De Vlaamsche Gids. Jaargang 10(1914-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 228] [p. 228] Okeanos. Okeanos: O wondre Zon, die gansch den wijden dag aan Hellas' blauw-turkoozen hemelboog in toomelooze drift, zoo welig, oog- verblindend hebt gelachen uwen lach, vol wilde kracht, zoodat Zeus' adelaren, de minnaars van het glorierijke licht, hun oogen loken vóór uw aangezicht en 't schitter-goud, ruim-sparklend uit uw haren: zoo min ik u... O wondre Zonne, die vol hitte en vuur de luchten hebt geblakerd en gebrand, het planten-leven dor-verschroeid op 't land en 't zwakke vleesch bedwelmd met langen duur, zoodat de menschjes en de groote goden, als luste- en levenloos, te slapen lagen, van denken moe en loom en lam geslagen: uw passie scheen al 't passielooz' te dooden... En ik, als kind van woeste onstuimigheid, ik ben dan uitgegaan naar de eenzaamheid, het hart luid-jagend met zijn dolle slagen en dragend diep de driften van veel dagen: o Zon vol hevigheid, zoo min ik u... Ik heb u lief... De Zon: Wie is het, die me op aard' te minnen waagt? Wie voelt de passie, die mijn baar-schoot draagt? Wie is 't? O spreek! O kom tot mij! Ik wacht... [pagina 229] [p. 229] Okeanos: O Zon, mij lokt deze eerste liefde-nacht! Ik ben de god Okeanos, gewassen uit wijd geweld van hemel en van aarde: 'k zal rots op rotsen, berg op bergen tassen om 't zin-genot van uwe liefde-gaarde! Ik kom tot u! Ik heb uw stem gehoord: 't verlangen zweept mij onmeedoogend voort! De Zon: Ik heb u lief! O kom tot mij! Ik wacht... Okeanos: O Zon, die dezen nacht hebt voorbereid, vol zware zwoelte en zwart als duizend nachten, een nacht zoo broeiend-vol van onweers-machten, dat de uil, zoo hunkrend naar heimzinnigheid, niet wagend zijne bloed'ge roovers-tochten, vermoedend het gevaar van 't zwijgend spoken, zich schuil houdt, bange-rillend, in zijn krochten, dan zijn mijn jeugdige aders blauw-gezwollen door 't kloppend stuwen van mijn passie-bloed, mijn bloed, dat wordt van liefde-gloed gekwollen. Ik heb mijn oogen smachtend toe-geloken en wacht nu blind op wat gebeuren moet... Ik heb u lief... Dof-dreunend bonst opeens de storrem uit en boven heen het schrille winde-gieren als 't wild en bandelooze gil-geluid van honderd-duizend ruw-gekeelde dieren. O woeste grootschheid van den nacht-orkaan, gij hebt den storrem van mijn hart verstaan en 't laaiend-fel begeeren van mijn bloed... Welaan! Welaan! Ik volg u! Wijs de baan! De onstuim'ge liefde-zonne lokt mij aan en de hartstocht, die doorheen haar leven woedt... [pagina 230] [p. 230] De Orkaan: Ver-boven d'hoogste bergen hol ik heen in de eindelooze driestheid mijner leên! Okeanos! Kom naar den hemel-tuin! Okeanos: Ik volg! Ik volg! 'k Bestijg Olympos' kruin! en vel er Zeus, den god van alle goôn, trots donder-woede en bliksem, van zijn troon! O Zon! O Zon! Ik klim ter hemel-woon! Zeus: Wie zich durft wagen in mijn rijken, dien treffen onmeedoogend mijne pijlen en werp ik in den afgrond van den dood! Okeanos: Ik sterf! Ik sterf! Mijn arme leden wijlen in knellende armen van den Dood... Hoe weelde-zalig is het wreed bezwijken te midden van het rijke drift-festijn, smoor-dronken van den zoeten liefde-wijn... Ik voel den Dood op mijne bleeke koonen: o wondre Zon! O ongenaakbre Schoone! Ik sterf! ... ik sterf! ... Vaarwel! ... Maurits Steenhaut. Vorige Volgende