de zon, die hoogsten stand genaakt: schooner de zon, in 't vlammend West verzonken... En of mij 't leven in de borst al trof, door u gestaald zal 'k de’ ouden gloed heroovren en mooi vergaan in 't eind voor 't oog ons toovren. - De doode zon: heel 't West gloort, haar ten lof! En als wij rusten onder groene loovren, zal de kille aarde ook gloeien van ons stof. URBAIN VAN DE VOORDE. Vorige Volgende